VorigeDe geografie van de ‘Lex Frisionum’Volgende

5. Sincfal

Inhoud van deze pagina

  1. Het Sincfal als het Zwin bij Brugge
  2. Het Sincfal bij Jacob van Maerlant
  3. Ter Elve
  4. Ofwel de twaalfde of dertiende eeuw ofwel een ander water
    Noten

1. Het Sincfal als het Zwin bij Brugge

Zwin is een algemene waternaam die ook te vinden is in de plaatsnamen Zwijndrecht (Zuid-Holland), Zwijnsbergen (Noord-Brabant) en Zwinderen (Drente, onwaarschijnlijker). De traditionalistische opvatting luidt :

« Zwin (Sincfal), v[oor]m[alige]. zee-arm in Zeeuws- en Belgisch Vlaanderen, gevormd door de overstromingen van de 5e eeuw, waarvan een brede geul overbleef tot in de nabijheid van Brugge. Deze stad dankte daaraan haar bloei als haven van de 12e-15e eeuw. Langs het Zwin lagen de voorhavens van Brugge : Damme, Monnikenrede, Hoeke, St.Anna ter Muiden en Sluis. Het Zwin verzandde aanhoudend en de 16e-eeuwse troebelen beletten het onderhoud van de geul. Thans is het Zwin ingericht tot natuurreservaat. litt. A. de Smet, Gesch[iedenis]. van het Zwin (in : De Vlaamsche Gids, 1939); J.D. Chastelein, Bloei en verval van de Zwinstreek (1957). » (1).

Verder :

« Behalve de Franken zouden volgens de geijkte opvatting tijdens de volksverhuizingen Saksen in het oosten van het huidige Nederland zijn doorgedrongen, terwijl de Friezen hun machtsgebied langs de kust naar het zuiden zouden hebben uitgebreid tot aan het Sincfal, het Zwin bij het latere Brugge. Deze opvatting is in grote trekken wel juist, toch dienen enkele nuanceringen te worden aangebracht. De Sakesen werden al genoemd bij de invasie van Engeland. Reeds in de 3e eeuw stonden zij bekend bij de Romeinse schrijvers als woeste zeerovers; slechts een deel van de Saksen in naar Engeland vertrokken, de rest is rustig blijven wonen op hun voorvaderlijk gebied in Noordwest Duitsland. »

En :

« We horen van jaarlijkse plunderingen van Dorestat in 834-837, van aanvallen op Antwerpen en Witla aan de maasmond, van een definitieve verwoesting van Quentovic aan de monding van de Canche in 842. De gegevens zijn onvoldoende om uit te maken in hoeverre het verdedigingssysteem dat hier door Karel de Grote en Lodewijk de Vrome was georganiseerd, heeft gefunctioneerd. De beide vorsten hebben behalve de vlootstations in Boulogne en Gent waarschijnlijk ook de Friezen langs de Noordzeekust van Sincfal (= Zwin bij Brugge) tot Wezer tot scheepsdienst verplicht. » (2).

De Encyclopedie van Friesland houdt ons voor :

« Zwin. Geul, kreek. De zeearm, die Brugge met de zee verbond, heette eerst Sincfal, later (13de eeuw) Z[win]. Het was de zuidelijke grens van het oude Fr[ieze]. gebied.
Van Maerlant zegt : ‘’t Folk upter zee woont al Tussken der Wesere ende Sincfal Dat wi Vrieselat heten bi namen’. De Lex* Frisionum gold van de Weser* tot de Sincfal. z[ie] : L. Ph. C. v.d. Bergh, Handb[oek] der Middelned[erlandse] Geographie (Den Haag (3)1949; Moerman, 227. »
 (3).

Maar het Sincfal is niet altijd opgevat als het Zwin bij Brugge :

« Siccama, Lex Frisionum sive Antiquae Frisionrum Legen (1617) fol. 141, zocht de Sinkfal ter hoogte van de Romeinse maasmond, Plinius’ Helinium. Schotanus, Beschryvinge van de heerlykheidt van Frieslandt, was evenmin als zijn landgenoot Siccama, van Van Maerlandts mededeling op de hoogte, maar zocht de Sinkfal toch aan de grens van Vlaanderen op grond van het hem wél bekende scholion bij Adam van Bremen, fol. 23. Brantsma en Wiersma, Oude Friesche Wetten I-II (1782-1788) 137, aantekening 10, s.v. Singfalle, opteerden voor het Zwin aan de grens van Staats of Zeeuws Vlaanderen, onder verwijzing naar Alting, Notitia Germaniae Inferioris etc. II (1701) 61-62 en 160. Vgl. voorts Freiherr von Richthofen, Friesische Rechtsquellen VIII (1840), met verwijzing naar de brief van 1241; Kluit, Historia critica comitatus Hollandiae etc. (1777-1782) I, 124 en II, 1031; Idem, Untersuchungen II, 54. » (4).

