VorigePlaatsen in KennemerlandVolgende

Alkmaar

Inhoud van deze pagina

1. Inleiding

Alkmaar werd ooit gehouden voor de hoofdstad der Canninefaten. Willem Heda stelde rond 1521 op schrift : « Alcmaria oppidum atque provincia Caninefatum ». Wie gelooft het nog (1) ?

Wat ernstiger zou Alkmaar ongeveer duizend jaar later voor het eerst zijn genoemd in de elfde eeuw als Almere, wat een beetje in de knoop komt met de oude naam Almere die voor de Zuiderzee zou zijn gebruikt – of, wat allemaal beweerd is, was dat toch het Haarlemmermeer, of liever het Alkmaardermeer ? Horen die teksten wel in Holland thuis (2) ?

2. Een waarschuwing

Laten we voor het moment vooral veel overslaan, en beginnen met het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden (Brouërius van Nidek, 1792), dat een ernstige waarschuwing uitvaardigde :

« D E  S T A D  A L K M A A R.
In NOORD KENNEMERLAND, gedeelte
van
NOORDHOLLAND.

Alkmaar, de twede stad van Kennemerland, reeds sints de vroegste tyden, en wanneer men dit landschap in zuid- en noord-Kennemerland verdeelt, de hoofdstad van het eerst, gelyk Haarlem die van het laatst gedeelte, wordt ons in deze 33ste prentverbeelding voor het oog gebragt, gelyk zy zich in het jaar 1670 aan de boompoort by het Zeglis vertoonde. Wegens den oorsprong harer benaming, wegens hare oudheid of haren stichter, vinden wy by oude of latere schryvers niets met eenige zekerheid; want hoewel de eene of andere kronyk eenige bepaling hier omtrend opgeeft, alles echter steunt op enkelde gissingen en ontbreekt het allergeringst bewys. Het is in waarheid vreemd dat zo vele schryvers van latere tyden, omtrend den oorsprong dezer stad, blindelings naar eenen weg zoekende, welke in de schriften en papieren der ouden niet gevonden werd, zo handtastelyk onwaarheden en beuzelpraat onder hunne echte verhalen gemengd hebben, en den naam van oudheidkenners willen verdienen, door op de getuigen van oude papieren te stoffen
[opscheppen, van ‘stoefen’ (opvullen) ?, welken zy niet noemen, noch de plaats waar zy berusten, aanwyzen, veel minder eenige uittrekzels uit dezelven aanbieden. Melis Stoke, die onwaardeerbare en beste aller Nederlandsche kronykschryvers, die in het begin der veertiende eeuw nog leefde, noemt het Alkmaar en somtyde, Alcmaare; Klaas Kolyn (3) in zyne rymkronyk omtrend het jaar 1170 geschreven, geeft haar den naam van Allekemaar, en elders Allekemare, en in den voorrechtsbrief van Graaf diederik den V. van den jare 1083 (4) door janus douza uitgegeven, komt het nu als Alcmere, dan weder als Alcmare voor. Sommige schryvers beweren wel is waar, dat Alkmaar by heda, in het register der Utrechtsche kerkgoederen onder den naam van Almere, voorkomt, en maken daaruit op, dat deze stad haren naam aan alle hare omgelegene wateren en meiren zou verschuldigd zyn; doch dat register en de voorrechtbrief van Keizer otto den I. gegeven te Nymegen, in het jaar 948 (5), met aandacht nagelezen zynde, ontdekt men dadelyk dat aldaar door Almere niet anders dan het Haarlemmer meir kan verstaan worden, doordien de lyst van de goederen der Utrechtsche kerk by het recht der visschery en het koggenschuld, door voornoemden Keizer geschonken, de tienden der netten voegt, en Almere by den vloed Vennep plaatst, welke in het Haarlemmer meir plagt te lopen.
