VorigeHet Hollandse Huis, 1101-1299Volgende

Willem I, graaf van Holland

Inhoud van deze pagina

  1. Genealogie/oorkonden/numismatiek
  2. Primaire bronnen
  3. Egmondse bronnen
  4. Secundaire bronnen
  5. Noten

Genealogie/oorkonden/numismatiek

  • Geboren : onbekend
    Overleden : 4 februari 1222 (1)
    Zoon van : Floris III en Aleida van Schotland (2)
    Trouwt : (1) 1198 Aleida van Gelre, (2) juli 1220 Maria van Brabant (3)
  • Genoemd in oorkonden : (4)
    Gegeven oorkonden : 50, 1204-1222 (5)
    • Twee oorkonden betreffende verdragen : 1204, sluit een verdrag met bisschop Dirk II van Utrecht; 1206, verklaart het verdrag gesloten tussen graaf Floris III [het Verdrag van Brugge uit 1167 met Filips van Vlaanderen, zie boven] te zullen naleven.
    • Twee oorkonden betreffende Engeland : 1204/1207, Gravin-weduwe Aleid bericht koning Jan van Engeland dat haar dochter Ada wettig getrouwd is met graaf Lodewijk van Loon en verzoekt hem haar uit de gevangenschap los te laten; 1213, beoorkondt de voorwaarden waarop hij leenman van koning Jan van Engeland is geworden.
    • Drie oorkonden in 1217 met gravin Johanna van Vlaanderen betreffende Zeeland : voor de duur van 3 jaar wordt een overeenkomst aangegaan ten aanzien van hun rechten op Zeeland bewesten Schelde; bekrachtigen met de burggraven van Zeeland een keur voor de burgers van Middelburg; bekrachtigen een keur voor de ingezetenen van Zeeland.
    • Eén oorkonde betreffende de abdij van Echternach : 1211, bevestigt de schenkingen [sic !] van goederen op Schouwen door vroegere graven aan de abdij gedaan.
    • Tien oorkonden betreffende abdijen in Vlaanderen en Henegouwen : de abdij Ter Doest (bij Brugge) : 1204, neemt de abdij in zijn bescherming en verleent haar schotvrijdom voor al haar land in het graafschap [sic !]; 1204, verleent schotvrijdom voor 400 gemeten land op Zuid-Beveland; 1204, verleent tolvrijdom door het hele graafschap; ca. 1220, verleent de abdij tolvrijdom door het gehele graafschap; 1217/1220, graaf Boudewijn van Bentheim beveelt de tolgaarders om overeenkomstig de door graaf Willem I verleende vrijdom geen tol te eisen; 1220, Heer Dirk van Voorne (meebezegeld door Willem I) schenkt Middelland aan de abdij; de abdij Ten Duinen (te Koksijde) : 1204, verleent tolvrijdom door het hele graafschap; 1209, beveelt geen tol te eisen van de abdij; de abdij van Aulne (bij Charleroi) : 1221, neemt de abdij in bescherming en verleent haar tolvrijheid door het gehele graafschap; de abdij van Villers (tussen Brussel en Namen) : 1217, verleent samen met gravin Aleid tolvrijdom door het gehele graafschap.
    • Vier oorkonden betreffende de abdij van Mariënweerd (in Gelderland) : 1204, bevestigt de schenking door graaf Dirk VII van de visserij [van Giesenmonde] (bij Giessendam, Zuid-Holland); 1216, bevestigt de schenking door gravin-weduwe Aleid van 3 morgen land te Heimond; 1216, verleent samen met gravin Aleid schotvrijdom voor twee vrije lieden op haar goederen te Naaldwijk; gravin-weduwe Aleid schenkt 3 morgen land te Heimond aan de abdij.
    • Eén oorkonde betreffende de abdij van Berne (Noord-Brabant); 1203, verleent de abdij tolvrijdom door het gehele graafschap.
    • Twee oorkonden betreffende de abdij van Middelburg : 1208, staat samen met gravin Aleid aan de abdij van Middelburg een rente van 5 mark per jaar af in mindering te brengen op de 63 lb. haar door zijn moeder geschonken en vestigt het geschonkene op de tienden van Kats e.a.; 1218, graaf Boudewijn van Bentheim ruwaard van Holland bepaalt de voorwaarden waarop de erven van Dodijn van Soeburg de tienden die zij aan de abdij van Middelburg hadden verpand kunnen lossen.
