Hilde kan me nog meer vertellen ! | |
Inhoud van deze pagina
Actuele inleiding, 2024In 2008 leek het pleit beslecht. Na jarenlang elektronische berichten te hebben ontvangen die bestonden uit kinderachtige grappen en persoonlijke beledigingen werd er in 2005 uitvoering geantwoord op één van de grootste waffels: de Brabantse Ton Spamer, zie : De Deurnse Doordraver en : Epiloog. Sindsdien zijn er geen vervelende berichten meer ontvangen. Quid pro quo, voor wat, hoort wat. Nog een paar jaar verschenen er wat folklorologische boeken, waaraan vaak jaren was gewerkt, maar in 2008 was het goeddeels afgelopen. Zo goed als niets meer (als we Kees Nieuwenhuijsen in 2017 niet meetellen, die een bord voor zijn kop heeft) tot 2023, dat wil zeggen een heel decennium, eigenlijk nog heel wat meer, wat hier voorspeld was in 2008 in een voorlopige balans De Bluffende Blaaskaken , en wat bevestigd werd in 2019 Hoe kwamen de Angelsaksische predikers in Kennemerland ? (Lezing, Egmond, 30 maart 2019). Pas in 2023, dus na vijftien jaar van bijna niets komt er weer een aanzienlijke folklorologische reactie, hieronder te vinden. Geen geschiedkundigen meer, maar archeologen die geschied gaan schrijven, geheel buiten hun academische competentie, wat niet nieuw is, en geheel in de ‘traditie’ van de prof. dr. ir. Cordfunke, een scheikundige, die niet alleen liet opgraven (zelf deed hij niets), maar er ook geschiedkundig van alles bij verzon, en archeologie en geschiedschrijving doorheen husselde. Een lezing (Huis van Hilde, 2017, Kees Nieuwenhuijsen)Al weer lang geleden, 2017. In het Huis van Hilde te Castricum (1) wordt een serie lezingen georganiseerd onder de titel: “Hilde kan me nog meer vertellen” (zonder uitroepteken). Op 16 november 2017 was het de beurt aan de amateurhistoricus Kees Nieuwenhuijsen (het persbericht is hieronder geheel weergegeven opdat het niet verloren gaat). Het ging om belegen beweringen uit de oude doos (een verslag is niet bekend) waarvoor nog altijd geen primaire bronnen of archeologie kunnen worden overlegd, dan wel van elders zijn aangesleept om er vervolgens een verzonnen dagdromerige uitleg aan te geven (2). Voor wie folklorologie en geschiedenis liever uit elkaar wil houden, enkele verwijzingen :
Kees Nieuwenhuijsen dient aan te tonen alsvorens te beweren; zolang hij dat niet doet blijft hij een folkloristische wauwelaar.
Wisselend gezwam en verborgen geleuter, 2003Wisselende seizoenen en verborgen landschappen : Wetland archeologie in de Velserbroek / J.H.F Bloemers en L.L. Therkorn, 2003. Een broddelwerkje, 2006Het land van Hilde : Archeologie in het Noord-Hollandse kustgebied / Claudia Dekkers, Gaston Dorren en Rob van Eerden. – Haarlem : Provincie Noord-Holland : Utrecht : Stichting Matrijs, 2006; tweede druk 2007. En het kan heel veel jaren later nog altijd steeds zotter volgens een delilerende ‘drs. ing.’Rob van Eerden over… Wodan. « Datum: Donderdag 28 maart [2024], 20:00 uur (museum open vanaf 19:15 uur) Tot tegenbericht kwam daar nauwelijks iemand op af. Een verslag is bijgevolg dan ook niet bekend. Van een aanbod van onze kant in 2019 om in het ‘Huis van Hilde’ een geheel gratis lezing te geven (reis- en verblijfskosten zouden niet in rekening worden gebracht) over het eerste millenium in Kennemerland (in Egmond bleek dat geen probleem te zijn) werd geen gebruik gemaakt, daar was geen plaats voor. Bij de ‘democratische controle’ in Noord-Holland moet er toch wel het één en ánder zijn gemist. Er wordt namelijk verwezen naar de volgende uitgave : Een folklorologische dubbele kiloknallerNa vijftien jaar weinig tot niets (geen enkele academisch gevormde geschiedschrijver houdt zich nog met het onderwerp bezig omdat de folklorologische stellingen onhoudbaar zijn gebleken) is er alsnog iets gewichtigs opgedoken : Noord-Holland in het 1e millennium / door Johan Nicolay en Rob van Eerden (redactie). – Castricum : Archeologiemuseum Huis van Hilde, 2023. – 888 p. (2 dln.). – €75,-, « een cruciaal naslagwerk voor de NoordHollandse archeologie en geschiedschrijving » (Achterflap). Geen enkele geschiedschrijver heeft evenwel nog medegewerkt aan dit boek, een veeg teken, en iets oudere archeologische opgravingen worden veronachtzaamd, een al even veeg teken. Hoofdstukken en auteurs:
Backup : dl. 1; dl. 2 (om verdere onverklaarbare verdwijningen te voorkomen). Het gaat dus om heel weinig auteurs, namelijk maar tien : Johan Nicolay, Rob van Eerden, Peter Vos, Jan de Koning, Menno Dijkstra, Annet Nieuwhof, Frans Diederik, Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Marco Mostert. De schrijvers zijn als ter zake kundigen in de geschiedkunde geheel en al, en wel definitief als onverbeterlijk, af te schrijven. Die zijn net zo wetenschappelijk als de bedrijvers van astrologie, frenologie en psychoanalyse en nog heel veel anders, zoals de spannende maar onzinnige vragen van de pseudo-archeoloog en oplichter Erich von Däniken. Als je in een als zo belangrijk bedoeld en omvangrijk historisch werk in een voetnoot durft op te merken : « Simek (1984, Einleitung) meent dat er van 1500 v.Chr. tot 1000 n.Chr. een Germaanse cultuur bestond die even belangrijk was als de klassieke beschaving, zich geografisch uitstrekkend tot IJsland in het noorden en de Zwarte Zee in het oosten. » (p. 783), dan zit je niet eens op vijf centimeter afstand van Erich von Däniken, en meest waarschijnlijk zelfs uit zijn neus te peuteren. Maar goed, hier zijn we het helemaal met elkaar eens : « Met het werk van Grimm wordt in 1835 de toon gezet in zijn Deutsche Mythologie, waarin hij binnen de context van de Duitse staatsvorming een beeld geeft van een min of meer uniforme, Germaanse (lees: Scandinavische, Engelse alsook continentale) religie, stevig leunend op de Edda. Als uitdrukkelijke ‘gelovers’ in het bestaan van een overkoepelende, Germaanse godengroep (pantheon) kunnen ook Todd, Holzapfel en Janson genoemd worden; zij zien aanwijzingen voor een min of meer verwante ‘Germaanse religie’ in geheel Europa boven de Alpen. » (p. 783-784). En we lezen : « Schriftelijke uitingen bleven beperkt tot enkele korte inscripties in ‘runen’. » In noot: « In Noord-Holland zijn tot heden nog geen runeninscripties gevonden. » (p. 39). Dus waar hebben we het over ? Maar weer eens opscheppen met wat er allemaal niet is gevonden ? Sinds 1945 worden er trouwens ineens nauwelijks nog ‘runen’ gevonden. Het gaat vooral over heel gemakkelijk gemaakte vervalsingen, ten gunste van nationale Scandinavische ontstaansmythes, wat vervolgens koren was op de molen van de nazi’s, want in Duitsland zélf was er zo weinig. En in Holland was er helemaal niets. En alweer : « Er was een systeem van (niet erfelijke) leiders en volgelingen, dat in stand bleef door trouw te betonen in de strijd, door het aangaan van huwelijksrelaties en door het uitwisselen van waardevolle geschenken. » Geen enkel gedocumenteerd voorbeeld wordt gegeven en dus gaat het om een loze bewering, waar die 888 bladzijden overigens behoorlijk vol van staan. Er wordt vreselijk veel in dezelfde geest gezwetst. Na al de ‘Vikingen’-onzin in Castricum gaat dit ‘monumentale’ werk ineens wel heel erg weinig in op ‘Vikingen’. Die vroeg-middeleeuwse stoevers hebben overduidelijk zichzelf afgedaan (hoe zit het nou eigenlijk met die geheime Vikingenboot die al heel veel jaren geleden gevonden zou zijn of zou worden in Bakkum ?) en die ‘ontdekkers’ blijven toch ook wel erg graag anoniem ! Of hebben we het toch over alleen maar de ongrijpbare Jan de Koning ? Conclusie : « Historici en archeologen lijken daarmee gevangen tussen twee doctrines: 1) ze accepteren het vroegere bestaan van een Germaanse godenverering, maar vermelden het feit dat de (geschreven) bronnen veel te wensen overlaten aan consistente informatie, óf 2) ze ontkennen (of bagatelliseren) het vroegere bestaan van een Germaans pantheon en blijven zitten met een serie aanwijzingen die te ‘taai’ zijn om weg te redeneren. Een tussenpositie wordt