Wat de oudheid der stad aanbelangt, hoewel men den juisten tyd harer bewalling niet kan bepalen, is men echter zeker, dat zy onder de oudste steden van Holland moet geteld worden. Menigmaal en zeer vroeg vindt men haar in de Nederlandsche kronyken genoemd, en goudhoeven getuigd haar reeds vermeld gevonden te hebben op het jaar 720; dit echter is geen bewys dat zy toenmaals reeds eene bewalde stad geweest zy, en poorten of stads rechten gehad hebbe; want de oudste handvest welke bekend is, werd eerst gegeven in het jaar 1254 door willem, Roomsch Koning en Graaf van Holland. Ook heeft diederik de V. Graaf van Holland, die den Graaflyken zetel bezat van het jaar 1076 tot aan 1091 aan den Abt van Egmond steven en deszelfs nazaten, in het jaar 1081 zodanige rechterlyke magt over Alkmaar geschonken, welke men in het nederduitsch, ambagt pleegt te noemen; zodat, gelyk de doorkundige pieter scriverius in zyne aantekening over gemelde jaarboeken met recht beweert, de Egmonder Abten, ambagtsheren van Alkmaar geweest zyn, en aldaar eenen Schout aanstelden volgens de eigen woorden van der Graven handvest, geboekt in het Cronicum Egmondanum van broeder johannis de leidis, en de getuigenis van den eer- en lofwaardigen kronykschryver melis stoke, welke in gemelde diederik den V. in het twede boek vs. 38 enz. aldus zingt :
Dese Didric gaf inder stonde
Den Abt Steven van Egmonde
Hantvesten en veste al die gaven /
Die sine Oude Vorders gaven;
En mersde hem haer recht
In Landen / in heerscepien echt;
Entaer toe so makede hi
Des Goeds huys man al tolne vri.
Oec gaf hi hem openbare
’t Scoutheetdoem van Alkemare
Waar uit dan duidelyk kan gezien worden dat Alkmaar toenmaals nog gene bewalde stad, maar wel eene ambagtsheerlykheid geweest is; doch willem heda, welke in het jaar 1525 binnen Antwerpen overleed, den opstand der Friezen beschryvende onder het beleid van floris den zwarten tegen zynen broeder Graaf floris den VI, noemt Alkmaar in het leven van Bisschop andreas van kuyk op het jaar 1128 reeds een opidum, stad of steedje; post quam (zegt hy) Alcmaria oppidum atque provincia Caninefatum (kenemaros vocant) jam ferro igneque vastata erant
 (6); en ofschoon melis stoke, welke in het begin der veertiende eeuw geschreven heeft, in zyn 2de boek, vs. 195 enz den zelfden krygstocht gedenkende, Alkmaar slechts eene kerk of markt noemt, wanneer hy zegt :
Haren scade wraken de Vresen swaer
Want si de kercke van Alcmaer,
Entie marct brande dat si stoof /
Ende namenze wel zwaren roof.
geeft hy terstond daar na door zyn verhaal, dat veele Kennemers met hunne goederen daar binnen gevlugt waren, niet onduidelyk te kennen, dat zy binnen Alkmaar meenden veilig te zyn als in eene bevestigde stad; vs. 199 enz.
Hier binnen vele lieden waren
En tmeeste deel van Kenemaren/
Die stonden te swaren tribute
Duidelyker spreekt echter dezelve schryver van Alkmaar als van eene stad in het leven van Graaf floris den III. op het jaar 1169, in zyn twede boek vs. 607 :
Den naesten somere dierre lach /
Quamen / op sente Ypolitus dach /
Die West-Vresen / tere scare /
Over de Rekene tot Alemare,
En hebben ontsteken de poort,
Dan ginc hem niet ten besten voert :
Want lettel Ridderen entie ghebuere /
Hebben ze wederstande sture /
Ende verjagh etse van dan.
Daer lieten si legghen XXX man /
Die veste van haerre side.
Het zy nu dat Alkmaar reeds in den jare 1128 of eerst omtrend 1169 bemuurd geweest is, blykt het echter zeer duidelyk dat die genen beuzelen, welke voorgeven dat die stad uit de assche van Vroonen verrezen, en door uitgeweken burgers uit die harssenschimmige stad allereerst zou bevolkt zyn, doordien Vroonen eerst honderd en vyftig jaren na dat Alkmaar als eene bemuurde en bevestigde stad bekend en genoemd was, in de assche gelegd werd. Dit alles heeft den groten voorstander van eene stad Vroonen, ik bedoel hendrik zoeteboom, doen belyden, dat niets van alles wat men van Vroonen als van eene stad verhaalt, de toets van strenge bewyzen kan doorstaan, maar meestal uit onzekere beschryvingen, bedenke]yke navolgingen, en veelal verdraaingen ten voordeele van het geliefkoosd stelsel, afgeleid is, en de schryvers daaromtrend gene andere bewyzen kunnen bybrengen, dan die zy by mondelinge overleveringen hebben ingezameld. »
 (7)