    • Vier oorkonden betreffende de abdij van Rijnsburg : 1204, bevestigt de verkoop door markgravin Ada van Brandenburg van 2 hoeven land in De Poel aan de abdij van Rijnsburg; 1213, doet uitspraak in een geschil tussen de abdij van Rijnsburg en de burggraaf van Leiden over het bezit van een stuk land aan de Rijn; 1213, verleent de abdij vrijdom van alle lasten voor 100 gemeten land te Oostkapelle (Zeeland); 1222, wijst de abdij een bedrag van 100 lb. toe om daarmee de grafelijke goederen te Boskoop, verpand aan heer Gijsbrecht van Amstel te lossen.
    • Drie oorkonden betreffende de abdij van Egmond : 1206/1215, verleent de abdij voor de ingezetenen van Papsou (bij Abtswoude, omgeving Delft) dezelfde vrijdom van lasten als de ingezetenen van de hof van Delft of van de Vrijenban (bij Abtswoude) bezitten; 1206/1215, schenkt de abdij de aanwassen met de novale tiend tussen Aremerzwet en Wimmenumerzwet; 1215, doet uitspraak in de geschillen tussen de abdij van Egmond en Willem zoon van Wouter van Egmond aangaande diens voogdijrechten over de abdij.
    • Negen overige oorkonden : 1203, verleent de te Gorkum wonende mannen van de graaf van Bentheim tolvrijdom door het gehele graafschap; 1206, gravin-weduwe Aleid oorkondt dat door wijlen graaf Dirk VII als ruwaard van het graafschap Kleef uitspraak is gedaan in een geschil tussen de kerk van Bedfur en Ardwich Strenjart c.s.; 1210, oorkondt samen met de burggraven van Brugge en Gent en met Bernard van Roubaix dat Fremaldus van Wingene e.a. in gijzeling zullen komen indien Rogier van Wingene e.a. niet voldoen aan het bevel van de graaf om in gevangenschap terug te keren; 1213, erkent 600 lb. Vlaams schuldig te zijn aan de stad Gent; 1213, verleent de burgers van Geertruidenberg een keur; 1220, verleent aan de burgers van Dordrecht een keur; 1214, door hertog Hendrik I van Brabant en graaf Willem I wordt een overeenkomst aangegaan ten aanzien van het te sluiten huwelijk van Machteld dochter van de hertog en Floris zoon van de graaf; 1220, schenkt zijn vrouw Maria bij wijze van huwelijksgave de tol en andere inkomsten van de stad Dordrecht, het ambacht Poortvliet en Malland en de hof van Valkenburg, en bij wijze van morgengave de watermolens van Zierikzee, de haaimannen van Schouwen en de buiten het graafschap wonende dienstlieden; 1221, beoorkondt samen met gravin Maria, de voorwaarden waarop zij de helft van Schakerlo in leen houden van hertog Hendrik I van Brabant; 1221, beleent Raas van Gavere met een rente van 30 lb. Vlaams uit de rol van Ammers en met twee valken per jaar.
  • Kinderen :
    • Floris IV, volgt onder.
    • « Otto, proost van Deventer, elect van Utrecht als Otto III 1233-1249, liet zich eerst in 1245 tot bisschop wijden, regent in Holland 1234, onderwierp Drente aan het Sticht; gest. 3 April 1249.
      Bastaarddochter: Aleidis tr. vóór of op 1 Febr. 1270 Boudewijn van Noordwijk, hij kocht 25 Jan. 1273 van Floris V het land Boekhorst bij Noordwijk als erfelijk leen. »
       (6).
    • « Willem, voogd over graaf Willem II 1234-1238, werd in een toernooi gedood 30 Aug. 1238. » (7).
    • « Richardis, vermeld 18 Nov. 1243 tot 21 Aug. 1261, stichtte de abdij Koningsveld bij Delft tot heil van de ziel van Willem II, gest. 3 Jan. 1262. » (8).
    • « Ada, non in Rijnsburg 1233, abdis aldaar 1239-1258, gest. 15 Juni 1258. » (9).

