VorigeHet Hollandse Huis, 1101-1299Volgende

Ada, gravin van Holland

Inhoud van deze pagina

  1. Genealogie/oorkonden/numismatiek
  2. Primaire bronnen
  3. Egmondse bronnen
  4. Secundaire bronnen
  5. Noten

Genealogie/oorkonden/numismatiek

  • Geboren : in of na 1188 (1)
    Overleden : 1223 (?) (2)
    Dochter van : Dirk VII en Aleida van Kleef (3)
    Trouwt : Lodewijk II, graaf van Loon, zoon van Gerard, graaf van Loon, en Maria van Gelre (4)
  • Genoemd in oorkonden : (5);
    Gegeven oorkonden : zes, 1204-1206, door Lodewijk van Loon (6).
    Kinderen : geen.
  • Gegeven oorkonden :
    • 1204, graaf Lodewijk van Loon verklaart door bisschop Dirk II van Utrecht te zijn beleend met hetgeen graaf Dirk VII van de kerk van Utrecht in leen had gehouden; en omschrijft het tussen de bisschop en hemzelf gesloten verdrag.
    • 1204, graaf Lodewijk van Loon verklaart het verdrag tussen graaf Filips van Vlaanderen en graaf Floris III (hier nr. 14) te zullen naleven en beoorkondt het tussen markgraaf Filips van Namen ruwaard van Vlaanderen en hemzelf overeengekomene ten aanzien van hun rechten op het Zeeuwse gebied tussen Schelde en Maas.
    • 1206, een verdrag wordt gesloten tussen hertog Hendrik I van Brabant en graaf Lodewijk van Loon, o.m. betreffende een door de hertog te bewerkstelligen verzoening tussen Lodewijk en Willem I.
    • 1206, een verdrag over de verdeling van het graafschap wordt, na scheidsrechterlijke uitspraak van markgraaf Filips I van Namen ruwaard van Vlaanderen, gesloten tussen graaf Lodewijk van Loon en Holland enerzijds en heer Willem zoon van wijlen graaf Floris III anderzijds.
    • 1206, graaf Lodewijk van Loon van Holland verklaart het verdrag gesloten tussen graaf Filips van Vlaanderen en graaf Floris III (hier nr. 14) waarvan de tekst is geïnsereerd, te zullen naleven.
    • 1206, een verdrag wordt gesloten tussen hertog Hendrik I van Brabant en graaf Lodewijk van Loon, op grond waarvan de graaf en diens vrouw Ada al hun allodiaal goed in Holland aan de hertog in leen zullen opdragen; en waarbij het verdrag tussen de graaf van Loon en Willem I (hier nr. 53) wordt bekrachtigd.