Een heel probleem is dat in 1572 de oude papieren van Alkmaar teloor zijn gegaan, wat niet goed gemaakt kan worden met gebeuzel.

3. De naamkunde

Bij gebrek aan geschreven bronnen en archeologische waarnemingen kon de luchtfietserij van de naamkunde voor Alkmaar grote hoogten bereiken.

Dr. G. Karsten, in navolging van de ‘alt-gemanische’ R. Schmitlein, kwam met allerlei Gotische, Noorse en Angelsaksische woorden die ‘tempel’; betekenen om het eerste deel van de naam te verklaren. Johan Winkler hield het daarentegen op de Friese mansnaam Alke, wat door Karsten wordt verworpen. De Vries verwerpt terecht afleiding van het Gallische alukâ (vochtige wei) « want hier hebben nooit Kelten gewoond » (Dag Canninefaten !). Van Angelen, Saksen, Noren en Gothen is trouwens ook niets gevonden. Ook alah (heiligdom) en alha (eland) wijst hij terecht af. Zelf komt hij met de mansnaam Alko, terwijl ‘maar’ hetzelfde is als ‘meer’. Dr. Schönfeld (zie De Vries en Pannekeet) maakte er een meer van waar alken (een vogelsoort) voorkwamen; een groot vogelkenner was Schönfeld in ieder geval niet, want alken zijn zoutwatervogels. Dr. D.P. Blok houdt het op afleiding van een oudgermaans woord ‘allec’; dat modder of slijk betekent. Pannekeet (we beschuldigen hem niet van “weetnietkunde”, want hij is tamelijk eerlijk) zegt dat hij het niet weet. De oudste plaatselijke akte van Alkmaar is van 1254.

Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) :

« ALKMAAR.
Oude vormen : Allecmere (9--); Alcmere (1063); Alcmare (tussen 1083-1120); Alkmere (1174). Okb. I, no. 25, 85, 105, 150.
Volgens sommigen zou het eerste gedeelte van deze plaatsnaam samenhangen met de naam van de vogel alk(e). Vogelkenners evenwel o
[nder].a[ndere]. Swaen achten dit niet mogelijk, daar de alken in deze streken niet broeden. (a)
Joh. Winkler brengt het eerste deel in verband met de Friese mansnaam Alke (b), hetgeen reeds hierom niet waarschijnlijk is, omdat dit woord veelvuldig in allerlei plaatsnamen ook buiten Nederland voorkomt tot zelfs in Litauen toe, waar toch aan een Friese bevolking of aan Friese invloed nauwelijks valt te denken.
De meest aannemelijke verklaring is m
[ijns].i[inziens]. gegeven door R. Schmitlein (8), die in een art[ikel]. gewezen heeft op het voorkomen van dit woord in : Alkmaar, Alken (België), Alkham en Alkborough (Groot-Brittannië), alsmede in vele plaatsnamen in Litauen, vooral langs de kust en het in verband brengt met het go[tisch]. alhs, noors alh, a[n]g[el]s[aksisch]. ealh, dat “tempel” betekent. (c) Het tweede deel van deze plaatsnaam is zonder meer duidelijk, zodat het woord dan letterlijk “tempelmeer” zou betekenen, een mening, die ook reeds door C. v. Richthofen werd verdedigd. (d)
Tot de gemeente behoren de buurtschappen Omval, d
[it].i[s]. een plaats, waar een ingestort gebouw gestaan heeft (e) en Huiswaard, een stuk land bij een huis of een hoeve gelegen. » (9)
(a) Zie Tijdschrift [voor Nederlandse taal- en letterkunde], 1934, 89 en 1942, 243.
(b) Zie Fri[esche]., Naaml[ijst, van Johan Winkler]., 13.
(c) Zie Z[eitschrift].F[ür].N[amenforschung]., XV [1938] 156 en XIV [1939], 5.
(d) Zie zijn Untersuchungen über Friesische Rechtsgeschichte, 11. 443.
(e) W[oordenboek der].N[ederlandsche].T[aal]., X. 669.

Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) :

« Alkmaar, N[ederland]-N[oord]H[olland], in 1063 Alcmere, in 1132 Alkmare. Er is geen denken aan, dat men hier zou mogen aannemen een gallisch wordt (s)alukâ met de betekenis ‘vochtige wei’, want hier hebben nooit Kelten gewoond. Verband met de woorden *alah- ‘heiligdom’ of alha ‘eland’ zijn af te wijzen. Misschien steekt er toch een P[ersoons]N[aam] Alko, Alke in; het tweede lid maar is hetzelfde als meer. » (10)

Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al., 1988/1989) :

« Alkmaar
(Noord holland)
1e helft 11e e
[euw]. aut[ograaf]. : Heileginlo mater. Almere. Misna. Skirmere (LijstParKlEchternach FontEgm, p. 255) || 1063 cop[ie]. 12e e[euw]. : mediam partem ęcclesiarum earum quę infra nominate sunt … Alcmere (DHIV 116; Wampach, Echt 192; Koch, OBHZ I 84) || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw]. naar bron 10e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : in villa Allecmere vocitata duas mansas (AantEvang FontEgm, p. 62) || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw]. naar bron eind 10e - 11e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : in Allecmere … sextamdecimam partem unius manse (ibid., p. 64) || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw], interpol[atie]. cop[ie]. ca. 1420 : in Alecmere omne tholoneum (ibid., p. 64) || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : censum in Alecmera (ibid., p. 65) || w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw], interpol[atie]. cop[ie]. ca. 1420 : ambacht de Alacmera (ibid., p. 65) || 12e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : in Alcmere de censu octo libras et de theloneo sex libras (LibStAdalb c. III 1 FontEgm, p. 74) || 1105-1120 cop[ie]. ca. 1420 : Alnoth de Alkmer … terram ibidem 4 1/2 unc. (LibStAdalb c. VI 1 FontEgm, p. 78) || <1116> vervalst cop[ie]. ca. 1420: civibus Alcmariensibus … perdonamus – actum est … apud Alcmere (Koch, OBHZ I 99) || 1125-1130 cop[ie]. ca. 1420 in Alcmere duos mansus (LibStAdalb c. II (Gravenreg) FontEgm, p. 68) || 1125- 1130 cop[ie]. ca. 1420 : in Alkmere omne theloneum (ibid., p. 69) || <1083> falsum 1125-ca. 1150 : in Alcmere duos manssus – in Alcmere omne theloneum – censum in Alcmera octo librarum – iudiciariam potestatem in Alcmere que ambach vocatur teotenice (Koch, OBHZ I 88) || 1130-1161 cpp. ca. 1420 : in Alkmere pratum duarum vaccarum (LibStAdalb c. VI 2 FontEgm, p. 79) || 1130-1161 cop[ie]. ca. 1420 : terra prope Alkm[?]er persolvens … unum sol. (ibid., p. 80) || 1130-1161 cop[ie]. ca. 1420 : dedit… Meinteto de Alcmere – in Alcmere hofstadem decem libris (LibStAdalb c. XI 1 FontEgm, p. 86) || 1130-1161 cop[ie]. ca. 1420 : redemit … scrutum Alcmere (LibStAdalb c. XI 3 FontEgm, p. 87) || 1130-1161 cop[ie]. ca. 1420: dimidiam libram in Alcmare (LibStAdalb c. XI 4 FontEgm, p. 89) || 1147-1148 cop[ie]. begin 13e e[euw]. : cum capellis que … tradite sunt … Alcme[re] (Koch, OBHZ I 125; Wampach, Echt 205) || 1151-1157 cop[ie]. ca. 1420 : in Alcmere … duas uncias et dimidiam (LibStAdalb c. IX FontEgm, p. 83) || 1156 or[igineel].: in ęcclesiis et earum appendittis quarum het nomina sunt … Alcmere (Koch, OBHZ I 139; Wampach, Echt 206) || 1156 cop[ie]. begin 13e e[euw]. : in ęcclesiis et earum appenditiis quarum hęc nomina sunt … Alcmere (Koch, OBHZ I 140; Wampach, Echt 207 : Alkmere) || 1173-1174 cop[ie]. ca. 1420 : tholoneum de Alkmere (Koch, OBHZ I 170) || ca. 1180 aut[ograaf]. (ad 1132) : cum … Alkmare venisset – ecclesiam Alkmare et totum forum (AnnEgm FontEgm, p. 146) || ca. 1180 aut[ograaf]. (ad 1166): in agros oppiduli quod Alcmare dicitur – omnes qui Alcmariensibus ad auxilium venerant – Alcmarenses … accensi sunt (ibid., p. 173) || ca. 1180 aut[ograaf]. (ad 1169) : Alkmare … combusserunt (ibid., p. 179) || w[aa]rsch[ijnlijk]. 12e e[euw]. cop[ie]. ca. 1530: terram in Alcmaria (NecrEgm, p. 133) || 1182- 1206 cop[ie]. ca. 1420: cuidam mulieri de Alkmare (LibStAdalb C. XIII FontEgm, p. 92) || <1105-1119> vervalst eind 12e e[euw]. – begin 13e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : iuxta Alcmere – terram in Alcmere unam libram solventem – testes sunt … Rotbertus et Sibold de Alcmere (Koch, OBHZ I 101)
voor de datering van LijstParKlEchternach zie : Blok (1957), p. 167-184; voor de datering van de Aantekeningen uit het Evangelieboek zie : Meilink (1939), p. 22-25; voor de datering van het LibStAdalb zie : Meilink (1939), p. 70-73; voor de datering van het Gravenregister zie : Koch, OBHZ I 88, kopnoot; voor de datering van de AnnEgm zie : Meilink (1939), p. 108-128; voor de datering van het NecrEgm zie : Meilink (1939), p. 56-59
o
[ud]n[eder]l[ands]. mere “meer” of mare “waterloop” met *alke “modder”(?) » (11)