Het Sincfal ontbreekt bij Melis Stoke en in de andere Egmondse bronnen.

Voor het ontstaan van een plaatsnaam dient te worden uitgegaan van de eerste vermelding in een origineel document :

« Kurth heeft eertijds gegoocheld met het geheel van het toponymisch materiaal, alsof al de plaatsen voor dewelke men oude namen vindt sedert alle eeuwigheid waren bewoond geweest, of ten minste sedert de vermeende Germaanse vestiging ten tijde van de eerste en zo voorbijgaande verovering. Vele filologen hebben het deze, hier onkritische, historicus nagedaan. […] Nu weet ik wel dat plaatsnamen bestaan vóór dat ze in documenten verschijnen, maar toponymisten weten ook wel dat de enige stevige terminus a quo voor een bepaalde vorm die van zijn eerste optekening is. Anders komt men in zeer brede perioden terecht, welke alleen steunen op filologische en dus relatieve chronologie, en waarmee voor de bevolkingsgeschiedenis zeer weinig kan worden aangevangen. » (5).

Met die algemene regel wordt voortdurend de hand gelicht omdat anders het hele bouwwerk van de mythen ineenstort :

« In België neemt men aan, dat in de tweede helft der 4e eeuw door relatieve zeespiegelstijging een transgressiephase inzette, die men de Duinkerkse II-transgressie noemt; zij eindigde waarschijnlijk omstreeks het midden der 7e eeuw. Ten gevolge van deze overstromingen ontstond de inham van het Zwin, die in de oudste historische documenten Sincfal wordt genoemd. Volgens de Lex Frisionum, die omstreeks de 8e eeuw werd opgetekend, lag bij dit water de zuidelijke grens van het land der Friezen. Misschien werd door het ontstaan van het Sincfal Wulpen als eiland van het vasteland afgescheiden en raakte het gebied van het latere eiland Kadzand geheel overstroomd. » (6).

Aangezien de oudst bekende versie van de ‘Lex Frisionum’ van 1557 is bewijst dit document niet in het minst dat de daarin genoemde plaatsen in de achtste of negende eeuw bestonden. Dat dient juist eerst met bewijsplaatsen uit andere documenten te worden aangetoond wat omgekeerd kan helpen bij het dateren van de Lex Frisionum.

Albert Delahaye geeft de volgende aanwijzingen :

« Brugge (6 m); 840-875 volgens Gysseling, die zich beroept op te Bruge of Bruccia geslagen Karolingische munten (Prou. Monn. Carol. 173, 174). Deze determinatie is onaanvaardbaar, daar het muntatelier met veel grote waarschijnlijkheid moet worden opgevat als Bruges bij Bordeaux. Volgens De Seyn (7) was Brugge in de 4e eeuw slechts een eenvoudig kasteel bij een brug, doch voor deze mededeling geeft hij geen referentie. De toespeling op “brug” in de plaatsnaam is aannemelijk, daar vóór het einde van de transgressie de Leie hier in zee uitmondde. Volgens de gangbare geschiedenis ontstond Brugge ca. 892. Toen was de plaats gelegen aan een waddenzee en was zij ook bij laag tij voor de schepen bereikbaar. Toen haar verbinding met de zee door verzanding werd bemoeilijkt, is daarin door een kunstmatige waterweg voorzien. In 1134 werd een diepe inham in de kust geslagen, het Zwin, waar Damme als voorhaven van Brugge werd gesticht » (8).
« Damme (2.50 m); 1217 volgens Gysseling (Brugge, Bisdom Sint Donaas); 1219 (Brugge, Groot Seminarie, Ter Duinen en Ter Doest). Volgens De Seyn wordt de haven van het Zwin of Zwijn (of Sincfala) reeds ca. 1180 vermeld in de wetten van de Angelsaksische koning Aethelred (978-1016), maar hij citeert de tekst niet; de eerste vermelding van “Dam” plaatst hij in 1180. » (9).