    Primaire bronnen

    • De oorkonden en de kanselarij, 1971 :
      « Willem I en Lodewijk man van Ada, betwisten elkaar de grafelijke macht van 4 nov. 1203 (necrologium van Egmond, uitg. Oppermann, Fontes Egmundensis, p. 110) tot ca. 1206 (zie hiervóór, p. 6), waarna alleen Willem I regeert. Deze sterft 4 febr. 1222, ‘Tabula Egmundana’, uitg. Hulshof, Egmondse annalen 14e eeuw, p. 60. – In de jaren 1217 tot 1219 of 1220 treedt graaf Boudewijn I van Bentheim als ruwaard op; zie hiervóór, p. 7. » (10).

    Egmondse bronnen

    • Volgt

    Secundaire bronnen

    • Nijhoffs Geschiedenislexicon, 1981 :
      « Willem I, graaf van Holland (1203-22), †4.2.1222; zoon van Floris III en Aleida (Ada) van Schotland; huwde 1198 Aleida (†4.2.1218), dochter van Otto I van Gelre; 2e huwelijk juli 1220, met Maria van Brabant, weduwe van keizer Otto IV van Brunswijk. Vergezelde zijn vader tijdens de 3e kruistocht naar het H. Land, waar Floris 1.8.1190 te Antiochië overleed; streed na zijn terugkeer, verbonden met Friezen en Vlamingen, tegen zijn oudere broer Dirk VII, die 1190 het bewind in Holland had aanvaard. Door bemiddeling van de bisschop van Utrecht werd de vrede hersteld en kreeg Willem Oostergo en Westergo als graafschap. Na het overlijden van Dirk (4.11.1203), maakte hij zich meester van Holland (zie Ada, gravin van Holland) en al werd 1206 Holland toegekend aan Lodewijk II van Loon, deze kon zich niet in het bezit van het graafschap stellen; 13.1.1213 ontving Willem van keizer Otto IV alle lenen van Floris III en Dirk VII. Sloot zich aan bij de Anglo-Welven in hun strijd tegen de Franco-Staufen, maar nadat hij in de slag bij Bouvines (1214) gevangen genomen was, sloot hij zich na zijn vrijlating bij de Franco-Staufen aan en nam 1216 deel aan een expeditie van de Franse kroonprins Lodewijk (VII) tegen de Engelse koning Jan zonder Land, waardoor paus Innocentius hem in de ban deed. Hij verzoende zich met de 1216 aan het bewind gekomen paus Honorius III door 1217-19 deel te nemen aan een kruistocht tegen de moren in Spanje en tegen de sultan van Egypte; hij veroverde o.a. Damiate. Willem bevorderde de opkomst van de steden; zo kregen Middelburg, Dordrecht, Geertruidenberg en mogelijk ook Leiden van hem stadsrechten. » (11).
    • Genealogie van de graven van Holland, 1954 :
      « Willem I, graaf van Holland 1203-1222, veroverde het graafschap Holland in Dec. 1203, had later nog vele moeilijkheden met Ada en Lodewijk van Loon, die hij in 1206 zelfs als graaf van Holland moest erkennen, doch wist zich uiteindelijk te handhaven, steunde de Engels-Welfische coalitie en werd in 1214 bij Bouvines gevangengenomen, nam deel aan de Vijfde Kruistocht, veroverde Damiate 1219, gest. 4 Februari 1222; tr. 1e, 1198 Aleida van Gelre, dochter van Otto I en Richarda van Beieren, geb. ± 1187 of later, gest. 4 Febr. 1218; 2e, in Juli 1220 Maria van Brabant (dochter van Hendrik I en Machteld van Boulogne) geb. ± 1191 gest. tussen 9 Maart en 14 Juni 1260, begr. in de St. Pieterskerk te Leuven. Zij huwde eerder te Maastricht op 19 Mei 1214 Otto van Brunswijk, zoon van Hendrik de Leeuw, hertog van Saksen en Beieren, en Mathilde van Engeland, geb. eind 1177, gekozen tot Rooms-Koning als Otto IV in 1198, algemeen erkend in 1208, tot keizer gekroond in 1209, verslagen bij Bouvines 27 Juli 1214, verdrongen door Frederik II in 1215, gest. op de Harzburg 19 Mei 1218. Otto IV tr. eerder 2 Juli 1212 Beatrix van Hohenstaufen, dochter van Philips van Zwaben en Irene van Byzantium, geb. 1198, gest. 11 Aug. 1212. » (12).
    • Biographisch woordenboek der Nederlanden, 1877 :
