VorigeHet Hollandse Huis, 1101-1299Volgende

Floris II de Vette, ‘Florentius Crassus’, graaf van Holland

Inhoud van deze pagina

  1. Genealogie/oorkonden/numismatiek
  2. Primaire bronnen
  3. Egmondse bronnen
  4. Secundaire bronnen
  5. Noten

Genealogie/oorkonden/numismatiek :

  • Geboren : onbekend
    Overleden : 2 maart 1121 (1);
    Zoon van : Dirk V en Othelhildis (2);
    Trouwt : rond 1113 Gertruid, alias Petronilla van Lotharingen (3)
  • Genoemd in oorkonden : (4);
    Gegeven oorkonden : 1108 en 1116 (5)
  • Muntslag : nee.
  • Kinderen :
    • Dirk VI, volgt hieronder.
    • « Floris de Zwarte, vermeld 1129 en 1131. Kwam met de Westfriezen in opstand tegen Dirk VI, nadat deze hen had getuchtigd in de winter van 1131-1132, bestreed zijn broer een jaar lang en werd 26 Oct. 1132 gedood te Abstede, in de nabijheid van Utrecht. » (6).
    • « Simon, kanunnik ten Dom te Utrecht, vermeld in 1131, 1139 en 1147, gest. 7 November van een onbekend jaar. » (7).
    • « Hadewig, non te Rijnsburg, begraven in 1132 in de St. Bavo (toen nog St. Marie) te Haarlem. » (8).
  • Gegeven oorkonden :
    • Latere vervalsingen, gedateerd 1108 en 1116, St.-Pieterskerk te Egmond en St.-Laurenskerk te Alkmaar, Floris II verleent achtereenvolgens de inwoners van Heilo en Alkmaar vrijdom van begraafgeld op voorwaarde dat zij de tienden betalen.

    2. Primaire bronnen

    • De oorkonden en de kanselarij, 1971 :
      « Floris II, graaf 17 juni 1091, necrologium van Egmond, uitg. Oppermann, Fontes Egmundensis, p. 107-108; sterft 2 mrt. 1121, ibid., p. 108. » (9).

    3. Egmondse bronnen

    • Nijhoffs Geschiedenislexicon, 1981 :
      « Floris II de Vette (1091-1121); zoon van Dirk V en diens opvolger. Wordt 1101 genoemd met de titel comes de Hollant als leenman van de Utrechtse bisschop; huwde ca. 1113 Gertruid, alias Petronella, de halfzuster van de latere koning Lotharius III. Floris werd opgevolgd door zijn zoon Dirk VI. » (10).