ingenomen door onderzoekers die een zekere mate van gelijkvormige verering van de Germaans-Noordse goden erkennen, maar dan in een meer regionale, diverse en in de geschreven bronnen met Romeinse en christelijk-Frankische gedachten overgoten ‘werkelijkheid’. » Zo worden de twee hoofd-auteurs de mannen-van-het-midden, maar van welk midden meer precies, of het midden van wat ? Duidelijk is : « Restanten van tempels en heiligdommen uit het 1e millennium zijn in Noord-Holland niet bekend. » Wordt er dan toch nog wat anders gevonden, dan zal het bijgevolg van elders en later zijn ingevoerd. Dat geldt dus ook voor de metalen sieraden die hier voorop staan, want verder is er niets.En dan wordt het zeer traditionalistisch toch wel erg wazig : « Bestudering van deze beeldtaal kent internationaal een lange geschiedenis en heeft als doel de symbolisch-religieuze, misschien zelfs magische betekenis van enkele dominante sierelementen te duiden. Deze elementen vormden onderdeel van een beeldtaal die voor de makers en dragers van de sieraden vermoedelijk eenvoudig leesbaar was, doordat ze verwezen naar mythische verhalen en heldenverhalen die tijdens feesten en andere bijeenkomsten werden verteld of bezongen. De betekenis van deze beeldtaal is door de komst van het christendom naderhand vrijwel volledig uitgewist. Wat het ‘lezen’ van de beeldtaal verder bemoeilijkt, is dat de vormentaal bijna altijd subtiel, sterk symbolisch en uitgesproken dubbelzinnig is. » (p. 785). Waar gaat het dus meer duidelijk over ? « In het zuidelijke Noordzeegebied waren vanaf het midden van de 5e eeuw mantelspelden in gebruik die in vorm en versiering op Scandinavische prototypes teruggaan. » (p. 785). Daarvoor worden er geen Scandinavische voorbeelden gegeven. Voor de rest wordt er in het geheel niets getoond dat in Holland is gevonden (buiten wat ‘sceatta’-valsemunterij), wat natuurlijk heel ‘dubbelzinnig’ is. Want dat boek ging toch eigenlijk over Noord-Holland, of niet ? Een goedbedoelde aanwijzing884. Bron : Reginonis Chronicon, uitgave 1826, voor een latere uitgave : Reginonis Chronicon, uitgave 1890. Voor een gedetailleerde kritische bespreking van Noord-Hollandse archeologie : « ‘De Krocht’ is doorwrocht ! » Een opgravingsverslag uit Limmen (boekbespreking), om het werkelijke van het bedenkelijke te onderscheiden. |
|
Aantekeningen |
1. Een tamelijk oubollige naam voor een archeologisch museum van een hele provincie, op een mooie plek, met een heel groot Madame Tussauds-gehalte, nog net geen pretpark, met een ongelooflijke magerheid aan archeologie, net als in Alkmaar, Haarlem en Leiden, alwaar er ook al niet veel te zien is dat archeologisch in geschiedkundige overwegingen kan worden meegenomen. 2. De goochem Kees Nieuwenhuijsen stelde zich aanvankelijk voor als “dr.”, hoewel hij nóch opgraafkundige, nóch geschiedkundige is. Hij staat niet bekend als iemand die zelfstandig enig onderzoek in de oorspronkelijke schriftelijke bronnen heeft gedaan, nóch beroept hij zich op eigen verdiensten in de opgraafkunde. Hij verzint vooral door vanuit allerlei verzinsels van anderen, die zelf ook al weinig onderzoek deden, maar die ook weer ‘overschreven’, van weer andere fantasten. Dat promoveert Kees Nieuwenhuijsen tot grootmeester in de fantastologie; wat eigenlijk te veel eer is, en inmiddels is hij dan ook ingehaald door Rob van Eerden en Johan Nicolay, twee betaalde niet-geschiedkundigen, inmiddels opper-grootmeesters in de fantastologie, allemaal uit de ‘school’ van prof. dr. ir. Erich Heinz Pieter Cordfunke. |
Er wordt elders een beetje gewerkt aan een herziening van de geschiedenis in de richting van een oorspronkelijke Slag bij Castricum in 885 (‘gereenacted’, gewoon gesproken : nagespeeld, veel ouder dan die echte van 1799) ; op de afbeelding wellicht Kees Nieuwenhuijsen in hoogst eigen persoon en in vol ornaat ?
Dat oplichtende zwaard ontleend aan Starwars is natuurlijk heel mooi; en we zien ook een schild met een smaakvolle swastika.
