VorigePlaatsen in KennemerlandVolgende

1083, Een Egmondse vervalsing uit de dertiende eeuw

Inhoud van deze pagina

  1. Inleiding
  2. Dr. D.P. Blok over het Egmondse falsum
  3. Tekst van een vijftiende eeuwse vertaling
  4. De plaatsnamen
    Noten

1. Inleiding

« Geen middeleeuws document ten onzent is het voorwerp geweest van een zo langdurig en hevig bellum als deze Egmondse oorkonde. » (1).

Het onderstaande document is van het grootste belang voor de Hollandse geschiedenis, niet alleen omdat het een genealogie van de graven van Holland bevat, maar vooral ook omdat het een hele reeks van plaatsen in Kennemerland voor het eerst vermeldt. Het gaat echter om een vervalsing :

  • De historische beoordeling : op het moment waarop de Hollandse geschiedenis voor het eerst wordt geschreven en de gekste dingen worden geloofd wordt dit document al voor vals gehouden :
    « Dat deze oorkonde reeds in de 16e eeuw, en nadien door A. Miraeus en P. Scriverius, op de inhoud voor verdacht werd gehouden, blijkt uit een mededeling bij Arn. van Buchell (gestorven 1641), die verder volstond met de opmerking dat zijns inziens deze oorkonde contradictiones, falsa et absurda plura bevat »;
    in de achttiende eeuw houdt B. Huydecoper de oorkonde voor
    « ontwijffelbaar valsch »;
    in de twintigste eeuw dateert de Utrechtse hoogleraar Otto Oppermann de vervalsing zelfs op zo laat als 1215; een sterke aanwijzing tegen de echtheid van dit document is ook dat het Oorkondenboek maar liefst tien bladzijden nodig heeft om er iets van te redden om tot de conclusie te komen dat dit ‘schijnbaar origineel’
    « hoewel onecht, strikt genomen niet wat men een falsum noemt »
    is;
  • De datering : aan de naam van de abt op wiens verzoek de oorkonde werd opgesteld en aan die van gravin-moeder Geertrui van Saksen wordt ‘bone memorie’ (in de vertaling ‘goeder deyncknissen’) toegevoegd, maar omdat ze pas na 1083 is overleden kan het document niet in dat jaar tot stand zijn gekomen (2); de oorkonder, Dirk V, spreekt bovendien over zichzelf in de voltooid verleden tijd; het document is gebaseerd op het gravenregister uit 1125 (in werkelijkheid flink later) en kan dus niet uit 1083 stammen; abt Steven was in 1083 zeker geen 26 jaar abt en het regeringsjaar van keizer Hendrik IV klopt ook niet; het schrift is niet uit de elfde eeuw maar van rond 1140 of later; het Oorkondenboek komt tot de conclusie dat het document in de periode 1125-1150 zal zijn samengesteld;
  • De geschiedenis : geen van de genoemde voorvaderen van Dirk V (1061-1091) wordt tijdens het eigen leven in enig document in verband gebracht met Kennemerland of Egmond, wat betekent dat de vervalsing ook niet kan zijn gemaakt tijdens het leven van Dirk V omdat toen iedereen nog wist dat het niet kon kloppen, en ook omdat we niet kunnen aannemen dat de oorkonder zijn eigen grootvader (Dirk IV, als graaf vermeld 1039-1049), die hij nog gekend moet hebben, vergat te vermelden;
  • De inhoud : het gedreig met de toorn van God en van alle heiligen en met eeuwige verdoemenis is de zekerste aanwijzing dat de abt van Egmond niet over enige authentieke akte beschikte want dan had hij die gewoon kunnen laten zien in plaats van machteloos met grote woorden te smijten; dat de tekst de hele genealogie van de graven geeft wekt de indruk dat niet alleen de rechten van de abdij, maar vooral ook de historische aanspraken van de graven a posteriori moesten worden benadrukt – hier bevestigt door het gezag van de kerk (met rechten voor de abdij als tegenprestatie), en dus ook tegenover de bisschop van Utrecht, met wie in 1156 een conflict ontstond rond de valse aanspraken van Echternach;
  • Het oudste afschrift : we hebben geen origineel maar een ‘schijnbaar origineel’, dat wil zeggen dat de samensteller zijn best heeft gedaan het voor een origineel door te laten gaan; het wordt gedateerd op 1125-1150 maar is waarschijnlijk jonger; « Beneden rechts het gave, opgedrukte (onechte ?) zegel in witte was, bruin geverfd, van de oorkonder » (3); wat duidelijk maakt dat het om een vervalsing gaat want anders was er geen zegel nodig geweest en zeker geen zegel waarmee geknoeid werd; de veronderstelling van dr. A.C.F. Koch dat er een origineel geweest moet zijn is zomaar een veronderstelling.

De vervalsing zal niet voor Dirk VI (1121-1157) tot stand zijn gekomen, waarschijnlijk ná hem. Dirk V zou in 1063 met abt Steven de vlucht hebben moeten nemen uit Egmond – uit niets blijkt dat daar toen al een klooster was en het feit is in twijfel getrokken – en eerst in 1156, rond de aanspraken van Echternach, stelde zich de noodzaak terug te grijpen op vermeende oude aanspraken die in dit document met terugwerkende kracht werden vastgelegd tot in het onmogelijke. Dat alles wordt ook als volgt weergegeven :

« De oorkonde van 1083
In dit schijnbaar originele stuk bevestigt graaf Dirk V schenkingen door zijn voorgangers aan het klooster gedaan en maakt hij bepalingen betreffende de rechtspositie van de abdij (a1). Allen die deze oorkonde bestudeerd hebben zijn het er over eens dat hij in de vorm waarin zij zich presenteert niet van 1083 kan dateren. In zijn laatste uitgave van dit stuk heeft Koch uitvoerig de kritiekgeschiedenis van deze oorkonde uiteengezet. Van de mening van Oppermann die het jaar 1215 als datum van het ontstaan van deze oorkonde poneerde, via Meilink die hem rond het jaar 1162 plaatste is nu de datering door Koch tussen 1125 en 1150 gesteld (a2). Reeds Bruch had de bewijzen voor een datering in 1162 onvoldoende geacht en voelde met Gijseling en Koch meer voor een vervalsing in de eerste helft van de twaalfde eeuw (a3). Deze laatste mening wordt gedeeld door Stiennon die op verzoek van Koch een studie over het schrift van het quasi-origineel maakte en tot de bevinding kwam dat het schrift van tussen 1125 en 1150 dateert (a4). Kruisheer heeft zich als eerste in de vraag naar de echtheid van het zegel verdiept zonder echter tot een bindend uitsluitsel te komen (a5). »
 (4).
 