    Primaire bronnen

    • Volgt

    Egmondse bronnen

    • Volgt

    Secundaire bronnen

    • Nijhoffs Geschiedenislexicon, 1981 :
      « Ada, gravin van Holland, *ca. 1185, †1223?; dochter van Dirk VII van Holland. Werd door haar moeder, Aleida van Kleef, kort na het overlijden van haar vader (4.11.1203) uitgehuwelijkt aan Lodewijk II, graaf van Loon, om haar positie als gravin te versterken. Haar opvolging werd betwist door haar oom Willem, graaf van Friesland (de latere Willem I). In de Loonse Successieoorlog, die toen ontbrandde (1203-13) en die een onderdeel van de strijd tussen Welven en Hohenstaufen was, delfde Ada het onderspit en werd gevankelijk naar Engeland gevoerd. Keerde 1208 naar Loon terug, maar haar erfdeel bleef voor haar verloren. » (7).
    • Genealogie van de graven van Holland, 1954 :
      « Ada, geb. in of na 1188, gest. 1223 (?), begr. naast haar man in de abdij van Herchenrode; tr. te Dordrecht in Nov. 1203 Lodewijk II, graaf van Loon, zoon van Gerard, graaf van Loon, en Maria van Gelre, gest. kinderloos 29 Juli 1218. Ada volgde als eerste gravin van Holland in Nov. 1203 haar vader op, doch moest zich verdedigen tegen de aanvallen van haar oom Willem I, gevangen genomen te Leiden eind 1203, daarna bewaakt op Texel tot Januari 1204, vervolgens uitgeleverd aan Engeland. Haar echtgenoot streed inmiddels met wisselende kansen om Holland. Ada werd in 1207 bevrijd, doch slaagde er niet in vaste voet in Holland te krijgen. » (8).
    • Biographisch woordenboek der Nederlanden, 1877 :
      « ADA, de dochter van D i r k VII, Graaf van Holland, was na de dood van haren vader, in het jaar 1203, bestemd om hem in het gebied op te volgen. Hare moeder was A d e l h e i d e v a n K l e e f, eene moedige heldin, die zelfs een leger wist aan te voeren, maar daarentegen bezield was met eene onverzadelijke heerschzucht, waardoor zij hare eenige dochter, de ongelukkige A d a, in het verderf stortte. Toen Graaf D i r k zijn einde voelde naderen, wilde hij, naar het schijnt, zijnen broeder W i l l e m de voogdij over A d a opdragen, doch A d e l h e i d e, die voor zich weinig goeds van die voogdijschap voorspelde, wist haar mans oogmerk listiglijK te verijdelen. Zij toch, die de oneenigheid welke vroeger tusschen de beide broeders bestond, steeds had aangewakkerd, was nu ook op middelen bedacht, om zelve, zoodra Graaf D i r k zou overleden Zijn, de klem van het bewind in handen te nemen. Om hierin te slagen besloot zij hare nog naauwelijks zeventienjarige dochter, in het geheim aan L o d e w ij k, Graaf v a n L o o n (1) uit te huwelijken, en zij wist O t t o, Graaf v a n B e n t h e i m, oom van Graaf D i r k in dezen toeleg smaak te doen krijgen; ook waren velen van ’s Lands Edelen het met de Grayin eens.
      Toen nu vrouw A d e l h e i d e, de dood van Graaf D i r k te gemoet zag, deed zij L o d e w ij k in stilte naar Holland komen, opdat hij bij de hand mogt zijn, om het huwelijk met A d a te voltrekken, zoodra haar vader den geest zou hebben gegeven. Hij hield zich eenige tijd op het Huis Altena op; alwaar hij veilig vertoeven kon, aangezien Heer D i r k v a n A l t e n a geheel zijnen belangen was toegedaan. Op de eerste tijding van ’s Graven dood, begaf hij zich terstond naar Dordrecht, waar hij zich, zonder eenig uitstel, met de jonge A d a in den echt verbond. Men gunde zich geen tijd, om ’s Graven lijk eerst ter aarde te bestellen, maar in het zelfde huis, waar het lijk van den Landheer onbegraven stond, moest zijne dochter haar trouwfeest vieren, hetwelk zelfs plegtig en met groote pracht plaats had (2). Als alles volbragt was werd het lijk te scheep naar Egmond gevoerd en aldaar begraven.