    4. Secundaire bronnen

    • Genealogie van de graven van Holland, 1954 :
      « Floris II de Vette, graaf van Holland 17 Juni 1091-1121. Maakte een einde aan de strijd met Utrecht, verschijnt in 1101 voor het eerst met de titel “graaf van Holland” als leenman van de bisschop van Utrecht; gest. 2 Maart 1121; tr. in 1113 Geertruid, alias Petronella, van Lotharingen, dochter van Diederik I, hertog van Opper-Lotharingen en Hedwig van Formbach, stichteres van het nonnenklooster te Rijnsburg, gest. 24 Mei 1144. » (11).
    • Biographisch woordenboek der Nederlanden, 1859 :
      « FLORIS II, Graaf van Holland, wegens zijne zwaarlijvigheid de Vette (12) genaamd, was de zoon van Graaf D i r k V en van O t h e l h i l d e v a n S a k s e n. Hij volgde zijn vader, na diens dood, in 1091 op, volgens sommigen door Keizer H e n d r i k IV onder voogdij gesteld, omdat hij nog jong moet geweest zijn, toen hij het grafelijk bewind aanvaardde. Men heeft hiervoor echter geene bewijzen kunnen bijbrengen, en melden de oudste en echtste bescheiden dan ook niets meer, dan dat hij zijn vader opvolgde. Niemand onzer Graven heeft zulk eene ernstige regering gehad dan hij, daar slechts eenmaal de vrede gevaar liep verbroken te worden, toen hij zich met Keizer H e n d r i k V tegen R o b e r t II, Graaf van Vlaanderen, verbond, welke in het bezit van Zeeland bewester Schelde gebleven was, waarop de Hollanders aanspraak maakten. Het kwam echter niet tot den strijd, ofschoon F l o r i s door onderhandeling in het bezit dier landen gesteld werd.
      Niet alleen met buitenlandsche vorsten, maar ook met den Bisschop van Utrecht, leefde F l o r i s II in broederlijke genegenheid. Hij verwierf door zijn vreedzaam bestuur niet alleen de liefde der landzaten, maar hij zag daardoor zijn land magtig en rijk worden. Terwijl de Nederlandsche Edelen, in heiligen ijver ontgloeid, hun bloed en goed tegen de ongeloovigen verspilden, bleef F l o r i s te huis, en onthield zich, om, na hunne terugkomst, en van die der naburige vorsten, van hunnen verzwakten toestand misbruik te maken. Vreemd is het intusschen dat, terwijl zijne onderdanen rust en vrede genoten, hunne privilegien bevestigd en uitgebreid werden, en zij al de voordeelen genoten van de schitterende hofhouding huns meesters, die meestal te Haarlem gehouden werd, er juist in dien tijd eene verhuizing uit Holland naar Duitschland plaats had. De oorzaak dier verhuizing is onbekend, en niet dan gissingen worden daarvoor geopperd. F l o r i s II ging evenwel voort zijne onderdanen te begunstigen, en het staat tot zijne eer aangeteekend, dat hij zulks nooit deed aan den een, ten koste van den ander.
      Het verhaal van het voorgevallene op de jagt tusschen Graaf F l o r i s II en den Frieschen edelman G a l a m a, en waarvan de laatste het slagtoffer werd, ofschoon op zich zelven niets ongerijmds bevattende, wordt door sommige schrijvers verzekerd, door anderen tegengesproken. Moeijelijk is het de waarheid in dezen te vinden; het geheele verhaal is zoo zeer in strijd met de zucht naar gemak, en met het geheele karakter van den vorst, dat, zonder nadere bevestiging, wij het niet kunnen aannemen.
      Even als zijne voorzaten was hij een begunstiger der geestelijkheid, en het is daarom dat wij hunnen lofspraak niet in allen deele vertrouwen kunnen. Hij was de advokaat van den Abt van St. Truyen, in diens geschil met den Bisschop van Utrecht, maar niet zoo geheel zeker is het, dat hij zijne bemiddeling alleen uit liefde tot de regtvaardigheid aanbood, dan wel omdat hij er voor betaald werd.
      F l o r i s II was gehuwd aan P e t r o n e l l a, dochter van D i r k, Hertog van Opper-Lotharingen, en halve zuster van L o t h a i r, Hertog van Saksen, die later Keizer geworden is. Zij wordt ook G e e r t r u i d bij sommige schrijvers genoemd, en het is daarom dat enkelen van meening zijn, dat zij beide namen gedragen heeft. Wij zullen op haar artikel van haar gewagen. F l o r i s verwekte bij haar drie zonen, D i r k, die hem opvolgde, F l o r i s, bijgenaamd de Zwarte, die later volgt, en S i m o n, en eene dochter H a d e w i c k, die huwde met G e r a r d v a n N a s s a u, tweede Graaf van Gelder en Zutphen.
      F l o r i s II overleed, in de kracht van zijn leven, in het jaar 1122, schoon anderen, op gezag van H u y d e c o p e r, doch ten onregte, beweren dat hij in 1112 gestorven is. Met koninklijke pracht is hij te Egmond begraven, en meer dan eenmaal is zijne afbeelding in plaat gebragt.
      Zie Melis Stoke, Rijm-Kronijk, B. I. bl. 351-355; Kronijk van de Klerk uit de Lage Landen, bl. 57; Balen. Beschrijv. van Dordr. bl. 707, 708; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Boxhorn, Chron. van Zeelandt, D. II. bl. 33-35; Schotanus, Friessche Hist. bl. 89; Hoogstraten, Woordenb.; van Hemert, Levensbeschr. der Holl. Grav. bl. 101-107; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 198, 206, 208, 210-215; Loosjes, Charakterk. der Vaderl. geschied. D. I. bl. 202-205; Luiscius, Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XV. bl. 237-289; van Wijn, Aanm. en Bijv. op Wagenaar. D. II. bl. 71, 73, 74, 95; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 84, 85; Collot d’Escury, Holl. roem, D. II. bl. II, Aant. bl. 8-112; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 110-114; van der Chijs, de Munten der Graafsch. Holl. en Zeel. bl. 31-54; Muller, Cat. van Portt. bl. 1, 305. »
       (13).
    • Nieuw Nederlandsch biographisch woordenboek, 1912 :
      « FLORIS II, (FIorentius), graaf van Holland, gest. 2 Mrt. 1122, zoon van Dirk V en Othelhildis (I kol. 719), volgde in 1091 zijn vader op. Zijn regeering schijnt een tijdperk van rust geweest te zijn. Hij was gehuwd met P e t r o n i l l a, dochter van hertog D i e t r i c h van O p p e r-L o t h a r i n g e n en halve zuster van L o t h a r i u s, hertog van Saksen, later tot keizer verheven.
      Vgl. : Annales Egmundani (Werken Hist. Genootsch. te Utr. Nieuwe serie n°. 1); A. K l u i t, Historia critica comitatus Hollandiae et Zeelandiae I (Medioburgi 1777).
      Poelman. »
       (14).
    • Bron :
      In 1101 wordt Floris wordt als eerste genoemd als graaf van Holland (« Florentius, comes de Hollant »), als getuige, wanneer Burchard, bisschop van Utrecht, de kerk van Thiedrakeskerke schenkt aan het kapittel van Sint Jan te Utrecht (15).