      « WILLEM I (Graaf) , zoon van graaf F l o r i s III, graaf van Holland, vergezelde zijn vader op diens togt naar het H. Land, en bragt niet weinig toe tot de bemagtiging van de stad Akre in Palestina, in 1191, nadat zijn vader, een jaar te voren te Antiochië was overleden. Na zijn terugkomst in Holland, waar inmiddels zijn oudere broeder, onder den naam van D i r k VII, het bewind aanvaard had, leefde hij aanvankelijk in vrede, doch misverstand stoorde haar en gaf aanleiding tot hevigen twist. W i l l e m vervoegde zich tot de West-Friezen en vond de Dregtenaars gereed hem bij te staan. D i r k verzamelde van zijne zijde een aanzienlijk leger, waarover hij, daar de Vlamingen hem in Zeeland werk verschaften en hij zich in persoon derwaarts moest begeven, het bevel aan zijne gemalin A l e i d opdroeg. Zij trok in Augustus 1195 met hare benden op, en sloeg zich bij Egmond, op de grenzen van Westfriesland en Kennemerland neder. Den 18den November kwamen de legers aan elkander en W i l l e m werd verslagen, ’t geen vooral aan de trouwloosheid der inwoners van Nieuwdorp en Winkel was toe te schrijven , die door A l e i d waren omgekocht. Nadat B o u d e w ij n, bisschop van Utrecht, D i r k, domproost van Utrecht en O t t o, graaf van Benthem, alle drie oom’s der twistende broederen met hunne moeder A d a, te Egmond, schoon te vergeefs, pogingen hadden aangewend tot verzoening, begaf zich D i r k naar Haarlem, werwaarts W i l l e m hem eerlang volgde. Hier werd, door tusschenspraak, een overeenkomst tusschen hen gesloten, volgens welke alle vijandelijkheden zouden ophouden, terwijl W i l l e m jaarlijks uit de Geervlietsche tollen 300 ponden zou trekken, en al wat graaf D i r k in het graafschap Ooster- en Westergouwe (Oostergo en Westergo) bezat, van hem ter leen houden. Kort hierop begaf W i l l e m zich naar Friesland, waar hij tot graaf werd gehuldigd. Veel tegenstand ontmoette hij echter in de handhaving van zijn grafelijk bewind en een hardnekkigen vijand in H e n d r i k d e K r a n e, graaf van de Kuinre, wiens kasteel op de grenzen van Friesland en Overijssel gelegen, den Friesen bij herhaling veel moeite baarde. W i l l e m wierp, om hem te beteugelen bij Oosterzee, een dorp niet ver van Kuinre, een sterkte op. Dikwerf werden beide beiden handgemeen. In een dier ontmoetingen bekwam d e K r a n e een volkomen nederlaag, verloor 500 man, moest zijn kasteel overgeven, en vlood naar graaf D i r k, die hem minzaam ontving. W i l l e m zijn graaflijk bewind over Friesland bevestigd ziende, bezocht zijn moeder A d a in Holland, en openbaarde haar zijn voornemen ook zijn broeder te bezoeken,  t geen zij hem afraadde, doch hij volhardde in zijn woornemen en begaf zich naar het slot ter Horst bij Voorschoten, waar zich de Graaf ophield, die hem door den graaf van Kuinre deed gevangen nemen. Welhaast ontsnapte hij en nam zijn toevlucht tot graaf O t t o v a n G e l d e r, die hem zijne dochter A l e i d a ten huwelijk gaf. Deze echtverbintenis strekte vervolgens tot den grondslag der bevrediging der beide broeders.
      Niet lang daarna raakte de beide graven in onmin met den bisschop van Utrecht, die naar Friesland was gegaan om den Friesen geld af te perssen. Graaf W i l l e m deed hem gevangen nemen en uit Staveren naar zijn burgt ter Oosterzee voeren, waaruit hem eenige Friesen, uit bijgelovigen eerbied voor hem, verlosten.
      Graaf Dirk, door die handelwijs en door vele andere tergingen tegen den twistgierigen bisschop verbitterd, valt van zijne zijde in ’t Geen, verbrandde de kerk van Woerden, en sloot het beleg voor Utrecht, terwijl de Graaf van Gelder, Deventer bemagtigde.