      W i l l e m, de broeder van Graaf D i r k, die zich in Friesland bevond, kon zoo ras geen tijding van ’s Graven afsterven krijgen, noch zich, op het ontvangen daarvan, met zooveel spoed herwaarts begeven, of A d a’s huwelijk was reeds eenige dagen voltrokken, eer hij in Holland kwam. In de Zijpe, op de grenzen van Kennemerland aangekomen, verzocht hij vrijgeleide van vronw A d e l h e i d e, of van Graaf L o d e w ij k, zonder hetwelk hij niet voorttrekken durfde. Hij wenschte de lijkdienst zijns broeders te Egmond te vieren. Doch het vrijgeleide hiertoe noodig werd hem volstrekt geweigerd, zoodat hij zich in de Zijpe niet veilig achtende, schielijk over de Zuiderzee terug trok.
      Vele Edelen, misnoegd over het gedrag dat A d e l h e i d e ten dezen gehouden had, zich weinig goeds van Graaf L o d e w ij k s regering beloovende, van wien zij wisten, dat hij vrouw A d e l h e i d e naar de oogen zag en niets buiten haar goedvinden doen of laten zou, besloten Graaf W i l l e m heimelijk in Holland te ontbieden, en daar de Zeeuwen hem zeer genegen waren, wist men te bewerken dat hem in Zeeland het Grafelijk bewind werd opgedragen.
      Intusschen arbeidde de misnoegde Edelen en onder deze voornamelijk W o u t e r v a n E g m o n d en A l b e r t B a n j a a r d, in Holland heimelijk, om ook de Kennemers op W i l l e m s zijde te winnen, en vrouw A d e l h e i d e, zoowel als het jonge paar te Egmond, alwaar zij verwacht werden, om de maandelijksche kerkdienst, voor den overleden Graaf, bij te wonen, te overvallen en gevangen te nemen. W o u t e r v a n R u v e n, die L o d e w ij k s zijde hield, en zich toen juist te Egmond bevond, kreeg de lucht van dezen toeleg, en gaf er terstond kennis van aan vrouw A d e l h e i d e en hare kinderen, die, drie dagen vóór den dertigsten dag na ’s Graven overlijden, reeds te Haarlem gekomen waren.
      Nu wisten zij niet hoe zich te redden. Er was geen toevlugt dan in het Sticht van Utrecht. G ij s b r e c h t v a n A m s t e l, een leenman van den Bisschop, biedt hun zijne dienst aan, en zet zich met hen in een schuitje; zoo verlaten zij in het holste van den nacht Haarlem, en komen, de Osdorpers en Aalsmeerders, die op hen loerden, ter naauwernood ontslipt zijnde, behouden te Utrecht aan.
      De jonge Gravin A d a, die slechts achttien dagen gehuwd was geweest, en nu haren man, voor eenige jaren verliet, vlood, onder de bescherming van R o g i e r v a n M e e r h e i m, O o s t v a n B o r n e of V o r n e en eenige anderen, op den Burgt te Leyden, welke stad de Edelen, die het met Graaf L o d e w ij k hielden, naar het schijnt, bemagtigd hadden, nadat J a k o b v a n W a s s e n a a r, die er Burggraaf van was, zich voor Graaf W i l l e m verklaard had. W o u t e r v a n E g m o n d en A l b e r t B a n j a a r d, geheel Kennemerland op de been gebragt hebbende, sloegen terstond het beleg voor den Leydschen Burgt. F i l i p s v a n W a s s e n a a r trok mede zijn volk derwaarts. Alle de Rijnlandsche dorpen geraaken in rep en roer, en trokken in grooten getale uit, om den Burgt te helpen vermeesteren, binnen welken men weldra zoo groot een gebrek aan mondbehoefte had, dat men tot de overgave besloot, zonder iets meer dan lijfsbehoud te kunnen bedingen. Vrouw A d a werd gesteld in handen van haren bloedverwant, Heer W i l l e m v a n T e y l i n g e n, die haar heuschelijk behandelde, doch toen Graaf W i l l e m in Holland kwam deed hij haar naar Texel brengen en overeenkomstig haren staat bedienen. Zij bleef echter niet lang op dit eiland, maar werd in het laatst van 1203, ten gevolge eener onderhandeling tusschen hare moeder en haren man met Graaf W i l l e m geopend, naar Engeland overgebragt, waar zij in onzijdige handen werd gesteld, die voor haar aan Graaf W i l l e m aansprakelijk waren. Hier bleef zij tot in het jaar 1207, toen haar gemaal zich derwaarts begaf, en na zich Leenman van Koning J a n, die destijds dat rijk regeerde, verklaard en beloofd te hebben dezen en zijnen Heer Keizer 0 t t o overal te dienen, haar terug bekwam. Hij bragt haar naar het graafschap Loon, waar zij den 29 Julij 1218 haren gemaal zag ten grave