Von Richthofen geeft als vroegste bewijsplaats voor de naam ‘Sincfal’ een commentaar bij het werk van Adam van Bremen :

« De Ripa in Flandrian ad Cinkfal veuficari potest duobus et totidem noctibus; de Cinkfal ad Prol in Angliam duobus diebus et una nocte. Illud est ultimum caput Angliae versus austrum, et est processus illuc de Ripa angulosos inter austrum et occidentem. » (10).

Von Richthofen geeft voor die tekst geen datering, Frieslands oudheid wél :

« Toch was de naam Sinkfal in de 13e eeuw nog niet geheel in onbruik geraakt, getuige een scholion dat tussen 1200 en 1230 werd toegevoegd aan het meer dan een eeuw oudere werk van Adam van Bremen. » (11).

De uitdrukking “nog niet geheel in onbruik geraakt” keert in Frieslands oudheid met enige regelmaat terug wanneer het gaat om een feitelijk eerste vermelding van een naam. Er wordt nergens een schijn van bewijs geleverd dat het Zwin bij Brugge of de naam ‘Sincfal’ vóór 1134 bestonden (12).

De tweede bewijsplaats bij Von Richthofen, waarvan de tekst duidelijk aan de voorafgaande bron is ontleend, luidt :

« Si prosperum ventum habueris, velificare potes de Ripa in Flandriam ad Cinkfal duobus diebus et totidem noctibus, de Cinkfal ad Prol in Angliam duobus diebus et una nocte; illud est ultimatum caput Angliae versus austrum » (13).

Vervolgens :

« Decima petitio est : Frisones non oportere exercitum ducere ulterius quam ad Wiseram versus orientem, si versus occidentem Fli. Petivit autem rex Karolus, quod ipsi ultra proficisci vellent, in orientem usque Hiddesekkere, et in occidentem usque Singgallum; et obtinuerunt id Frisones apud Karolum, quod ipsi bannos suos non ultra servarent, quam in orientem ad Wiseram, et in occidentem usque Fli » (14).

In Frieslands oudheid wordt deze tekst als volgt weergegeven :

« naar het oosten tot Hiddesekere (=Hitzacker aan de Elbe bij Lüneburg), naar het westen tot Singfallum. Zij kregen echter van de koning gedaan dat deze heerplicht werd beperkt tot Ad Wiserum versus orientem, et versus occidentum usque Fli. » (15).

Dan :

« wester to da Singfalle, to Sincafallum, til Cincfallum, to Sinkfalon » (16).

Tenslotte :

« aster to ther Eddere and wester to tha Sinfalum » (17).

2. Het Sincfal bij Jacob van Maerlant

Het ‘Sincfal’ komt in samenhang met der Elven, Vrieslant, Sassen, Germania en Wesere, en vooral als oude naam voor Zwene voor in Jacob van Maerlant’s dertiende eeuwse Spiegel Historiael, waarin deze een hele wereldgeschiedenis bijeendichtte, hoofdzakelijk verdietst uit het Franstalige Speculum Historiale van Vincent van Beauvais, en het vormt de belangrijkste bewijsplaats voor de vereenzelviging van Zwin met Sincfal :

« Der Vriesen privilegie. XCIII.
[…]
Alle die lieden ghemeenlike,
Die lancs der zee saten hene,
Tusscen der Wesere enten Zwene,
Dat tien tiden hiet Sincval,
[…]
Die Sassen, ende daertoe nochtanne
Tfolc dat upter zee woent al,
Tusscen der Wesere ende Sincval,
Dat wi Vrieselant heten bi namen.
[…]
Teenen tiden quam sulc geval
Den volke, dat tusscen Sincval
Enter Wesere sat alleene,
Dat daer was ene scare gemene,
Ende altemale Vriesen hieten,
[…] ».