a1. Fontes p. 219; Koch, OHZ I p. 169 vlg.
a2. Meilinck, Geschiedbronnen p. 31; Koch, OHZ I p. 177.
a3. Romein-Bruch, p. 11; zie ook : F.W.N. Hugenholtz, ‘The charter of 1083 and the history of diplomatic in the Netherlands’, in : Miscellanea medievalia in memoriam Jan Frederik Niermeyer, Groningen 1967 p. 201.
a4. Koch, OHZ I p. 177, 178.
a5. Kruisheer, Oorkonden I p. 61.

Er worden plaatsen genoemd die elders pas in de tweede helft van de dertiende eeuw worden vermeld, zodat deze vervalsing moeilijk ouder kan zijn. Waarschijnlijker maakt hij deel uit van de serie documenten die rond 1420 zijn samengesteld.

2. Dr. D.P. Blok over het Egmondse falsum

In het volgende “heuristisch onderzoekje” uit 1984 (5) wordt een poging gedaan de namen te dateren, maar dr. D.P. Blok waagt het niet ze te plaatsen. De voetnoten van dr. D.P. Blok zijn onderaan de tekst te vinden.

« Over de namen in het Egmondse falsum op 1083
 
Nu door de studie van Willy Sanders over de Leidse Willeram, die bijgevallen werd door onze jubilaris (b1), weer grote belangstelling is ontstaan voor wat in Egmond geschreven werd, speciaal rondom 1100, is het nodig de toponymische gegevens die Egmond ons omstreeks die tijd leverde zo nauwkeurig mogelijk te bestuderen en chronologisch te plaatsen. Een hernieuwde analyse van het namenmateriaal dat de oorkonde Koch 88 ons biedt (b2), is daarvoor onontbeerlijk.
Het is nu algemeen erkend, dat de beroemde gravenoorkonde uit 1083, die Koch als no. 88 publiceerde, een falsum is. Ook Gysseling, die de namen uit dit stuk in zijn Toponymisch Woordenboek opnam, zag dit in en dateerde het in de 12e eeuw. Koch opteerde na een minutieus onderzoek voor een meer precieze datering tussen 1125 en 1150 (b3). Strikt genomen zouden we de toponymische gegevens uit deze oorkonde dan ook tussen 1125 en 1150 moeten dateren, ware het niet, dat we met grote zekerheid de door de opsteller gebruikte bron kunnen aanwijzen, een bron die in een van de oorkonde onafhankelijke overlevering tot ons is gekomen.
Het staat vast dat de in Koch 88 genoemde toponiemen gehaald zijn uit het zgn. Gravenregister, dat op zijn beurt weer ten dele teruggaat op de Evangelie-aantekeningen (b4). Het Gravenregister is ons overgeleverd in het Egmonds Cartularium, Inventarisnummer 3, van ca. 1420 en in een afschrift dat Balduinus de Hagha in 1520 maakte; de Evangelieaantekeningen kennen we alleen uit genoemd Cartularium van 1420. Het Gravenregister wordt – behoudens enkele interpolaties – gedateerd op 1125-1130 (b5), de Evangelie-aantekeningen – behoudens een enkele interpolatie – op 1080-1100 (b6).
De in Koch 88 vermelde schenkingen van Dirk I, Dirk II en Arnulf zijn via het Gravenregister uit de Evangelie-aantekeningen overgenomen. De hierop volgende schenkingen van Dirk III, Sifrid en Arnulf zijn ook uit het Gravenregister overgenomen, maar staan niet in de Evangelie-aantekeningen. Oppermann meent terecht, dat de opsteller van het Register voor deze gegevens het begin van het Urbarium, Liber Sancti Adalberti III, I  (b7) gebruikt heeft als bron. Dit urbarium is een opsomming van de inkomsten, die het klooster in verschillende plaatsen genoot; een deel daarvan vinden we in het Gravenregister als schenkingen van Dirk III, Sifrid en Floris I terug. Aangezien het urbarium alleen de geldopbrengst noemde, werd dit in het Gravenregister dat immers over schenkingen van grond berichtte, opgepoetst met het nietszeggende ... terram ... solventem : bv. ... in suetan 13 uncias (Urbarium) = ... in Suetan terram XIII uncias solventem (Gravenregister). Het Gravenregister berust dus inderdaad op het urbarium, maar hoe men kon weten, dat bepaalde in dat urbarium verspreid staande inkomsten op grafelijke schenkingen berustten, is niet duidelijk. Het lijkt erop, dat men maar een greep uit de gegevens van het urbarium gedaan heeft, met het doel het Gravenregister wat op te vullen voor de 11e eeuw, waarover de Evangelie-aantekeningen zwegen. Bij Sifrid heeft men zich misschien door de naam Siwirdingelant laten inspireren en daar een plukje uit het urbarium genomen; zo ook kan de naam Comitis Fridgersa een vingerwijzing zijn geweest om ook uit die omgeving wat op te nemen, maar duidelijk is dit alles niet. Hoe dit zij, aangezien dit deel van het urbarium vlak na 1129 zal zijn opgesteld (b8), is het voor ons doel niet zo interessant. Het is immers vrijwel contemporain aan het Falsum, waarvoor het via het Gravenregister als bron gediend heeft. We zullen de namen die in de vermeende schenkingen van Dirk III, Sifrid en Floris I staan, dan ook laten rusten.
Voor ons doel weer wel geschikt zijn de namen die in het laatste deel van Koch 88 genoemd worden, nl. in de ruilovereenkomst tussen Dirk V en het klooster. Koch heeft aannemelijk gemaakt, dat deze ruil inderdaad in 1083 heeft plaats gehad en toen tot een formele optekening heeft geleid, die aan deze passage ten grondslag ligt. Bovendien was die optekening ook de bron voor een vermelding van deze ruil in de Evangelie-aantekeningen (b9). Dit betekent, dat we van die in 1083 neergeschreven namen twee van elkaar onafhankelijke overleveringen bezitten: ten eerste een copie uit 1420 van een copie uit 1083-1100 in de Evangelie-aantekeningen, ten tweede een copie uit 1125-1150 in Koch 88.
Voor de namen, die tussen 1080 en 1100 in de Evangelie-aantekeningen stonden als schenkingen van Dirk I, Dirk II en Arnulf, hebben we drie onafhankelijke overleveringen: ten eerste de copie van de aantekeningen zelf uit 1420, ten tweede de copie uit 1420 van de copie uit 1125-1130 in het Gravenregister en ten derde de copie uit 1125-1150 van de copie uit 1125-1130 in Koch 88.
Hier volgt een overzicht van deze laatste groep namen.
IIIIII
Evangelie-
aantekeningen
Gravenregister
(C = Cartularium, H = Haga)
Koch 88
FranlaFranlaFranlo
AllecmereAlcmereAlcmere
CallingeKallinghe C,
Kallinge H
Callinge
ScaghaScagan C,
Scagon H
Scagon
HaraganHaraganHaragon
WymnamWimna C,
Wimma H
Wimnon
OsdemOsdemOsdem
LimbanLimbanLimban
SmithanSmitthan C,
Smithan H
Smithan
BachemBachemBacchem
OrdebollaOrdebollaOrdebolla
(I) ThoseThoseThose
ObinghemObinghem C,
Obbingem H
Obbingem
HemstedeHemstede C,
Hemestede H
Hemstede (I)
VellesanVelsonVelson
BamestraBamestraBamestra
SculinglekeSculinglekeSculingleke
HuresledeHuresledeHureslede
(1) ForanholteForanholta C,
