VorigeVan Gent naar Holland, 1039-1101Volgende

Inleiding: graven van niks

Inhoud van deze pagina

De graven die in 1010 hun macht in Gent kwijt zijn richten hun blik – mogelijk met Vlaamse en Franse steun om, naast andere redenen, van ze af te komen – naar het noorden, waar nieuw ontginbaar land ontstaat. De graven gaan voor wat betreft de beheersing van de waterwegen ook hun eigen kaarten uitspelen tegenover het Vlaamse Gent (en het Brabantse Antwerpen), wat leidt tot een zeer langdurig conflict over Zeeland. Omdat ook de bisschop van Utrecht het nieuwe gebied begeert, al dan niet gesteund door de Duitse keizer, de hertog van Neder-Lotharingen en, later, de abdij van Echternach, begint er een onduidelijke periode van geschillen en schikkingen, van sluipmoord en kuiperijen, waarbij de bronnen gewantrouwd dienen te worden, en er nauwelijks vaste punten zijn.

In 1010 verschijnt Lambert als burggraaf van Gent, en is Dirk (III) dus graaf af. In 1018 zou Dirk aktief zijn geweest in het Merwedegebied, aanvankelijk waarschijnlijk veel zuidelijker, in de richting van het voorouderlijk bezit. Voor de rest hangen we voor deze periode wel erg af van de Egmondse bronnen, met name ‘Hand C’, die we hier bewust aanhalen in de traditionalistische versie van J.P. Gumbert, maar waarvan we in tegenstelling tot J.P. Gumbert met Otto Oppermann aannemen dat hij in 1173 schreef :