De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) :

« ALKMAAR
Oude vormen : o
[nder].a[andere]. Almere (11e eeuw); Alcmere (1063); Allecmere (eind 11e eeuw); Alcmare (1130-1161).
Het element ‘mere, mare, maar’ duidt op een moerasmeer of -poel, maar over de betekenis van het 1e element zijn de geleerden het niet eens. Blok ziet in ‘al(le)c’ een oudgermaans woord met de betekenis van ‘modder, slijk’. Karsten prefereert de opvatting dat het 1e element vergelijkbaar is met gotisch ‘alhs’, noors ‘alh’, angelsaksisch ‘ealh’ dat ‘tempel’ betekent.
Schönfeld (blz. 193) omschrijft de naam als ‘meer waar alken (een vogelsoort) voorkwamen’, maar sluit niet uit, dat de plaatsnaam de fr
[iese]. p[ersoons]n[naam]. Alke bevat. » (12).

Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995, met een geheel andere naamsverklaring) :

« Alkmaar [gem[eente]. : Alkmaar, NH] 1e helft 11e E[euw] Almere; 1063 cop[ie]. 12e E[euw]. Alcmere; 1452 Alcmair; samenstelling van o[ud]n[e]d[er]l[ands]. mere ‘meer’ of mare ‘waterloop’ en een woord alk dat volgens de huidige opvatting òfwel een vogelsoort aanduidt, of teruggaat op een oud woord *alke ‘modder’ (gevormd bij i[ndo]e[uropees]. wortel *el:ol ‘vuil zijn’). In het laatste geval betekent de naam ‘modderig water’, wat kan duiden op een tegenstelling met het nabijgelegen scirmere (Schermer) dat juist ‘het heldere water’ betekent. Zulke onderscheidende naamparen zijn in de toponymie niet ongewoon. Oudere verklaringen verbinden alk met germ. *alha ‘eland’ of germ. *alha ‘tempel’. » (13).