Forenholte H
Forenholte (1)
NoortgaNoirtgan C,
Nortgan H
Nortga (2)
ThosaThosaThosa
CastrichemKasterkemKasterchem (2)
VellesenVelsonVelson
SaxnemSaxnemSaxnem
(2) PhoranholtaForanholte C,
Voranholte H
Forenholte
(2) NortgaNortghaNortga
LopsenLopsenLopsen
MarneMarneMarne
LeythemLeithenLeythen
BerganBergan C,
Berghan H
Bergan
ReniReniRheni
FlardingheFlardingaFlardinga
We kunnen veilig aannemen, dat die naamsvormen, die in de drie overleveringen (voor het Gravenregister: hetzij in het Cartularium, hetzij in de copie van Hagha) precies gelijk zijn, ook zo in de Evangelie-aantekeningen stonden en dat we die kunnen terugdateren van het tweede kwart van de 12e naar het laatste kwart van de 11e eeuw. Het betreft hier Osdem, Limban, Smithan, Ordebolla, Those, Hemstede, Bamestra, Sculingleke, Hureslede, Thosa, Saxnem, Lopsen, Marne, Bergan.
In die gevallen waar II en III tegenover I staan is de stand in feite gelijk, want II en III kunnen samen alleen iets zeggen over de oorspronkelijke vorm in het Gravenregister, zodat voor de reconstructie van de oorspronkelijke vorm in I slechts twee elkaar tegensprekende copieën overblijven. Waar I en II staan tegenover III of I en III tegenover II, is er weliswaar een grotere waarschijnlijkheid dat de meerderheid de oorspronkelijke versie van I weergeeft, maar zeker geen zekerheid.
In sommige gevallen kan men wel beredeneren, wat er in de Vorlage gestaan moet hebben. Franla in I en II toont in het tweede lid een Friese -a-, die de copiist uit 1420 niet bedacht kan hebben en die dus in de Vorlage gestaan moet hebben. De -o- van III moet gezien worden als eerste symptoom van de ontfriesing die in de 12e eeuw in het Egmondse scriptorium op gang komt.
Aangezien blijkens Limban, Smithan en Bergan de Vorlage voorkeur had voor -an in de 3e nv. meerv. boven -on, zal Haragan de vorm van de Vorlage zijn geweest en Haragon een bewuste verbetering (archaisering) van III. Ook Wymnam of Wimnan zal oorsponkelijk een -a- gehad hebben, doch voor Scagon en Velson is dit niet te zeggen.
De -m van Wymnam kan een oorspronkelijk friesisme geweest zijn; opvallend is dat in het bovengenoemde oudste deel van het urbarium Wimnom voorkomt. De -y-, ook te vinden in Leythem, is volgens Sanders een typisch Egmonds verschijnsel (b10). Een zekere reconstructie is echter niet mogelijk.
Het is verder opvallend dat de vormen Allecmere en Vellesan, dus met -ll- en -e- alleen voorkomen in het oudste deel van I, dat teruggaat op een optekening uit ca. 1000. Dit kan niet toegeschreven worden aan de copiist van het Cartularium, die dat verder nergens doet. Deze vormen moeten in de Vorlage gestaan hebben, doch zijn reeds in het Gravenregister veranderd in de tot norm wordende vormen zonder tussenvocaal.
Hoewel een spelling met -oo- zeker niet onmogelijk is (b11), valt het op dat de copiist van 1420 in zijn copie van Koch 88 in plaats van Nortga in zijn Vorlage Noortga schrijft (b12). Dit maakt de vorm van I verdacht, waar hij (1) Nortga met -00- schrijft. De vorm Nortgan in II kan niet juist zijn en moet op een fout van de copiist van het oorspronkelijke Gravenregister berusten.
Belangwekkend zijn de verschillende vormen, die we van de naam Voorhout vinden. De naam wordt twee maal vermeld en zal in de Vorlage Foranholta gehad hebben bij de eerste vermelding. De spelling met Ph- bij de tweede vermelding in&nbswp;I is bevreemdend. Ik zie niet goed, hoe dit op het conto van de copiist gesteld kan worden, maar ook voor een schrijver ca. 1100 wekt deze spelling verwondering. Indien Ph- voor F- toen in Egmond bekend was, zal dit nieuw licht werpen op wat Sanders blz. 274 vv. over deze spelling zegt. Verder valt op, dat III twee maal Forenholte schrijft en dus de afbraak van de onbeklemtoonde vocalen illustreert (b13).
Konden we in bovengenoemde gevallen een aantal naamsvormen dateren in het laatste kwart van de 11e eeuw, de volgende namen uit de ruil-overeenkomst tussen Dirk V en Egmond wijzen precies naar het jaar 1083.
Evangelie-aantekeningenKoch 88
MasalantMaseland
ScipledaSchipleda
Mosa(m)Mosa(m)
WesterbieranWesterbeiran
VronanslatVronanslat
AlecmeraAlcmera
Mosa en Vronanslat kunnen zonder meer als vormen uit 1083 worden aangemerkt. Aangezien vóór 1100 Sch- in het Toponymisch Woordenboek niet voorkomt (de enige uitzondering in Schupildhem uit de Utrechtse goederenlijst; de eerstvolgende stammen uit Koch 88), in Scipleda kennelijk de vorm uit de Vorlage. Hetzelfde geldt voor Masalant, waar de vorm uit Koch 88 weer de ontreddering van de ongeklemtoonde vocaal vertoont. Alecmera of Alcmera moet ik in het midden laten, terwijl een keuze tussen Westerbeiran en Westerbieran misschien mogelijk is als we een aannemelijke etymologie gevonden hebben.
Doel van dit onderzoekje was zuiver heuristisch : het vinden van laat-11e-eeuws namenmateriaal uit Egmond. Vergelijken we het resultaat met de naamsvormen, die ons – zij het in latere copieën – uit de eerste helft van de 12e eeuw overgeleverd zijn (bv. in het urbarium), dan zien we, dat er geen grote verschillen te constateren zijn; het begin van ontfriesing en ondergang van de onbeklemtoonde vocaal, al in Koch 88 te zien, zetten door, maar groot zijn de verschillen niet.
Laat mij tot slot nog een kleine etymologische opmerking maken, die weer eens getuigt van het grote inzicht van onze jubilaris. Al de vroege Egmondse stukken maken consequent onderscheid tussen de oorspronkelijk stemloze dentale spirant, geschreven th en de oorspronkelijk stemhebbende dentale spirant, geschreven d (b14). Dit betekent, dat we de naam Leiden, die consequent met th geschreven wordt, niet gelijk mogen stellen met het woord lede, dat in namen als Hureslede en Sciplede steeds met een d verschijnt. De afwijkende vocaal -ei- had trouwens al een waarschuwing moeten zijn. Die -ei- treffen we al aan in Leithon, 9e eeuw, copie 10e eeuw, in de Utrechtse goederenlijst. In deze zelfde lijst komt Legihan voor in dezelfde omgeving. Gysseling heeft voorgesteld, om dit te emenderen in Legthan en ook als oude vorm van Leiden te beschouwen. Het etymon zou dan een waternaam *Lagitho zijn (b15).
Nu de Egmondse overlevering ons dwingt om Leiden van lede te scheiden, wordt nog duidelijker, hoe juist deze veronderstelling van Gysseling geweest is. Hopelijk dringt dit nu eens door.
Amsterdam
D.P. Blok »
 