« Wat C doet, is gewoon doorgaan met uittreksels over de Karolingen (later ook andere keizers en koningen), natuurverschijnselen en af en toe heiligen. Hij neemt ze uit Regino, tot 902 (hoewel Regino nog enkele jaren verder gaat). Daarna schakelt hij over op Sigebert, met een enkele andere bron ertussen (bijvoorbeeld enkele passages uit de Antapodosis van Liutprand van Cremona (a); soms geeft hij van een jaar of een aantal jaren achtereen alleen het naakte jaartal. Daar staat tegenover, dat er nu geleidelijk wat meer regionale geschiedenis verschijnt, die niet direct uit een van de bekende bronnen is overgenomen : berichten over Vlaanderen (uit een Gentse bron, ongetwijfeld (b) en over enkele Utrechtse bisschoppen, en vooral feiten die de Hollandse graven betreffen. Dit zijn :
  • 980 het huwelijk van Arnulf (die al ‘comes’ genoemd wordt; vgl. OHZ nr. 48, 49);
  • 985 Dirk (II) ontvangt een aantal leengoederen als allodiaal bezit (OHZ nr. 55); (c)
  • [988 † graaf Dirk II, 40 Arnulf volgt op, en gegevens over Dirk II (uit de Vita Adalberti) – achteraf ingewerkt, eerst stond er een naakt jaartal]; (d)
  • [993 graaf Arnulf gedood, Dirk (III), (e) volgt op – achteraf ingewerkt, eerst stond er alleen de kroning van keizer Otto III] (voor 988 en 993 zie afb. 18);
  • 1018 de slag bij Vlaardingen, maar die komt uit Sigebert;
  • 1039 † graaf Dirk III, [Dirk (IV) volgt op – achteraf ingewerkt];
  • 1044 † gravin Othelhildis;
  • 1048 graaf Dirk IV gedood, Floris I volgt op;
  • 1061 graaf Floris (I) ‘Holdlandensis’ gedood;
  • 1063 Robert, zoon van graaf Boudewijn van Vlaanderen, huwt Gertrudis, de weduwe van Floris, ‘en verwerft zo het graafschap van Holdlandia en Fresia’;
  • 1071 Godfried met de Bult verjaagt Robert uit ‘Holtland’; (f)
  • 1075 Godfried vermoord door een dienaar van Dirk, zoon van graaf Floris;
  • 1076 Dirk V herovert zijn graafschap;
  • 1091 † graaf Dirk V, Floris II volgt op.
Dit vrij complete overzicht van de gravenreeks was wellicht aanleiding dat C ook in een eerder stuk, op f. 145r, nog twee gegevens over vroegere graven in de rand bijschreef (afb. 11) : (g)
  • bij 876: dat Dirk, graaf ‘Holl.’, in 867 het woud Wasda had gekregen;
  • bij 877: dat graaf Dirk (in 863) Egmond en onderhorigheden had gekregen.
Helaas heeft hij deze gegevens op volstrekt verkeerde jaren geplaatst (in feite betreft het twee van de Egmondse ‘koningsoorkonden’, die in 969 en 922 waren verleend, zie OHZ nrs. 40, 28).
In 1105 tenslotte verschijnt het mogelijk eerst mogelijk echt Egmondse feit dat hij vermeldt (hoewel dat ook niet erg waarschijnlijk “Egmonds” is, maar eerder later daar na toe geschreven) : de dood van abt ‘Steppo’=Stephen. »
 (1)
a. Een belangrijke kroniek van de Frankische rijken en Italië, tot 949. Ook dit werk had C onder handbereik: het stond in het deel dat op de Boekenlijst als nr. 25 van de aanwinsten onder abt Steven is genoemd.
b. Ongetwijfeld verwant met de Annales Blandinienses, een annalenreeks uit Sint-Pieters in Gent, in het bestaande handschrift aangelegd rond 1060, en voortgezet tot eind 13e eeuw. Editie : Grierson, Les Annales de Saint-Pierre de Gand, 1937, (Weer is te bedenken: ‘verwant met’ is niet hetzelfde als ‘overgeschreven uit de Blandinienses zoals ze nu in onze editie staan’ !)
c. C spreekt van ‘Theodericus [zonder de titel comes !] pater Arnulfi comitis’, dat is Dirk II. Een latere lezer heeft dat omgewerkt tot ‘... filius Arnulfi...’, dat is Dirk III! Dat is dus onjuist; maar dat is de tekst die Oppermann heeft afgedrukt !
d. Hier geeft C de Dirken rangnummers; zie Extra aantekening C.
e. Hier is de geleidelijke, gefaseerde omwerking door C goed te zien. C voegde eerst, in plaats van het lege jaartal, het bericht over de gravenwisseling in, en pas in een tweede fase, in de marge, het lange bericht over Dirk II; maar éérder dan dat laatste bericht valt weer de toevoeging van het indictiegetal bij 985, want de marginale noot wijkt daarvoor uit !
f. Over de mogelijkheid dat de drie vroege ‘Holtland’-berichten uit ‘een verloren Utrechts annalenwerk’ komen (zo Meilink, ter redding van een gedeelte van een van Oppermann’s constructies), zie Burgers, ‘Holland omstreeks 1100’, pp. 203-205.
g. Ook de berichten over 988, 993 had hij al achteraf in zijn tekst ingewerkt; het idee, over de graven zo volledig mogelijk te zijn, moet pas geleidelijk zijn opgekomen. Zo ook het plan, de gelijknamige graven te nummeren; zie Extra aantekening C.
Daarbij valt wel wat commentaar te leveren :