Meest waarschijnlijk is de naam ingevoerd, een volle verdubbeling van het Almere (Alechmere of allecmere) in Noord-Frankrijk. Aldaar maakt de naamsverklaring door dr. D.P. Blok een redelijke kans hoewel woorden die met een *asterisk beginnen gewantrouwd dienen te worden, de verklaring door Van Berkel en Samplonius is aantrekkelijk, maar ongedocumenteerd (scir = helder ?).

In de oorkonden van de graven van Holland wordt Alkmaar voor het eerst vermeld in een in de dertiende eeuw vervalste akte gedateerd 1083 en vervolgens in een eveneens vervalst afschrift van een document uit 1116 als de inwoners van Alkmaar vrijdom van begraafgeld krijgen op voorwaarde dat zij de tienden betalen (14). In een ‘schijnbaar origineel’ van een document gedateerd 1248 kent graaf Willem II aan de abdij van Egmond 20 hoed gerst per jaar toe uit de tienden van Tessel in ruil voor de helft van Alkmaar met tol en muddepenning (15). Voor het overige gaat het om Echternachse vervalsingen en om Egmondse bronnen van 1420 en later.

4. Alkmaar in 1494

« DIE STEDE VAN ALCMAR.
Upten voorsz
[egde]. 18en dach zoe hebben wij Commissarissen voor ons doen roupen ende verdachvaert Adriaen Dircxz, oudt 40 jaer, Pouwels Jacobsz, oudt 50 jaer, Jacob Florisz, oudt 43 jaer, borgermeesters, Gerrit Pietersz, oudt 34 jaer, Snel Claesz, oudt 28 jaer, schepenen, Albert Herckensz, oudt 60 jaer, Wolbrant Symonsz, oudt 58 jaer, van de vroetschap van Alckmaer; gheinterrogeert upten inhouden van de voorsz[egde]. Instructie,
Eerst angaende die haertsteden zeggen, by heuren eede, als van heuren getale van den haertsteden die nu zijn, en weten zij int zeecker niet te deposeren, maer ghedragen hem dies ant bouck van den rentmeester, die haerluyder haertsteden in schrifte heeft; men weten wel, dat ten overlijden van Hertoge Karel dat derdedeel meer haertsteden waren dan nutertijt.
Item angaende die neringe zeggen, dat zij ten overlijden van Hertoge Karel hadden groote neringhe van brouwerye, also dat men in derzelver stede ende in den dorpen omtrent derzelver stede anders niet en dranck van bier dan tot Alckmar gebrouwen was; ende diesgelijcx groote neringe ende welvaren van den draperye, die dezelve stede hadde. Hadde oock doe ter tijt rijckdommen, die ter zee omme coopvaert plagen te reden ende te zeynden, ende desgelycx rijckdommen, die uyt plagen te reden in de harinckvaert. Seggen noch, dat dezelve inwoonende van den voorsz
[egde]. stede hadden ooc groote neringhe, coopmanschappen, versoucke ende welvaren van den landen ende dorpen, ontrent der stede gheleghen, overmits dat diezelve dorpen alle haer coren ende voorts alle andere nootdruft plagen te hebben uyter stede van Alcmar, ende plagen haer bueter ende case t’Alckmar te marck te brengen ende te vercoopen. Ende plagen ooc die inwoonende van derzelver stede te hebben, naer heure estimacie, wel varende ende keerende binnen tslants ontrent 100 rijnschepen ende coggeschepen, alzoe dat deurt welvaren van de voorsz[egde]. neringe, coopmanschepen ende anders die voorsz[egde]. stede stont in zulcken state ende welvaren, dat men alle dage in derzelver stede dranck over de 26 vaten biers ende, nae heure estimacie, ontrent een aem wijns; ende dat up den dag van huyden den bierexcyse binnen derzelver stede niet meer en mach gelden dan 12 vaten biers, ende die wìjnexyse niet meer en mach gelden dan een aem wijns; zoe dat (a1) die neringhe van de brouweryen ende draperye meestal vergaen ende te nyet gecommen es (a2). Ende dat die rijckdom van den voorsz[egde]. stede, die plagen coopvaert te vaeren ende ten haerinc plagen te reden, by middelen van den grooten dieren tijt, ende oock doer vergaen van den draperye ende brouwerye, mitsgaders die groote contribucien, die zij gecontribueert hebben geduyrende den tijt van der oorloghe van Uytrecht, Rotterdamme ende anders, tot zulcke disposicien gecomen zijn, dat