Noten
 
b1. W. Sanders, Der Leidener Willeram. Untersuchungen zu Handschrift, Text und Sprachform. München 1974. M. Gysseling, Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), Reeks II Literaire handschriften, deel I Fragmenten (’s-Gravenhage 1980) blz. 123vv.
b2. A.C.F. Koch, Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 I (’s-Gravenhage 1970) no. 88 op 1083.
b3. De achtergrens 1150 berust op een niet zo zeker palaeografisch criterium (zie Koch blz. 177-178); ze kan mijns inziens best iets later liggen. Een absoluut zekere achtergrens is 1163.
b4. Men zie voor deze samenhang O. Oppermann, Fontes Egmundenses (Utrecht 1933) blz. 36*-43*, P.A. Meilink, De Egmondsche Geschiedbronnen (’s-Gravenhage 1939) en de kopnoot in de uitgave van Koch. In de beoordeling sluit ik me aan bij Meilink en Koch.
b5. Koch blz. 178.
b6. Meilink blz. 22 vv. In de Evangelie-aantekeningen volgen na Arnulf schenkingen van anderen dan leden van het gravenhuis, waarna opeens de ruil en de schenking uit 1083 volgen. Dit moet betekenen, dat de Evangelie-aantekeningen in hun meest oorspronkelijke vorm dateren van vlak na Arnulf, zeg ca. 1000. Zie verder Oppermann en Meilink.
b7. Fontes Egmundenses blz. 74-75; volgens Meilink mogelijk via een tussenstadium.
b8. Meilink blz. 72.
b9. Fontes Egmundenses blz. 64.65.
b10. Sanders blz. 233.
a11. Sanders blz. 249.
a12. Zie de uitgave van Koch, blz. 181 regel 44.
a13. Hierover laatstelijk Sanders 264 vv.
a14. Zie ook Sanders blz. 295 v.
a15. Toponymisch Woordenboek s.v. M. Gysseling-D.P. Blok, Studies over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht (Amsterdam 1958) blz. 8. Zie ook D.P. Blok, Probleme der Flussnamenforschung in den alluvialen Gebieten der Niederlande, Festschrift Adolf Bach (Heidelberg 1965) blz. 226.

3. Tekst van een vijftiende eeuwse vertaling

De onderstaande tekst van de vervalsing volgt de vijftiende eeuwse vertaling zoals weergegeven in het Oorkondenboek, met dien verstande dat omwille van de leesbaarheid de ‘u’ waar nodig is omgezet in een ‘v’ (‘hoeue’ wordt ‘hoeve’, ‘graue’ wordt ‘grave’, enzovoort).