  • Anders dan bij Oppermann, worden de bronnen van de Egmondse annalen niet weergegeven.
  • Gegevens over eerdere heersers van ‘Fresia’, zoals Radboud, zijn door J.P. Gumbert in dit lijstje niet opgenomen; bijgevolg heeft hij ze in grote stilte en in het geniep afgeschreven.
  • In 1048 is Dirk (IV) de eerste waarvan monnik ‘C’ het waagt die met Holland in verband te brengen. Dat is rijkelijk vroeg, want de naam ‘Holland’ verschijnt in de oorkonden pas in 1101, wanneer Floris II (de kleinzoon van Floris I) als comes de Hollant wordt erkend door de bisschop van Utrecht. We mogen aannemen dat hij daar al aan het pionieren was, maar niet méér dan dat. Hij krijgt hier achteraf een status toebedeeld die hij niet had of kón hebben.
  • Van de voorafgaande graven wordt niet gemeld waarvan ze graaf waren; van Arnulf, Dirk (II) en Dirk (III) weten we dat ze burggraven van Gent waren, maar dit kapitale feit is er uit gelaten; van Dirk (IV) wordt gemeld – maar dat is achteraf ingevoegd – dat hij in 1039 zijn vader opvolgt, en verder alleen dat hij in 1048 is gedood; waar, door wie, en waarom wordt niet vermeld.
  • Vervolgens zou Robert/Robrecht de Fries, zoon van Boudewijn (V) van Vlaanderen en van Adela van Frankrijk, in 1061 met de weduwe van Floris (I) zijn gehuwd en diens twijfelachtige graafschap hebben verworven, maar alleen om in 1071 verjaagd te worden door Godfried met de Bult, iets dat onwaarschijnlijk heeft plaatsgevonden omdat Robert in dat jaar oorlog voerde in Noord-Frankrijk en won van Arnulf (III) de Ongelukkige (Slag bij Kassel, 1071); hij erfde van zijn vader het Land van Aalst, de Vier Ambachten en het graafschap Zeeland dat hij naliet aan zijn zoon Robrecht (II).
  • Daarna zijn in de marge uit onbekende bron bijgeschreven de twee later tot ‘Koningsoorkonden’ opgeblazen en niet kloppende aantekeningen over 876 en 877 over Dirk (I), dat wil zeggen feiten van bijna drie eeuwen voordat ‘Hand C’ schreef, en wat beschroomd wordt daar één keer ‘Holl’ aan toegevoegd, waarmee gelijk de hele Gentse voorgeschiedenis naar Holland wordt getrokken.
  • Met de boekenlijst van het Egmondse klooster is volgens Otto Oppermann geknoeid (aan die controverse wordt door J.P. Gumbert maar voorbij gegaan); van abt Steven (als deze met ‘Steppo’ inderdaad wordt bedoeld, wat helemaal niet vanzelfsprekend is) wordt niet gezegd dat hij abt van Egmond was; maar we weten uit andere bron wél dat hij abt te Gent was.

Het is opmerkelijk dat voor enkele van deze graven, niet meer van Gent, en nog niet van Holland, dus graven van niks, muntslag is toegeschreven aan Floris (I) en Dirk (V), maar niet aan hun voorgangers in Gent.

De afzonderlijke gegevens worden uitvoeriger behandeld onder de betreffende graven.

Voor de geschiedenis maakt het betrekkelijk weinig uit of het werkelijke verhaal van de “Hollandse” graven begint in 1018 (niet geheel uitgesloten) of pas in 1101 (het zal iets eerder zijn geweest). Eerder dan dat is er niets, en in 1101 is er wel iets. Tussendoor was er nauwelijks iets.

De elfde eeuw is inderdaad een heel probleem: daarvóór gaat het niet over Holland, daarná wel (maar dan nog: hoe precies?). Tussendoor staat alles ter discussie, iets waaraan “gezeten wetenschappers” zich allang niet meer wagen omdat er alteveel kans is dat ze daaraan hun academische billen gaan branden om vervolgens op de folkloristische blaren te moeten zitten.


Vervolg : Volgende


Noten

1. De Annales Egmundenses en het Chronicon Egmundanum / Uitgegeven en vertaald door Marijke Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert en J.W.J. Burgers. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 2007. – 416 p. – (Middeleeuwse studies en bronnen ; 107). –p. xx-xxi.


Start : 30 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 27 november 2014