zij de voorsz[egde]. coopmanschepen nyet en hebben mogen achtervolgen, ende moeten tproffyt, dat zij ter cause van dien plagen te hebben, derven ende onberen, by faute van heure coopstadt (a3), die zij verteert hebben, ende oock deur quade fortuyne, die zij int exerceren van heuren voorscreven coopmanschepe ghehadt ende geleden hebben, up die Noorde ende Zuyderzee. Zeggen oock, dat zij ooc deur tverlies van heure voorsz[egde]. coopstadt ende deur tvergaen van heure neringhe, mitsgaders den dieren tijt, daertoe gecomen zijn, dat zij alle die neringhe, die zij plagen te hebben van den landtdorpen omtrent derzelver stede gelegen, quyt geworden ende verloren hebben. Want by fauten van penningen zoe en hebben zij die lantdorpen niet mogen ghecrijgen, alzoe dat derzelve dorpen nu ter tijt meestal tgundt dat zij behoeven halen in der stede van Amsterdam ende elders, daer neringe ende coopmanschepe es; ende desgelycx zoe houden zij heur marct van bueter ende case in den voorsz[egde]. plecke, alsoe dat die voorsz[egde]. stede nu ter tijt geen welvaren noch neringhe heeft….. (a4) alle haere rijnschepen, coggeschepen niet meer behouden en hebben varende dan ontrent 40 schepen, dewelcke zij nochtans, mits den dieren tijt, slappe neringhe ende andere lasten, hebben moeten vercoopen omme daer van met heuren wijven ende kinderen te leven.
Angaende den staet van heuren faculteyt int generael zeggen, dattet corpus van der stede ten overlijden van Hertoge Karel off corts daerna niet meer (a5) incomen en hadden dan an bierexysen ende coornexysen, te weten op een vat biers 8 gl. ende den 12en kan van den wijn, ende voort van elck hoet tarwe 7 gl. ende van den rogge 6 gl., ende hierentegens was de voorsz
[egde]. stede belast metter rente van 100 pont groten tsjaers. Zeggen, dat zij naderhandt metter oorloge ende anders, zoe hebben zij noch moeten vercoopen ten laste van tcorpus van der voorsz[egde]. stede ontrent 400 ponden groten vlaems tsjaers, zoedat up den dach van huyden up dese stede voorsz[egde]. staen over de 500 ponden groten tsjaers; ende dat dezelve stede mits de groote lasten van renten hebben moeten een nyeuwe imposte van exyse stellen, te weten up elck vat biers 10 stuyvers, up den wijn een 5en penninck, up een hoet terwe 12 stuyvers, up een hoet rogge 8 stuyvers, ende voort up gerst, haver, wolle laeckens, vleys, turf, hout ende zout, up elck van dien avenant. Seggen voort, dat die voorsz[egde]. stede schuldich zijn van afterstallighe renten 705 R. gl.; ende dat zij noch groote gelden behoven omme reparasie van bruggen ende andere affairen in de voorsz[egde]. stede, als van dagelicxe costen tot voyagien ende… (a6) van de steden dienende: alsoe hemluyden van noode es gheweest, boven de voorsz[egde]. lasten ende imposicien, gemaect by exysen ende anders, te halen uytten buydel van den particulieren personen van de voorsz[egde]. stede zekere groote sommen van penninghen. Ende zeggen, dat alle die rijckdomme van den particulieren poorteren van den voorsz[egde]. stede en beloopt niet meer in alles, van alle heuren goeden die zij ter weerelt hadden, gheen uytgesondert int groote noch int kleyne, dan ontrent 75000 R. gl.: zeggen dat zij daer goede informatie upgedaen hebben ghehadt, by eede, int jaer XCIII lestleden, na der commocie van tKasenbroot. Ende als van heure rijkdommen, die zij hadden voor die voorsz[egde]. commocie, doe zij ooc vergaderden den hondersten penninck van heuren porteren, seggen… (a7) » (16).
a1. Het Hs. heeft “welcke dat”.
a2. Het Hs. heeft “te meer gecomen es”.
a3. Zoo het Hs. hier en eenige regele later. De zin vordert bedrijfkapitaal. Misschien te lezen “coopscat”.
a4. Denkelik is hier uitgevallen: “Zeggen oic dat van”.
a5. In het Hs. ontbreekt “niet”.
a6. Er schijnen hier weer enige woorden uitgevallen te zijn.
a7. Hier breekt het Hs. af, zonder aanwijzing dat iets ontbreekt.