      Na de verovering van Utrecht, trok Graaf D i r k naar Brabant, waar de graaf v a n G e l d e r; door hertog He n d r i k v a n L o t h a r i n g e n, wiens hulp de bisscbop van Utrecht had ingeroepen, was gevangen genomen, belegert ’s Hertogenbosch en bemachtigt het, doch werd op zijn terugkeer door den hertog bij Heusden in een hardnekkig gevecht overwonnen, gevangen genomen en naar Leuven gevoord (4 Sept. 1202). Voor een rantsoen van 2000 mark ontslagen, overleefde hij die ramp niet lang, maar overleed in 1203, ten gevolge eener zware krankte, geen andere erfgenamen nalatende dan zijne dochter A d a, en zijn broeder W i l l e m. Zoodra graaf W i l l e m den dood van zijn broeder had vernomen, vertrok hij in allerijl naar Holland. Tot op de grenzen van Kennemerland genaderd, verzocht bij vrijgeleide, onder voorwendsel van het graf van zijn broeder te Egmond te bezoeken. Doch wijl het hem werd geweigerd, en hij zonder hetzelve niet durfde voorttrekken, keerde hij naar Friesland terug. Niet lang daarna, werd hij door de edelen, onder welke P h i l i p s v a n W a s s e n a e r en J a n v a n R ij s w ij k; die hem, zoo al niet tot het grafelijk bewind, dan ten minste tot de voogdij over A d a, meer geregtigd oordeelende dan vrouw A l e i d, heimelijk in Holland ontboden om hem van daar naar Zeeland te doen oversteken en daar voor graaf te doen uitroepen, vermits de landzaten hem zeer genegen waren. Niet lang draalde hij, ging naar Wassenaer, waar hij zich een korten tijd onthield, zoo vermomd dat de huisbedienden hem niet erkenden. Vertrouwde dienaars bragten hem in dezelfde vermomming naar Vlaardingen, waar eenige Zeeuwsche schepen hem wachtten, die hem naar Zierikzee overvoerden, waar hij met gejuich ontvangen werd en als graaf gehuldigd werd.
      Ondertusschen had zich de gravin A d a, die met den graaf v a n L o o n in het huwelijk was getreden, in den burg te Leiden opgesloten, doch naauwelijks was zij binnen of geheel Kennemerland was daarvoor, en zij belegerd. Al de omliggende dorpen vlogen toe. Wederstand was er niet te doen, voorraad ontbrak er, men moest zich overgeven, en A d a werd in handen van W i l l e m v a n T e y l i n g e n gesteld, vervolgens naar Texel en ten gevolge eener onderhandeling tusschen W i l l e m en zijne moeder, naar Engeland gevoerd, waar zij in 1207 nog was. Ofschoon W i l l e m sedert ook door de voornaamste Hollandsche edelen als graaf werd uitgeroepen, had hij echter, voor hij in die waardigheid was gevestigd, met vele moeijelijkheden te kampen.
      De graaf van Loon, door aanzienlijke verbintenissen een geduchte magt op de been gebracht hebbende, jaagde vele van W i l l e m’ s aanhangeren zulk een schrik aan, dat zij zijne zijde verlieten en deze zich, daar hij weinig volk kon bijeenbrengen, naar Zeeland week. Doch ook hier vond de graaf v a n L o o n middel hem machtige vijanden te berokkenen, zoo dat hij in allerijl dit gewest moest verlaten. In een visschersschuit, onder de natte netten liggende, ontkwam hij ter naauwernood. Spoedig hadden de Zeeuwen echter berouw, zochten hem op en stelden hem weder in het bewind. Weldra stond hij aan het hoofd eener aanzienlijke magt, stak er mede naar Holland over, en sloeg zich neder te Rijswijk. Daar zijn leger onder het voorttrekken zeer was toegenomen, en er een zeer geregelde orde en krijgstucbt onder heerschte, wachtte de graaf v a n L o o n, die te Voorschoten lag, het niet af, maar sloeg, met achterlating van tenten en bagaadjen, die voor zeer kostbaar werd gehouden, op de vlucht. De vrees zijner manschappen was zoo groot, dat zelfs de Rijnlandsche boerinnen hen opjaagden en als zwermen ganzen over het land deden vliegen. Weinigen kwamen naakt en bloot en bijna half dood te Utrecht. V a n L o o n was zijne vluchtelingen reeds vooruitgesneld. Vruchteloos derhalve werd hij nagejaagd, maar van zijne ridders en knapen vielen er een zeer groote menigte in W i l l e m s geweld. En, zegt M e l i s S t o k e aan het slot van zijn verhaal:
      “Dus wan Grave Willem ’t lant.”
      Na deze overwinning, zonder slag of stoot bevochten, heeft de graaf v a n L o o n nimmer een voet op onzen bodem gezet. Van dit oogenblik af (gelijk K l u i t aanmerkt) erkende de bisschop van Utrecht (een partijganger van v a n L o o n) hem als graaf Holland. Maar hiermede zat v a n L o o n nog niet stil. Ook duurde dien ondanks den oorlog voort. Het duurde niet lang of W i l l e m bemachtigde het land van Asperen op F o l b e r t en F l o r i s v a n L e e r d a m, die ’s bisschops aanhang in deze beroerte gestijfd hadden, en slechtte het kasteel. Van den anderen kant plunderde G e r a r d v a n d e r A r e, ’s bisschops broeder, de stad Dordrecht nu, als geheel het land, tot W i l l e m s gehoorzaamheid wedergekeerd. Welhaast kwam er een verdrag tot stand, en keizer P h i l i p erkende in een diploma van dat zelfde jaar, 1204, het regt van W i l l e m.
      Reeds in het volgende jaar (1205), viel de graaf van Namen, voogd van Vlaanderen, ten behoeve van v a n L o o n in het eiland Schouwen. Deze oorlog eindigde door tusschenkomst van de gravinne weduwe van Vlaanderen. In het jaar 1213 wikkelde zich graaf W i l l e m door een verdrag dat hij sloot met den koning van Engeland, in de Vlaamschen krijg tegen Frankrijk, geraakte in den slag bij Bovines (27 Julij 1214) gevangen en moest een aanzienlijk losgeld betalen. Of schoon hij zich weinig om den ban, waarin Paus H o n o r i u s III hem met geheel Holland gedaan had en om de geestelijken bekommerde, oordeelde hij toenmaals toch raadzaam hem te ontzien en het kruis aan te nemen. Hij gaf aan graaf B o u d e w ij n v a n B e n t h e m het bewind over Holland als stadhouder en ging in 1217 naar de landen van Overzee, gelijk men het toen noemde. Den 29 Mei stak hij met 12 welbemande schepen en 58 koggen in zee, zijn vloot vereenigde zich met die der Engelsche kruisvaarders en onderweg werd hem het bevel der geheele scheepsmagt opgedragen, dreef, te Lissabon aangekomen, de Saracenen uit Alcazar en stevende voorts naar Acra. De droogte van het land bij zomertijd dwong de kruisvaarders om daar niets te ondernemen, maar naar Egypte te zeilen, en hier werd het sterke Damiaten veroverd, (niet als J o à L e y d i s het stelt in 1218), waarvan de Friezen of Hollanders den roem hebben. Kort daarop keerde hij uit het Oosten terug en huwde in tweede huwelijk (A l e i d v a n G e l d e r was gestorven) de keizerin weduwe M a r i a v a n B r a b a n t.
      Tot het einde van zijn leven bleef bij in het rustig bezit van zijns broeders nalatenschap en het blijkt zelfs niet dat hij eenige uitkeering aan A d a van haar vaderlijk erfgoed gedaan heeft. Hij eindigde den 4den Febr. 1223 (volgens anderen 1222) zijn rustelooze loopbaan, en liet zijn gebied en erf van Heidenesse tot de Lauwer onbetwist en vredig aan zijn zoon F l o r i s IV na. Behalve dezen zoon had bij nog de volgende kinderen: O t t o, eerst graaf van Friesland, maar na 1233 bisschop van Utrecht, W i l l e m na F l o r i s dood ruwaard van Holland, en twee dochters, A d a, abdisse van Rijnsburg en R ij k w ij l (R i c h a r d i s) die ’t klooster Koningsveld bij Delft stichtte.