Elders (I Partie. I Boek) :

« Al Vrieselant verre ende na,
Tusscen der Elven ende Sincval,
Rekent men te Sassen al.
Daer es Germania af thovet. »

Jacob van Maerlant plaatst de Saksen (‘Sassen’) al te Bremen en de Wesere is bij hem de Wezer, hetgeen hij ontleend moet hebben aan de eind elfde eeuwse kroniek van Adam van Bremen, terwijl de gegevens over de Friezen vooral bij Melis Stoke vandaan komen, van wiens kroniek Jacob van Maerlant een eerste versie onder ogen moet hebben gehad. Melis Stoke was net als hijzelf gunsteling van Floris V. Het was voor deze laatste dat Jacob van Maerlant gedienstig schreef :

« Nu, ghi Vriesen, laet u genoeghen,
Leert u onder die heren voeghen!
U privilegie es spot ende sceren,
Voer alle princen, vor allen heren. »

Een paar honder jaar later gonsden die regels in de poëzie nog na :

« NIEUW LIEDEKE TOT LOF VAN FRIESLAND

O Friesland zo vol deugden als ik een landschap weet,
Versierd met duizend vreugden, uw bodem is bekleed
Met korenrijke velden, uw steden zijn voorzien
Met wallen en met helden, die wijslijk u gebiên.
O Friese aard, recht edel land,
Die door het zwaard de vrijheid want.

Uw wel bebouwde landen zijn rijkelijk versierd
Met vruchten veelderhande en gras voor uw gediert’,
Hetwelk de Heer laat groeien zo vruchtbaarlijk dat elk
Zou zeggen, daar vloeien kaas, boter, honig, melk.

Gij ziet uw land bolwerken met steden, schansen sterk;
Van dorpen, torens, kerken ik uws gelijk niet merk.
In uw roemwaarde wetten gij van geen reden wijkt;
Ja, als men ’t recht zal zetten, Athene gij gelijkt.

Uw grenzen, die besluiten de dijken hoog en vast,
Waarop de zee moet stuiten; geen koning u belast.
O prinselijke rijke, gelegen in het noord,
Wie heeft van uws gelijke zijn leven ooit gehoord?

De inwoners, heus van zeden, geneigd tot eer en deugd,
Die hebben in de vrede en stilheid hun geneugt’,
De armen goedertieren, barmhartig, mild, zodat
Geen eeuw heeft in malieren ooit uws gelijk gehad.

Uw adel, zo manhaftig als ooit de wereld droeg,
Bewoont het land eendrachtig, en zendt ook wondervroeg
Haar kinderen ten strijde, die, met geweer de hand,
Te sterven niet en mijden tot dienst van ’t vaderland.

Nooit schoner vrouwspersonen de blonde zon bescheen
Als in ’t vrij Friesland wonen, zo welgesteld van leên,
Zo rijk van eerbaarheden, zo kuis, zo zoet van aard,
Zo vriendelijk van reden, zo statig noch bedaard.

Rijk van geleerde mannen, de dienaars van Gods woord
Eendrachtig samenspannen, en brengen vruchten voort
Die tot geen twisten strekken maar tot de zaligheid,
Om elk te verwekken tot ware eendrachtigheid.

Wie kan uw lof verkleinen? De Friezen in één strijd
Verwonnen de Romeinen in Keizer Karel’s tijd;
Ja zij bestormden Rome, en namen ’t in, dat’s meer;
Dies hebben zij bekomen de gulden vrijheid weer.

Door hun manhaftigheden de Keizer Karel braaf
Hun vrijheid en ook mede zijn halve wapen gaaf
Te voeren in hun schilden, met privilege van
Te leven zo zij wilden en zo ’t hun best stond an.

O Friesland, wilt beschutten uw vrijheid tot de dood;
Laat niemand u ontnutten uw privilegiën groot;
Wilt u als mannen weren; blijft stadig bij ’t gebod
Van uw welwijze heren, maar bovenal van God.
O Friese aard, recht edel land,
Die met het zwaard uw vrijheid want. »
 (18).

3. Ter Elve

In Nederlandse waternamen wordt *Elve als zelfbedachte (want dat is de betekenis van dat sterretje voor de naam) waternaam opgevoerd, waarbij er niet naar de dichter Van Maerlant wordt verwezen, en waarover ons het volgende wordt verteld om het zo ingewikkeld mogelijk te maken en – op één detail na dat niet van de schrijver zelf is – zonder ook maar íets van betekenis mede te delen :