Vervolg : Volgende


Noten

1. Bestaan ze nog dan geven ze, heel verstandig, geen teken van leven meer. Zie : De Canninefaten / Cananefaten en Kennemerland. Voor de Alkmaarse mythologie, zie : (backup)  Alkmaar en zijne geschiedenissen, 550-1600 / door W.A. Fasel. – Alkmaar, 2012, 21 mei 2014 verschenen op de website van het Regionaal Archief Alkmaar. Dit was een vervolg op : Alkmaar en zijne geschiedenissen : Kroniek van 1600-1813 / W.A.  Fasel. – [Alkmaar] : Vereniging Oud Alkmaar, [1973]. – 167 p.

2. Zie : Alkmaar in het drijfzand : Opstellen betreffende de geschiedenis van Alkmaar, geschreven naar aanleiding van het boek van prof. dr. ir. E.H.P. Cordfunke, getiteld “Alkmaar in Prehistorie en Middeleeuwen. Tien jaar stadskernonderzoek” / Drs. W.A. Fasel. – Alkmaar, 1979. – 123 p.

3. Het werk van ‘Klaas Kolyn’ was een mystificatie uit 1719 die in 1771 door G. Wagenaar ontmaskerd werd; zie : Klaas Kolyn, een achttiende eeuwse mystificatie.

4. Zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101, tekst 88; het gaat om een vervalsing.

5. Zie : De oorkonden uit het Cartularium van Radboud, tekst o; het gaat om een vervalsing.

6. Historia episcoporum Ultrajectensium, in manuscript voltooid rond 1521; veel later in druk : De Episcopis Ultraiectinis recogniti et notis historicis illustrati ab Arnoldus Buchelius / Wilhelmus Heda. – Utrecht, 1643.

7. Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden (Brouërius van Nidek), t.a.p., p. 200-205; vet hier toegevoegd.

8. Moet zijn : Raymond Schmittlein. Zie ook : Toponymie lituanienne / Raymond Schmittlein. – Bade : Art et science, 1948. – 319 p. – (Études sur la nationalité des Aestii ; 1). Het Zeitschrift für Namenforschung werd te Berlijn uitgegeven door Heinrich Himmler’s Ahnenerbe-Stiftung Verlag.

9. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 31-32.

10. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 17-18.

11. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al.), t.a.p., p. 62-63.

12. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet), t.a.p., p. 37-38.

13. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 5.

14. Zie : De oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1101, tekst 88 en 99.

15. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 280. Muddepenning: een marktbelasting voor graan per mud (inhoudsmaat, ongeveer 100 liter, plaatselijk verschillend, wat voor aardappelen ongeveer overeenkomt met 70 kilo).

16. Bron : Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen voertijds getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Holland en Vriesland. Gedaen in den jaere MCCCCXCIIII.


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 21 juni 2015