    Vervolg : Volgende


Noten

1. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., p. 2, geeft als verwijzing : « Zie over het sterfjaar Oppermann, Untersuchungen zur nordn. Gesch. II p. 162 en dezelfde, Fontes Egm. p. 52*. In vele handboeken staat nog: gest. 1122. »

2. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., zonder bronopgave.

3. Genealogie van de graven van Holland, bron : « Kluit, Historica Critica I p. 67 noot 100. »; voor Geertruid van Lotharingen : « Maria Hüffer, Bronnen voor de geschiedenis der abdij Rijnsburg, 1951, p. 10. Het Egm. Necrologium p. 108 geeft als sterfdag 23 Mei. »

4. Aan te vullen.

5. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 244, zie : Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, t.a.p., tekst 94 en 99.

6. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « Niermeijer in Alg. Gesch. der Ned. II p. 104. »; voor de overlijdensdatum : « Dit sterfjaar in Egm. Annalen, p. 145-148 en in de Egm. Kroniek, uitg. Kluit p. 75-83. Het Egm. Necrologium p. 108 vermeldt als sterfjaar 1131, de Annalista Saxo (M.G. S.S. VI p. 768) 1133. »

7. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « Zie OB Utr. I 336, 376, 377, 378, 392. Ook vermeld in Egm. Necrologium p. 108 (alwaar zijn sterfdag) en Egm. Annalen, p. 142. Het Egm. Necrologium voegt er aan toe: “obiit iuvenis”. »

8. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « J.M. Sterck-Proot: Haarlem’s oudste tijden, 1930, p. 34; dezelfde, De historische schoonheid van Haarlem, 1942 (Heemschut serie, p. 20. » Bron in Opgravingen in Egmond : « Bruch, H. (1963), De Hollandse gravendochter Hadewig, begraven in Haarlem. Jaarboek 1963 Haerlem, p. 91-95. »

9. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 245.

10. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 193.

11. Genealogie van de graven van Holland, t.a.p., bronnen : « Zie Obr. Oork. 92. De oorkonde waarin vermeld is : Theodoricus, Dei gratia Holtlandensis comes (26 Juli 1083) is vermoedelijk onecht, zie Obr. Oork. 89, met de toelichtingen aldaar. » Vergelijk : Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, t.a.p., nr. 88, en zie : 1083, Een Egmondse vervalsing uit de twaalfde eeuw.

12. “De vette” betekende eveneens “de rijke” omdat zwaarlijvigheid toen een teken van rijkdom is zoals het nu een teken is van armoede. Vandaar dat in een film van Louis de Funes eind-middeleeuwse edelen als belasting hun eigen gewicht in goud moeten betalen hoewel ze daartegen protesteren: “Belasting betalen is voor de armen, toch niet voor de rijken !”

13. Biographisch woordenboek der Nederlanden, deel 6, t.a.p., p. 116-118.

14. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 2, t.a.p., kol. 445.

15. Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, t.a.p., p. 189-190, nr. 92, zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101.


Start : 30 mei 2004 | Laatst bijgewerkt : 12 september 2004