      Hij was trotsch, eerzuchtig, doch dapper, eerlijk en rondborstig, volgens B i l d e r d ij k een goed Christen. Hij koos tot zijn ambtszegel een biddende door een Engel getroost, met het opschrift: Wilhelmus Comes Frisiae. Hij bevestigde en bevoordeelde de poorters der steden, blijkens zijne handvesten ten gunste van Geertruidenberg, Middelburg en Dordrecbt.
      Zie Rymkr. van Melis Stoke, (uitgave van B. Huydecoper); Joan à Leid. Ann. Egmond. p. 34-41; Wilh. Chron. Mon. et Procurat. Egmond. ap. Matthaeus Anal. T. II; Chr. Com. Holl. lib. 21, C. 1 seqq.; Reneri Snoi, Rer. Bat. lib. VI. p. 79 seqq.; J. Veldenaer, Chron. v. Holl. Leyden 1650, fol. 28, 29; Gouds. Kron. f. 57 enz.; Holl. Kron. Divis. XI. 16, O. 1 enz.; J. Scriverii Bat. p. 175 enz.; Kluit, Hist. Crit. Comit. Holl. en Zeel.; Mantelii, Hist. Loss. p. 302; Matthaei Anal. T. III. p. 125; Ongen. Klerk. bl. 98; Balen, Beschr. v. Dordr. bl. 679, 713; Hamaker, Comment. ad Locum Takyoddini Ahmedis Al Makrizi de expedit. Graecis Francisque adv. Damyatham; van Kampen, Ges. d. kruistogten, D. III. bl. 269-375; Jacob de Vitriaco, Hist. Hierosol. L. III (Gesta Dei per Francos T. I. p. 1128); van Oosten de Bruin, Beschr. v. Haarlem, D. I. bl. 17; Buchelius ad Hedam; Beka; Meijerus; M. Vossius; v. Hemert, Wagenaar; van Rijn; Cerisier; Bilderdijk; Arend; van Loon; Miraeus (Diplom.); van Mieris; de Acta publ. Angl. T. I; P.O. v.d. Chijs, Munten der Graven van Holl. en Zeel.; van Kampen, V. Karakterk. D. I. bl. 100; Lev. v. Ned. Mannen en Vrouwen, D. V, bl. 281; Hoogstraten; Kok; Verwoert; Kobus en de Rivecourt; Muskettier Vergenst, de Burggraviatu Leid.; Schotel, de Burg te Leiden; Moll, Kerkgesch. v. Nederl., D. II. bl. 1, 14. D. III. bl. 192; Wynne. »
       (13).
    • Nieuw Nederlandsch biographisch woordenboek, 1937 :
      « WILLEM I, graaf van Holland, 1203-22. Voor zijn broer D i r k VII bestuurde hij omstreeks 1200 de graafschappen in Midden-Friesland en werd toen in den strijd tusschen Wellen en Staufen gewikkeld. Hij stond aan den kant van Philips van Zwaben en bestreed den bisschop van Utrecht, dien hij in Stavoren gevangen nam. Maar weldra (1202) moest hij zich diep voor hem vernederen. Na den dood van zijn broer (1203) verklaarde hij zich tot graaf van Holland, maar moest het land met wapengeweld veroveren op Dirk’s dochter A d a, in der haast gehuwd met graaf L o d e w ij k v a n L o o n. Aanvankelijk had Willem groot succes, maar in 1204 kwam Lodewijk opnieuw opdagen met talrijke bondgenooten uit de welfsche coalitie en behaalde bij Voorschoten een overwinning. Kort er op viel de coalitie weer uiteen, zoodat Willem in het bezit van het graafschap bleef, of schoon Lodewijk in 1206, 1207 en in 16 zijn veroveringspogingen herhaalde. Na 1208 erkende Willem Otto IV als Keizer en bleef hem trouw tot na den slag bij Bouvines in 1214, waar Willem aan de zijde van de engelsch-welfsche partij streed. Willem hield van ridderlijke krijgsondememingen, vergezelde daarom den franschen prins Lodewijk naar Engeland, om den adel tegen koning Jan zonder Land te ondersteunen (1216) en ging in 1217 met velen zijner onderdanen ten kruistocht. Na de overwintering in Lissabon landde hij 26 April te S. Jean d’Acre en trok van daar naar Egypte, waar hij bij de bestorming van het voomaamste fort heldendaden verrichtte (24 Aug. 1218). Hij stierf in 1222.
      Zie : P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk I (1923) 172-173; R. Post, Geschiedenis van Nederland I (1935), 202-217.
      Post. »
       (14).