« In den name der heyligher ende onghescheyden Drievoudicheyt.
Ic Dirc, bi der ghenaden Goods grave van Hollant, bedenckede (c1) mit my selven die onsekere ghevalle der menscheliker brooscheyt, ben te rade worden rechten eysken ontheynghenisse te gheven, op dat ic die godlike ontfermenisse in dien nauwen oordeel verdienen mach saftmoedich te hebben.
Waer om so sijt kenlick allen luden ieghenwoordich ende toe comende van kerstene ghelove, dat Stephaen, der goeder deynckenisse abt der kercken van Egmonde, sulke vaste betoghe van ghiften te voren brochte onser saftmoedicheyt, hoe dat die wel goedertierne grave onse voirvaders uyt horen eygheliken erve ende dat sij van coninghen in erfliken rechte ontfaen hadden die selve kercke Goods hebben ghesticht, ghegoet ende gheeert.
Dirc Walghers broeder mit sinen wittachtighen wive Beva (c1) stichte dair in den eersten ene houtene kercke ende setter heylich nonnen leven, ende offerde Gode toter selver stede: in Vronle (c2) neghen hoven, in Alcmeer twee hoeven, in Kallinghe die helfte van allen erve.
Dirc die ander, des voirseyts zone, mit Hildegaerde sinen wive, die stichte van stiene mit groter cost die kercke, ende dede dane die nonne vrouwen, ende sette clair in moniclic leven. Ende hij offerde ter selver stede: in Scaghen ses hoeven, in Hargon [XIc] (c3) hoeven ende tfierendeel van eenre hoeve, in Wimnom (c4) een hoeve ende een halve, ende van der selver hoeve tot in Heram alle lant bouwet ende onghebouwet in ackeren ende in weyden, die kerck[e van H..]lo (c3), in Alcmaer alle die tolne, in Oesdem twee hoeve ende een halve, in Limban seven hoeve ende een halve, in Smithan (c5) twee hoeven, in Bachem drie hoeven, in Ordebolle twee hoeven, in Those een hoeve, in Obbinghem een hoeve, in Heemstede een hoeve, in Velson ses hoeve ende toutaer ter selver kercke van der noene totter noene in sente Aechten hoechtide, bi der Bemester stroom een hoeve, twisken den water Sculingleke ende Hureslede vier hoeven mitter visscherie te samen, in Voirhout die kercke mitten tiende, in Saxnem die kercke mitten tiende, in Nortga die kercke mitten tiende. Ende omdat die ersome Hildegard versijrt was mit goeden seden, des voirseids graven wijf, so offerde sij God ende sinte Aelbrecht een outair tafel ghewrocht van finen goude ende van dierbair stiente, een ewangeliboeck oic van goude ende van stiente ghesiert, een istorie ende een physijck boeck.
Egbrecht, des voirnoimds graven zone, bider ghenade Goods archebisscop des stichts te Triere, die eerde die selve stede te Egmonde ende offerde Gode ende sinte Aelbrecht een gouden cruys, een dierhair casuffel, een wel scone stoel, een gordelijnt goude inghedraghen, een dyakenrock, een subtijl, een misseboeck, een capittelboeck, een boeck dat in hadde die oude eewe ende die nuwe, ende veel ander boeke, een selveren scrien vol heylichdoms.
Aernout grave mit sinen welwairden wive Liutgaerd die offerde totter selver stede: in Those twee hoeven, in Castrichem twee hoeven ende een vierendeel, in Velsen drie hoeven ende een acker, in Saxnem een halve hoeve, in Forenhout drie hoeven, in Nortga vijf hoeven, in Lopsen neghen hoeven, by der Maernestroom een hoeve ende een vierendeel, in Leyderdorp een hoeve ende een sestendeel, in Bergan ghelegen bewest des Rijns drie hoeven, die kercke te Vlaerdinga mitten landtiende twisschen den water Matlinge ende den stroom van Thurlede, die gheheten is Harga.
Dirc die derde, des voirseyde Aernts zoene, mit sinen wive Othelhild die offerde sinte Aelbrecht: in Radenburch vier hoeven gheldende jairlix tien pont, in Radenburgherrebroeck een lant sestien unse gheldende, in Suetan een lant dertien unsse gheldende, in Waldmannevenne een lant gheldende sestien unsse, in sGrauen Fritgersa een lant gheldende sestien unsse.
Syciaerd mit toename Sicco, des voirseyts Dirix broeder, die gaf sinte Aelbrecht om sijnre zielen verlichtenisse een lant upter gheest ghenoomt Noorthorpe, Smithen, Adgeringelandt, Hildebrantslant, Siuuirdingelant, Vijf fiertelen, Lantlosamade, in Ekersloto twalef pont, in Banez twee pont.
Florens, des derden Dirxs zone, mit sinen wive Ghertruut goeder deynckenisse, die offerde totter dicke voirseyde stede: een lant in Ascmundelf (c6) gheldende vijf pont ende een unse, in Boschusa een hoeve gheldende twee ende dertich unsse, in Sterwijch een hoeve geldende acht ende twintich unse, bij Delf tien hoeven, by dander syde Delf neghen hoeuen.
Des Florens zone was ic die vierde Dirc, wien oetmoedelic bat die voirs. abt Stephaen, dat ic om die minne Goids ende die eere sinte Aelbrechts vernuwen ende confirmeren wilde mit miinre macht alle mine voirvaders gaven behorende ter kercke van Egmonde. Wes bede ic gairne gaf othenghenisse ende mitter vuersten minnen hoochlichede so heb ic vast ghemaect dat [...]e die voirscreven (c3) dingen behoude ende besitte die voirseyde kercke ende dat van den lande Winmorasuetha tot in Heram, dat altemael is der selver kerken, neghien sterflic mensche coene sy ghedinghe te hebben sonder des abts onthencnesse of tonrecht yet van dane tontferren ende dat die lude der selver kercke in al onser graefscap sonder tolne zijn ende dat se niement verdrucken en sal, mar sij sullen wesen onder des abts macht ende hij sal hebben mit sinen talman tghedinge mit hem. Wair oic dat sake, dat yemant die van sinen ouders behoirde ter selver stede te rechte ende dat versaken ende wederseggen woude, soe wairt oirlof den voirs. abt ende sine nacomelinge mit horen voirsprake den ghenen te houden ende te rechte te trecken, in wes dienst dat hij ware. Des ghelike so sal hij doen van sinen renten. So wie gheseten is up tlant der voirsc. kercke ende niet betalen en wil, dat hij te rechte sculdich is des abts meyer, die sal in sijn huys gaen ende nemen also veel van sinen goede als hij sculdich is, sonder enichs rechters wederseggen.
Wair dat sake dat yement onser lude of van uytheemschen, des wij niet en vermoeden toe te comen, desen vryhede der kercke woude inbreken, die moet den toorn Goids ende alle der heyligen begaen ende dat hij pijnt dat en moet hij nemmermeer volbrenghen mogen, mar mit Judaes ons Heren verrader ende mitten duvel ende sinen enghelen ende mitten ghenen dier hoir worm niet en sterft, ende hoir vier niet en wort wtghedaen, so moet hij deel besitten in den doomsdage. Mar die dit onse ghebot volhouden, die moeten ontfaen glorie, eer ende benedixie van onsen Heer ende ontfermenisse moeten sij vervolgen ende gratie moeten sij vinden in nootliker sake.
Op dat die macht van desen onsen verliene stade ende ongequetst alle tijt ende blive, so hebben wij desen brief doen scriven ende vesten mitten zeghel onser goedwillicheyt ende lieften. Deser dinghe sijn oirconde: heer Steven abt, Folcricus ende Azcelinus priestere (c7); leke: Adalbero, Hereman Poppensoen, Enghelbert Scataloch, Trusinc, Adalwijn casteleyn, drie broeders: Garbrant, Ysbrant, Guntwacchar, Doede van Rijswijc, Thiedard, Thiedbold, Tiethger, Blankard, ende anden wel vele lude.
Opten selven dach voir die selve oirconde so verwandelt ic iheghens sinte Aelbrecht neghen hoeven in Maeselant van Scipliede tot in der Mase, ende in Westerberan drie hoeve van der Mase in Vronanslat ende gaf den pacht tot Alcmaer van achte pont elcs tsiairs. Hier boven, wants bad ende halp mijn sonderlinghe lieve wijf Othehild, so heb ic ontrumet den abt Steven ende sijn nacomelinge die macht van den gherechte in Alcmaer, dat te duutsche heet ambocht.
Dit is ghedaen openbairlick in Vlaerdinga voir vele hoop volcs int jair ons Heren dusent drie ende tachtich, in die seste indixie, doe die vierde Heynric regneerde, int acht ende twintichste jair van sinen keyserdom ende int achtende jair des bisscop Coenraets van Vtrecht van sinen bisscopdom, ende in des abts Stephaens ses ende twintichste jair van dat hij die abdie ontfinc, opten sevenden kl. van ogestmaent; in Goids name zalichlike. Amen. »
 