« In 1929 zijn in Utrecht stenen met inscripties gevonden, die buitengemeen moeilijk zijn te ontcijferen. Vollgraff [in noot : Med. N. A. Afd. Lett. 70 B 5 (1930); 80 B 1 (1935)], ze daterend op de 3de eeuw n. Chr., las er o.a. in de naam Albio-bola, die hij verklaarde als een oude naam voor Utrecht: het hierin vervatte Albis zou de benaming van een Nederlandse Rijnarm zijn geweest; en hij meent dat te kunnen bevestigen uit verschillende Romeinse schrijvers, waar met Albis veeleer (een deel van) de Beneden-Rijn dan de Elbe bedoeld zou zijn. Zijn lezing van de tekst der inscripties is echter geenszins algemeen aanvaard [stel je voor; daar gaat Traiectum !]; o.a. heeft Bijvanck [in noot : Mnemosyne 60, 193 v.v.] zich tegen Vollgraff’s ontcijfering verzet, en wanneer hij later (1935) zijn Excerpta Romana II uitgeeft, zegt hij [in noot : Blz. 40]: “Vooralsnog schijnt het evenwel niet geraden aan die inscripties een plaats in deze publicatie te geven, daar het geenszins zeker is, dat zij uit den Romeinschen tijd dateeren” [wordt er eens iets écht Romeins gevonden, dan is het ook weer niet goed]. Wij wagen het niet, in deze zaak een oordeel te vellen, maar een bespreking van de naam Albis, die in elk geval sinds Strabo voor de Duitse Elbe vaststaat, moge hier volgen. Dit Albis (idg. ī/įā- stam?) zou in ’t Nederlands *Elve zijn geworden, zoals inderdaad mnl. Elve is overgeleverd voor de Duitse Elbe [in noot : Een ander Elve is volgens Gysseling (Oudheidk. Kring Hulst Jaarb. 1953/54 blz. 24) bewaard in Helvesdic (a. 1221) bij Hontenisse].
Aan Elve, Elbe beantwoordt bet Noordgermaanse woord voor rivier: on. -elfr (f.), noorweegs elv, zweeds älv. De verbreiding in ’t Germaans maakt het waarschijnlijk, dat de naam niet aan het Keltisch ontleend is, maar dat hij oorspronkelijk Germaans is. En daartegen pleit niet, dat Albis bij de klassieke schrijvers (Velleius II 106, 2; Ptol., Cassius Dio) als masculinum verschijnt; immers het kan zich door de gelijke uitgang voegen naar namen als Tiberis (m.), of ook onder invloed van fluvius, ποταμός mannelijk genus aannemen. Oerverwant zijn de riviernamen gr. Άλρείός dorisch Άλρεύς en lat. Albula, verouderde naam van de Tiber; het ten grondslag liggende adjectief is lt. albus, gr. άλφός ‘wit’. *Elve is, indien terecht verondersteld, het oudste voorbeeld ten onzent van een waternaam, die het blanke, blinkende, heldere water aanduidt; de overgang van zo’n naam tot een genusnaam voor river, als in ’ Noordgermaans is geschied, is niet ongewoon [in noot : Zie bv. Krahe Beitr. 1951/2 blz. 236 v.v. (Arga enz.)]. Krahe [in noot : Beitr. 4, 40 v.v.] stelt deze overgang zeer vroeg; hij meent, dat het zeer verbreide alb- “schon voreinzelsprachlich von der Bedeuting <<weiss>> über <<Weisswasser>> zu der von <<Fluss>> im allgemeinen übergegangen ist”. »
 (19).

Helvesdic (‘dijk aan de Elve’) is net als Hontenisse in Zeeuws-Vlaanderen in de late middeleeuwen weggespoeld, maar als Gysselling het eens bij het rechte eind had, dan ligt het wel verdacht dicht bij het Sincfal en bij de plaats waar Jacob van Maerlant schreef, en dat kan verklaren waar Jacob van Maerlant zijn ‘Elve’ (Elbe) vandaan had.

De naam ‘Elve’ komt ook voor in Van den vos Reinaerde van “Willem die Madocke maecte” :

« Tusschen dier Elve entier Somme » (20).

Het verhaal speelt zich geheel af in Zeeuws-Vlaanderen; er wordt geen enkele noordelijker naam genoemd.

In een originele oorkonde meebezegeld door graaf Floris IV van 1234 doet heer Wolfert van de Maalstede, schout van Hulst, afstand van zijn rechten op Elfdijk en Frankendijk ten gunste van de abdij Ten Duinen te Koksijde bij Brugge (21); deze abdij zou in 1134 zijn gesticht zodat de gift plaatsvond tijdens het honderdjarig bestand.