    Vervolg : Volgende


Noten

1. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

2. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

3. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bron : « G. Smets, Henri I, Duc de Brabant 1190-1235, p. 165; C. Knetsch, Das Haus Brabant, 1917, p. 23. »

4. Te controleren.

5. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 252-258.

6. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « J.F. Niermeijer in Alg. Gesch. der Ned. II, p. 239. Zie ook Pijnacker Hordijk in: Ned. Archievenblad, jrg. 1911-’12, p. 206 en dezelfde, Lijsten der Utr. prelaten, p. 38. J.F. Niermeijer in de Alg. Gesch. der Ned. II, p. 277. Zie over de sterfdatum Pijnacker Hordijk, Lijsten, p. 39. Met 200 pond bruidschat, v.d. Bergh II, 194. v.d. Bergh II, 245 »

7. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « Nieuw Ned. Biogr. Woordenb. III, p. 1426; J.G. Niermeijer in Alg. Gesch. der Ned. II, p. 282, v.d. Bergh I, 325, 344, 353, 357 en 361 »

8. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « v.d. Bergh I, 398, 475, 528, 544; vermeldingen ook nog in v.d. Bergh I 333 en II 26, 51 en 174. De Fremery, Supplement, 136. Maria Hüffer, Bronnen Rijnsburg I, p. 22, 30, 31, 73. J.F. Niermeijer, Delft en Delfland, 1944, p. 67. »

9. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « Maria Hüffer, Bronnen Rijnsburg I p. 3 met noot 6 en p. 10, verdere vermeldingen aldaar 19, 21, 22, 24, 28, 29, 30, 62. »

10. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 252.

11. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 627; bronnen : « S.J. Fockema-Andreae, Willem I, graaf van Holland 1203-1222 en de Hollandse waterschappen (z.j.). »

12. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bron : « Th. Luykx in de Alg. Gesch. der Ned. II, p. 239 ».

13. Biographisch woordenboek der Nederlanden bevattende levensbeschrijvingen van zoodanig personen, die zich op eenigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaand gemaakt / A.J. van der Aa, voortgezet door K.J.R. van Harderwijk en Dr. G.D.J. Schotel. - Twintigste deel. - Haarlem : J.J. van Brederode, 1877. - 522, 95 p. - p. 216-220.

14. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek / onder redactie van Dr. P.C. Molhuysen en Dr. Fr.K.H. Kossmann. - Tiende deel. - Leiden : Sijthoff’s uitgevers-maatschappij, 1937. - kol. 1210-1211.


Start : 30 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 12 september 2004