Noten
 
c1. sic.
c2. ofwel Vroule.
c3. perkament versleten.
c4. Wimon.
c5. na S vier beentjes met één diakritisch teken.
c6. mu onduidelijk.
c7. priest’e.

Kennemerland

Een negentiende eeuwse voorstelling
Bron : Bijdrage tot de historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 4.

4. De plaatsnamen

In het document wordt een groot aantal plaatsen genoemd, die bijgevolg bestaan zouden moeten hebben op het moment dat de vervalsing werd samengesteld (rond 1143 of nog later). Voor zes van de namen heeft nog niemand zich aan een interpretatie gewaagd. Naar meer dan dertig wordt maar wat geraden. Met moeite kunnen er 16 van de 57 min of meer duidelijk worden aangewezen.

Wordt van een plaats beweert dat hij voor het eerst is vermeld in 1083, dan is het in deze tekst; er bestaat geen andere oorkonde op dat jaar.

Omdat het duidelijk om Hollands grondgebied gaat kunnen we veronderstellen hier te maken te hebben met een hele reeks van verdwenen plaatsen, en de enige verklaring is dan dat het om plaatsen gaat die aan het water moesten worden prijsgegeven (6).

De andere mogelijke veronderstelling is, dat de Egmondse monniken oudere authentieke akten gebruikten, met daarin plaatsnamen die betrekking hadden op de omgeving van St.-Omaars en zijn St.-Bertijnsabdij. In dat geval is te Egmond natuurlijk het werkelijke bezit op het moment van samenstelling van de vervalsing ingevoegd en zijn andere namen uit de oorspronkelijke documenten aangepast aan de plaatselijke situatie terwijl een aantal anderen ongewijzigd zijn gebleven omdat ter plaatse niets er op leek.

Vergelijk ook de namen in de Aantekeningen uit het Egmondse Evangelieboek. Tenzij anders vermeld liggen de in de derde kolom genoemde plaatsen in Noord-Holland.

Latijnse tekstVertaling 15e eeuwHuidige naam
AdgeringelantAdgeringelandt?
AlcmeraAlcmaerAlkmaar
AlcmereAlcmeerAlkmaar
BacchemBachemBakkum
Bamestra (een water)BemesterBeemster
BanezBanez? Benes onder Uitgeest (7)
Bergan ab occidente RheniBergan bewest des Rijns? Bergen (8)
BuschusaBoschusa? Boshuysen onder Leiden, Zuid-Holland (9)
CallingeKallinghe? In zee verdwenen, bij Callantsoog (10)
Comites FritgersasGraven Fritgersa?
DelfDelf? Het water Delf bij Assendelft, ook Oudedelft, Zuid-Holland (11)
-EgmondeEgmond
EkerslatoEkerslotoAkersloot
EkmundEgmondeEgmond
EscmundelfAscmundelfAssendelft
FlardingaVlaerdingaVlaardingen, Zuid-Holland
ForenholteVoirhout? Voorhout
FranloVronle? Vronen bij Alkmaar, verdwenen
HaragonHargonHargen bij Schoorl (12)
HeilgaloH..loHeiloo
HemstedeHeemstede? Heemstee onder Castricum
Heram / HeremHeram / Herem? Arem onder Egmond, verdwenen (13)
HildebrandislantHildebrantslant?
HuresledeHureslede? De Leet bij Mijzen (14)
KasterchemCastrichemCastricum
LantlosamadeLantlosamada? onder Limmen (15)
LeythenLeyderdorp? Leiderdorp, Zuid-Holland
LimbanLimbanLimmen
LopsenLopsen? bij Leiden, Zuid-Holland (16)
Marne (een water)Maernestroom? Mare bij Leiden, Zuid-Holland (17)
MaselandMaeselant? Maasland, Zuid-Holland
Matlinge (een water)Matlinge? onder Kethel, Zuid-Holland (18)
NortgaNortga? Noordwijk, Zuid-Holland (19)
NorthorpeNoorthorpe? Noordorp bij Heemskerk
ObbingemObbinghem? onder Heiloo (20)
OrdebollaOrdebolle? Bollendorp onder Limmen (21)
OsdemOesdemOesdom onder Heiloo
RadenburchRadenburch? Rodenburg bij Zoeterwoude, Zuid-Holland (22)
RadenburegarebrokeRadenburgherrebroek? Radenburgerabroek bij Zoeterwoude, Zuid-Holland (23)
sancte Agathesente Aechten? Aagtendorp bij Beverwijk (24)
SaxnemSaxnem? boven Warmond (25), Sassenheim
ScagonScagenSchagen
ScherwichSterwijch?
SchipledaScipliede? Schipluiden, Zuid-Holland, ook De Gaag bij Schipluiden (26)
Sculingleke (een water)Sculingleke? De Zwet bij Schermerhorn (27)
SiuuirdingalantSiuuirdingelant?
Smithan / SmithenSmithan / Smithen? onder Castricum (28)
SuetanSuetan? Zwieten onder Zoeterwoude, Zuid-Holland (29)
ThosaThose? Nes onder Limmen, of Opperdoes (30)
Thurlede qui vocatur Harga (een water)Thurlede gheheten Harga? Dordrecht, Zuid-Holland, ook De Harg bij Kethel, Zuid-Holland (31)
TraiectumVtrechtUtrecht, Utrecht
TrevericeTriereTrier, Duitsland
VelsonVelsonVelsen
VronanslatVronanslat? Vronen bij Alkmaar; ? in het Westland, Zuid-Holland (32)
WaldmanneuennaWaldmannevenne?
WesterbeiranWesterberan? Westerlee, Zuid-Holland (33)
WimnonWimnomWimmenum bij Egmond
WimnorasuethaWinmorasuetha? Wimmenummerzwet bij Egmond