4. Ofwel de twaalfde of dertiende eeuw ofwel een ander water

Omdat geen tekst ouder kan zijn dan het jongste onderdeel ervan, is de tekst van de ‘Lex Frisionum’ zoals die tot ons is gekomen, als met Sincfal inderdaad het Brugse Zwin wordt bedoeld wat waarschijnlijk is, uit op zijn vroegst de twaalfde, waarschijnlijker nog uit de dertiende eeuw. Als de tekst teruggaat op oudere versies moet daarin ófwel een andere naam hebben gestaan, ófwel in ieder geval een ander water zijn bedoeld, en dat zou dan eerder onder de lijn Cassel-Ieper moeten worden gezocht waar het geografisch en historisch beter zou passen en dan min of meer samenvallend met de geografische aanduiding Wiser, die in ieder geval geen enkele maal tegenover het Sincfal wordt genoemd; is dit juist dan vormt het gebied een simpele samenhangende driehoek.


Vervolg Volgende


Noten

1. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 655; vergelijk : Ontstaan en evolutie van het landschap in de Zwinstreek / Willy Wintein. Een ‘zwin’ is een algemene benaming voor gebied tussen zandbanken of zeearm, en komt op meerdere plaatsen voor, waaronder op twee plaatsen in de Nederlandse provincie Friesland.

2. Geschiedenis van de Middeleeuwen, t.a.p., p. 43 en 86, idem tiende druk, p. 65-66 en 123. De Saksen zaten in de derde eeuw allang aan de Kanaalkust zodat ze niet vanuit Hamburg of Bremen naar Engeland hoefden over te steken.

3. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 720.

4. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 346, noot 595.

5. Kritische beschouwingen over de aanwending van toponymisch materiaal bij de studie van het ontstaan der taalgrens in België / door C. Verlinden. – In: Frankische vestiging en taalgrens / door J.F. Niermeyer en C. Verlinden. – Mededelingen uitg. door de Vereniging van Naamkunde te Leuven. (Bijlage xlix, Onomastica Neerlandica). – 1957 - p. 18-19.

6. Historische geografie van Westelijk Zeeuw-Vlaanderen. I. Tot de Elisabethsvloed van 1404 / Dr. M.K.E. Gottschalk. – Assen : Van Gorcum & Comp. N.V., G.A. Hak & Dr. H.J. Prakke, 1955. – 236 p. – p. 15-16. Verdere verwijzingen voor ‘Sincfal’ : “Het Fries Substraat tussen Sincfal en Vlie” / G. Karsten. – In :Bijdragen en Mededelingen der Dialecten-Commissie van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam, 2, 1942, p. 15-25; en : Tijdschrift naamkunde, 2e jaargang, nr. 6, tenslotte wordt als bron genoemd : Holland und Westfriesland / D.P. Blok. – In : Frühmittelalterliche Studien, Jahrbuch des Instituts für Frühmittelalterforschung der Universität Münster, III, 1969, p. 347.

7. Dictionnaire historique et géographique des communes belges / Eug. de Seyn. – Troisième édition, augmentée et mis à jour. – Turnhout : Établissement Brepols S.A., [s.d.]. – 2 delen ; 1562 kolommen.

8. De ware kijk op…, deel 2, t.a.p., p. 556. Zie ook p. 521 : « Wirwarflet, genoemd in de goederenlijst uit ca. 870 van het bisdom Trajectum, in onmiddellijke verband met Medemolaca (zie aldaar), op welke twee plaatsen het bisdom visrechten had, wordt door Blok overgeslagen. De naam heeft betrekking op het watergebied ten zuiden en oosten van St.-Omaars. Dit gebied is later verland en blijkt omstreeks 1000 als een weidegebied in het bezit te zijn van de stad St.-Omaars, onder de naam Zwinart. De afleiding van deze laatste naam uit Zwin- of Zwijn-, wat de gangbare opvatting is, behoeft niet per se juist te zijn. Zwin is een waternaam die duidt op een traag en breed uitvloeiend water. “Fleth” staat gelijk met “vliet”. Onder Craywicl bestaat nog een Wignartvliet. » Elders identificeert hij Swijnaart met Suinart (=Zunisticq, t.a.p., deel 1, p. 462 en 465), met Zweins in Friesland als naamverdubbeling.