Zie ook : http://www.keesn.nl/ (sinds juni 2018 niet meer onderhouden).
Er missen horens op die helm, maar die waren eerst later door Richard Wagner bedacht, dus daar kan je niet goed meer mee aankomen.
Er is ook al een ‘aarden wal’ verondersteld (waarvan in het landschap niets is aangetoond), en waarbij het onduidelijk is of je daarvoor, daarachter, of er bovenop moest staan om iets tegen ‘Vikingen’ te verdedigen.
Daar wordt weer tegeningegaan met andere verzinsels dat die Noormannen eigenlijk heel vriendelijke handelaars waren, hoewel ze dan weer wel met vals geld betaalden (zie onder).
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Het is niet te stoppen: Vikingen in Castricum ! (Gevechtsfilmpje op Facebook, in januari 2018 verwijderd, daarna weer verschenen).
Het Noordhollands Dagblad heeft een prachtige foto van deze zo opvoedende gebeurtenis bewaard :
Als die rechter een ‘Viking’ was dan moet die linker een Bakkummer zijn geweest (voor of na het laatste deuntje ?)
En die flauwekul wordt gesubsidieerd en gesponsord steeds verder uitvergroot.
Erg veel Brunhildes waren er niet (bij gebruik van die link, klik onderaan op ‘back’ voor meer inspiratie).
De ‘reenactment scene’ is altijd een mannenaangelegenheid geweest, waarin de ‘Noorvrouwen’ hun plaats dienden te kennen. Daarin begint eindelijk geleidelijk kentering te komen, maar van serieuze vrouwelijke proteststemmen is er heel weinig bekend. Als we dan ook nog de noor-kinderen (onder ouderlijke begeleiding) in betrachting nemen… dan krijg je dus dit (te behouden ‘cultureel erfgoed’, met horens en al ?) :
« Huis van Hilde viert kerst met Vikingen
Kom in de kerstvakantie naar Huis van Hilde in Castricum en vier kerst met de Vikingen. Rond dit thema is van alles te beleven voor groot en klein. Veel activiteiten zijn gratis.
Zelf meedoen is natuurlijk mogelijk. Knutsel een Vikingboot, doe de Runen speurtocht, ontdek de ArcheoHotspot of beleef een voorstelling. »
Bron : Provincie Noord Holland, december 2017
Namaak-Denarius uit de negende of tiende eeuw, gevonden te Bakkum
Bron : Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Op een filmpje te zien : nog een paar archeologen in dienst van de plaatselijke middenstand : Vikingen maken Castricum onveilig (een prachtig document in onbenulligheid dat behouden dient te blijven, vooral “En dan maak je het puzzeltje compleet, als het ware”, Anouk Velman, senior archeoloog van het Huis van Hilde !).
Rob van Eerden legt netjes uit dat de gevonden munten namaak zijn van munten uit Frankrijk en Duitsland, van keizer Lotharius [dus negende eeuw]; dat is slecht gedaan, met een opschrift met iets dat op letters lijkt maar die onleesbaar zijn (‘Lotharius’ valt er niet van te maken, en verder valt er helemaal niets van te maken; ‘runenschrift’ is het ook niet, dus hoezo ‘Vikingen’ ?), waardoor het gaat om wat door de specialisten genoemd wordt een “barbaarse imitatie”; eenzelfde munt schijnt ook op Wieringen te zijn gevonden.
Gevonden munten bewijzen geen bewoning op de vindplaats, noch handel met een plaatselijke bevolking die niet eens is gevonden (behalve wat lemenhutbewoners in Limmen), en al helemaal niet dat ze ter plekke zouden zijn geslagen; omdat het latere valsemunterij is zijn ze bovendien niet eens dateerbaar; er kan wel chemisch onderzoek worden gedaan naar de samenstelling en oorsprong van de metalen, die ongetwijfeld herbruikt zijn, zodat het daarmee ook oppassen is.
We wachten nog op de burchten en de graven van Rorik en Godfried de Noormannen.
Is er echt niets beters om de afgevoerde Kennemerse heiligen Willibrord van Heiloo, Adelbertus van Egmond en Engelmundus van Velsen te vervangen, die ‘Kennemerland’ al vóór de komst van de Noormannen zouden hebben gekerstend ?
Bij de Vikingen-onzin gaat het om twee te Bakkum gevonden valse munten uit de negende eeuw : Vikingen in Kennemerland (Backup). Het hele artikel hangt op onredelijke en onberedeneerde aannametjes (de in Kennemerland bekende methode Cordfunke).