Een aantal van de namen is herkenbaar in de goederenlijst van 870 van Traiectum, die we geven met de interpretatie van Albert Delahaye :

  • Bachem – Batchem = Basseux of Bayenghem-lès-Eperlecques
  • Bergan – Bergum = Berguen
  • Haragon – Haragum = Haringzele
  • Leythen – Lethem = Lestrem
  • Limban – Limbon (met kerk) = Limon
  • Lopsen – Loppishem = Locquinghen (2x) of Lozingen
  • Marne – Marsna = Mernes en Tatinghem
  • Maseland – Masalanda = Mazinghen of Moslains
  • Northga – Northgo = Nordausques
  • Osdem – Oslem = Etrehem
  • Suetan – Suetan = Zunesticq
  • Velson – Velesan = Vélingen of Bellozanne
  • Vronanslat – Vranlo = Hurionville

We mogen dan ook veronderstellen dat de Egmondse monniken, die deze goederenlijst in huis hadden, daarvan gebruik hebben gemaakt om ‘oud bezit’ voor de eigen abdij op te eisen (dat niet van hen was maar van het bisdom Traiectum) in een poging eventuele Utrechtse aanspraken bij voorbaat af te troeven, maar dat ze er toch niet veel mee wisten aan te vangen. Een bewijs temeer dat het document vervalst is.


Vervolg : Volgende


Noten

1. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 : Deel I : Eind van de 7e eeuw tot 1222 / door Dr. A.F.C. Koch. – ’s-Gravenhage : Nijhoff, 1970. – xxi, 633 p. – p. 171. De tekst is aldaar te vinden op p. 184-185. In maart 2005 verscheen dezelfde tekst met de Latijnse versie, en aan dezelfde bron ontleend, op de website Nederlandse Middeleeuwse Bronnen van de dilettant Kees Nieuwenhuijsen, zonder zelfs maar naar de eerste webuitgave te verwijzen. De interpretaties aldaar werden ontleend aan : Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 / R.E. Künzel, D.P. Blok en J.M. Verhoeff. – Amsterdam : P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, 1988. – 490 p. Die uitgave leverde nog een klein aantal ‘alternatieve’ interpretaties op die hier met genoegen natuurlijk onmiddellijk zijn toegevoegd.
In de Diplomata Belgica geven M. Gysseling en A.C.F. Koch schoorvoetend toe dat de tekst uit 1083 een vervalsing is, en wel in de volgende, weinig ruiterlijke, bewoordingen : « Ofschoon wijzelf, bij de bestudering van deze oorkonde overtuigd zijn geraakt van de deugdelijkheid van de diplomatische bewijsvoering van Oppermann, menen wij in het voorbijgaan toch even te mogen aanstippen dat de zo fel omstreden oorkonde paleografisch en linguistisch niet zo laat schijnt [sic !] te zijn ontstaan als de geleerde uitgever van de Fontes Egmundenses het ons zou willen doen geloven. ». Dat betekent vooral dat zij het niet verkropten dat de tegenaanval van Meilink uit 1938 op een erbarmelijke mislukking was uitgelopen en daarom bleef er weinig anders over dan vitterijen over minuscule, volslagen onbelangrijke en bovendien volgens henzelf niet meer dan ‘schijnbare’ marges met betrekking tot de datering van wat volgens henzelf niet meer dan een vervalsing was. Zie : Diplomata belgica ante annum millesimum centesimum scripta. 1. Teksten / ed. M. Gysseling en A.C.F. Koch. – Brussel : Belgisch Interuniversitair Centrum voor Neerlandistiek, 1950. – 461 p. – p.  359.

2. Dit argument is aangevochten (zie bron in vorige noot) met de mededeling, dat dit ook in andere middeleeuwse bronnen voorkomt; dat lijkt echter eerder een uitstekende reden om die andere oorkonden ook voor verdacht te houden.

3. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, t.a.p., p. 169.

4. De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 / Pater Jan Hof. – ’s-Gravenhage, Haarlem : Historische Vereniging voor Zuid-Holland, 1973. – 527 p. – (Hollandse Studiën ; 5). – p. 9.

5. Over de namen in het Egmondse falsum op 1083 / D.P. Blok. – In : Naamkunde [Feestbundel voor Maurits Gysseling], jaargang 16, 1984, p. 26-32.

6. Voor een lijst met in Nederland verdwenen plaatsnamen, zie : Landjepik; er staan nogal wat Belgische en Noord-Franse plaatsen tussen die helemaal niet verdwenen zijn.

7. In Historische geografie van Kennemerland (t.a.p., p. 175, ook op een kaart gezet, p. 91 en 177) wordt Benes genoemd als één van de oorspronkelijke buurschappen van Uitgeest (ten zuidwesten van Dorregeest) met een beroep op Van Mieris (1753), waarbij er wordt verwezen naar een indeling uit 1664; Benes ontbreekt in Noordhollandse plaatsnamen.