dalen. Daarna bragt dit beklaaglijk slagtoffer van de heerschzucht harer moeder, beroofd van dien luister, op welken zij door haren geboorte aanspraak maakte, uit vaderland en erfgoed verjaagd, haar leven in godvruchtige oefeningen en in het begiftigen van kloosters en geestelijken, door. De juiste tijd, wanneer zij overleden is, vinden wij nergens opgeteekend, lang evenwel schijnt zij haren echtgenoot niet overleefd te hebben. Alleen weet men dat zij bij L o d e w ij k te Herkenrade begraven is. Hare afbeelding vindt men in P. S c r i v e r i u s, Beschrijvinge der Graven van Holland enz. en in Balen, Tooneel der Vereenigde Nederlanden.
      Zie Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 299-305 en 328-330; Kok, Vaderl. Woordenb.; H. Collot d’Escury, Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen, D. II Aant. bl. 15-17; Mr. W. Bilderdijk, Geschiedenis des Vaderlands, D. II. bl. 84-112; Arend, Algem. Gesch. des Vaderlands, D. II. St. 1. bl. 191-213.
      (1) Dit Graafschap Loon, of Looz (in het Fransch Los), lag in de tegenwoordige Belgische provincie Luik. De hoofdstad Borch-Loon lag 5 uren van Luik.
      (2) M. Balen, Beschrijv. van Dordrecht, bl. 712. »
       (9).
    • Nieuw Nederlandsch biographisch woordenboek, 1911 :
      « ADA van Holland, dochter van graaf Dirk VII; en Aleid van Kleef, geb. omstr. 1185, overl. na 1226 en bij haar man in de abdij van Herckenrode begraven. Zij werd terstond na den dood van haren vader (2 Nov. 1203) door haren moeder, die Dirk’s broeder Willem van de opvolging wilde uitsluiten, uitgehuwd aan L o d e w ij k graaf van L o o n. Zooals bekend is, ontstonden hieruit partijschappen en een oorlog, waarin Ada genoodzaakt was zich met hare medestanders, waartoe o.a. Rutger van Meerhem behoorde, op den leidschen burcht in veiligheid te stellen. De tegenpartij, bestaande uit de Kennemers onder Egmond en Banjaerd, en de Rijnlanders onder Wassenaer, bestormden den burcht, die na eenige dagen zich over moest geven. Ada werd gevangengenomen, op last van haren oom Willem naar Texel gezonden (einde 1203 – Jan. 1204) en van hier naar Engeland gebracht, onder bewaking ven koning John. Daar verbleef zij tot eind 1207 of begin 1208, werd toen losgelaten en ging naar het land van Loon, waar zij met haar gemaal bleef wonen en zich op vrome werken toelegde. Zij overleefde haar echtgenoot, die 29 Juli 1218 overleed, vrij lang, en leefde zeker nog in 1216. Zij liet geen kinderen na.
      Bronnen voor hare geschiedenis : Oorkdb. van Holland en Zeeland; Annales Egmundani; Chronicon Egm. Kluit gaf een overzicht van haar leven in zijn Hist. crit. com. Holl. I,465 (Excursus XI)
      Obreen. »
       (10).
    • Context :
      « Lodewijk II, eerste vermelding 1197, †29.7.1218, kleinzoon van Lodewijk I; huwde gravin Ada van Holland (1203). Versloeg samen met Hugo II van Pierremont, prins-bisschop van Luik, hertog Hendrik I van Brabant bij Steppes (1213). » (11).

    Vervolg : Volgende


Noten

1. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

2. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bron : « Obreen in Nieuw Ned. Biogr. Woordenb. I p. 17. »

3. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

4. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

5. Te controleren.

6. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 252-254, zie Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, t.a.p., tekst 267, 272, 278, 280, 281, 284.

7. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 4.

8. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bron : « Obreen in Nieuw Ned. Biogr. Woordenb. I, p. 17. »

9. Biographisch woordenboek der Nederlanden, deel 1, t.a.p., p. 46-48.

10. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 1, t.a.p., kol. 17.

11. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 339.


Start : 30 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 12 september 2004