9. De ware kijk op…, deel 2, t.a.p., p. 556.

10. Von Richthofen, t.a.p., p. iv. Bron : Scholion 96 ad Adami Gesta Hammaburg, lib. IV, MGS VII, p. 368.

11. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 220.

12. Het is heel wat waarschijnlijker dat het Zwin, met naam en al, pas ontstond als gevolg van de stormvloed van 1134 : « De Stormvloed van 1134, de eerste grote stormvloed na de stormvloed van 1014, trof vooral het zuidwesten van Nederland. Door de stormvloed werden de verschillende kreken in Zeeland, die vooral ontstaan waren in 1014, vergroot en daarmee ook de invloed van de zee in het binnenland, bronnen melden dat Zeeland hierbij verwerd tot een archipel. Verder ontstond ook het Zwin. De dijken langs het Zwin werden met elkaar verbonden met een dam, de locatie van het huidige Damme. Tussen Damme en Brugge werd een kanaal gegraven, waardoor Brugge wederom een beveiligde verbinding kreeg met de Noordzee. Damme werd de haven van Brugge. In Holland had deze stormvloed tot gevolg dat de duinen bij Monster en Naaldwijk in de golven verdwenen. » (Wikipedia, lemma Stormvloed van 1134, 7 september 2008).

13. Von Richthofen, t.a.p., p. iv.

14. Bron : Friesische Küre, 10, quae est concepta circa annum 1200.

15. Bron : Von Richthofen, Friesische Rechtsquellen, 1849, p. 16-18, volgens de oudste, in het Latijn gestelde Hunsegoer tekst. In een noot wordt als bron gegeven : Von Richthofen, Altfriesische Rechtsquellen, 1840, p. 18-19). Hitzacker wordt in 1162 voor het eerst vermeld in een document van Thiedericus von Hidesaker. Hunusga, genoemd in verband met St. Ludger, is echter Honnebecque of waarschijnlijker Hinges, De ware kijk op…, t.a.p., deel 2, p. 245 en 501).

16. Bron : Fries. Rechtsq., p. 18, Versiones Frisicae saecul. XIII et scriptae legunt, zonder datering, kennelijk na 1200.

17. Bron en commentaar : « i.e. ab Egidora usque ad Sinkfal, Ms. meo Fivelg. p. 9 »; een localisatie voor de Eddere is er niet, van Egidora is de Eider in Schleswig-Holstein boven Hamburg en de Elbe-gebied gemaakt – het vroeg-middeleeuwse Friesland blijft maar groeien ! – terwijl het de Authie was, die de grens vormde tussen de gebieden van de Saxonen rond Boulogne en de Normanni van Normandië, zie ook Fresen, Normanni en Saxonen.

18. Jan Jansz. Starter (1594-1626), ontleend aan : Het goud der gouden eeuw : Bloemlezing uit de poëzie der zeventiende eeuw / samengesteld onder leiding van Anton van Duinkerken. – Utrecht, Antwerpen : Uitgeverij Het Spectrum, [s.d.]. – 279 p. – p. 95-96.

19. Nederlandse waternamen, t.a.p., p. 66-67. Heerlijk is ook de naamsverklaring voor de Utrechtse Vecht op dezelfde bladzijde : « De etymologie is duidelijk; het is een Germaanse naam, behorend bij ’t w.w. [werkwoord] vechten ‘spelen, zich levendig bewegen’. » In Nederlandse plaatsnamen, t.a.p., p. 238-238 is dat als volgt overgenomen voor de Utrechtse plaats Vechten : « stoeien, zich druk bewegen ». Maar dat is nog niets in vergelijking met de poging op p. 71 van Nederlandse waternamen om de rivier Nabaliae, die bij Tacitus en Ptolemeus wordt genoemd, als Nagel of Nakala ten noorden van Urk te plaatsen; voorlopig, zo wordt ons voorgehouden, dient men daarentegen nog « sceptisch » te zijn ten opzichte van het gelegde verband met « een wegje in een oude bedding met de naam Nabel » bij Lienden.

20. Tusschen dier Elve entier Somme / R. van Veen. – In : Albert Delahaye Bulletin. – Nr. 5, 1998. – p. 21-25. De dertiende eeuwse Van den vos Reinaerde, merendeels uit het Frans vertaald, kennen we uit een handschrift uit de vijftiende eeuw en fragmenten uit de veertiende; het werd voor het eerst uitgegeven in 1812; zie : DBNL

21. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 266.


Start : 9 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 22 september 2008