8. Het kan hier natuurlijk niet om Bergen in Noord-Holland gaan.

9. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

10. Door Von Richthofen in 1886 met Callantsoog vereenzelvigd; idem Noordhollandse plaatsnamen, t.a.p., p. 45.

11. Ook onder Bakkum wordt een ‘Delf’ vermeld: Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 183; idem onder Heiloo (t.a.p., p. 189 en 191), zodat we een ruime keuze hebben.

12. Karsten, t.a.p., p. 21 en 74, noemt Hargen ten noordoosten van Alkmaar, waarschijnlijk een vergissing en moet het ten noordwesten zijn; Hargen ligt bij Groet; vergelijk hieronder de opmerkingen bij Thurlede.

13. Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 206 : « De naam Arem is verloren gegaan. Het lag blijkbaar ten zuiden van Rinnegom ». Er zou wel een ‘Aremenerzwet’ zijn geweest als grens tussen Egmond en Castricum, en ‘Zuid-Arem’ zou dan gelijk staan aan Noord-Bakkum; vooral dat laatste is onwaarschijnlijk.

14. Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 206 : « Ten noorden van Schermer ligt Mijzen, gescheiden van Ursem door de Leet, een duidelijke verkavelingsgrens. Deze (uresemer) leet is de Hureslede, die in de aantekeningen uit het Evangelie-boek uit het Egmondsche cartularium genoemd wordt. »; ontbreekt in Noordhollandse plaatsnamen.

15. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

16. Het enig bekende ‘Lopsen’ bestaat uit het klooster St.-Hiëronymusdal bij Leiden.

17. Er is een water Marne in Groningen bij de Lauwerszee, en een rivier de Marne in Frankrijk; het Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p., geeft een water Mare bij Leiden, dat echter nergens is teruggevonden; een bron ontbreekt.

18. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

19. Door Von Richthofen in 1886 met Noordwijk vereenzelvigd. In de Historische geografie van Kennemerland (t.a.p., p. 55) wordt de volgende cirkelredenering niet uit de weg gegaan : « Het is duidelijk dat Osprehtashem in de buurt van Noordwijk ligt, wat omgekeerd de stelling Northa = Noordwijk weer versterkt » (t.a.p., p. 55). Het Osprehtashem uit de goederenlijst van Traiectum (Tournehem-sur-le-Hem) en de eerste van de vier ‘koningsoorkonden’ is volgens Albert Delahaye echter Brexent-Enocq, 6 kilometer ten oost van Étaples (De ware kijk op...., deel 2, t.a.p., p. 510).

20. Karsten, t.a.p., p. 103 vermeldt een Obbinge griede op Texel; Historische geografie van Kennemerland (t.a.p., p. 29 en 188), in navolging van Bakhuizen van den Brink, plaatst hij het te Heiloo waar er in 1359 een Obbinghevenne (ten noorden van de Ewisbuurt) zou zijn geweest; niet te verwarren met het Noordfranse Oblinghem.

21. Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 188 : « Mogelijk is Bollendorp [onder Heiloo] hetzelfde als de in de 12e eeuw voorkomende buurt Ordebolla, die hier ergens gezocht moet worden blijkens de geografische volgorde. »

22. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

23. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

24. Andere mogelijkheid : Aagtdorp onder Schoorl, nog een mogelijkheid tot verwisselingen.

25. Door Von Richthofen in 1886 boven Warmond geplaatst. Voor Sassenheim : Nederlandse plaatsnamen, t.a.p., p. 203.

26. Schipluiden volgens Nederlandse plaatsnamen, t.a.p., p. 208; in de Aantekeningen uit het Evangelieboek heet het : « In Masalant a Scipleda in Mosam et in Westerbieran tres mansas a Mosa in Vronanslat »; volgens het Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p., echter De Gaag onder Schipluiden.

27. Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 206, zonder enige verantwoording : « De huidige polder Mijzen is beslist niet het oorspronkelijke dorpsgebied. De verkaveling wijst duidelijk uit dat Mijzen lag tussen de Leet (Hureslede) en het Zwet (Schulingleke) bij Schermerhorn. ». Noordhollandse plaatsnamen geeft alleen : « Andere waterwegen ontlenen hun naam aan de scheiding van allerlei stukken land, die door het water werd teweeg gebracht. Zo o.a. twisk, scheleghe (sculinge), sweth » (Noordhollandse plaatsnamen, t.a.p., p. 139); Schulingleke wordt daar niet in verband gebracht met iets te Mijzen.

28. In Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 188, oppert de mogelijkheid dat het gaat om Bollendorp in Oesdom onder Heiloo, t.a.p., p. 174 : « Het zuidelijke gedeelte van deze weg [huidige Kennemerstraatweg] tot het snijpunt met de Westerweg heette vroeger Smidesweg. Hier aan de westkant van deze weg moet de oude zeker al in de tiende eeuw bestaande buurschap Smithan worden gezocht, overeenkomend met Disseldorp aan de oostkant van de weg » Ook wordt er een Smedemermade genoemd. Een probleem is dat Bollendorp ook al Ordebolle zou zijn geweest. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p., lag Smithan echter onder Castricum alwaar het ook niet kan worden aangewezen.

29. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

30. Door Von Richthofen in 1886 bij Medemblik geplaatst. Historische geografie van Kennemerland, t.a.p., p. 173-174 : « Het is mogelijk dat de Nes [onder Limmen] een relict is van de in de 10e eeuw genoemde buurschap Those (Does). De naam Does staat in verband met vochtig land, hetgeen de naam Nes uiteraard ook vaak doet, als dient men niet te vergeten dat in de latere middeleeuwen het oppervlak moerassig land zich heeft uitgebreid. Blijkens de volgorde in de schenkingslijsten van het klooster Egmond moet Those hier in de buurt gezocht worden. ». Opperdoes volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.

31. De Harg bij Kethel volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p., vergelijk Haragon.

32. Een onbekende plaats in het Westland volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p., vergelijk hierboven het commentaar bij Haragon.

33. Volgens Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200, t.a.p.


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 4 juli 2014
































Punt

De vervalsing op 1083,
Bron : Untersuchungen zur Nordniederländischen Geschichte des 10. bis 13. Jahrhunderts. Dritter Teil. Faksimiles zum ersten und zweiten Teil / O. Oppermann. – Utrecht : A. Oosthoek, 1920.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)