5. De archeologische Canninefaten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud van deze pagina
1. Inleiding« De analyse van teksten had sinds 1500 de sleutelpositie ingenomen bij de bestudering van de oudheid: alleen voor zover de oudheid door de klassieke schrijvers was beschreven, bestond ze. Het ligt voor de hand dat de grotere aandacht voor de artefacten in de late achttiende eeuw betekende dat het monopolie van de tekstanalyse afkalfde en dat er een nieuw evenwicht moest worden gezocht. Historisch artefact en historische tekst bleken elk op hun eigen manier toegang tot de oudheid te kunnen geven. Dit inzicht is in 1800 door Van Wijn op bijna symbolische wijze in zijn Historische Avondstonden zichtbaar gemaakt. Hij schreef over het leven van de Bataven en besloot met de eerder genoemde integrale Tacitus-vertaling. De schets van het Bataafse leven was echter niet langer exclusief op tekstfragmenten gebouwd, maar archeologische sporen van de oudheid vormden de structurerende elementen van het verhaal, zoals een ‘traanflesje’ dat lang geleden bij Monster was gevonden. Misschien was het een grafgift bij een ‘Romeinsch of Batavisch Lyk’ – bevatte het oorspronkelijk tranen, of balsem, of was de dode een christen geweest die een flesje met wijwater had meegekregen? » (1). « Deze nieuwe termen [oudheidkunde of archeologie] waren meer dan een kwestie van naamgeving. Ze waren veeleer de uiterlijke bezegeling van een nieuwe begripsvorming die sinds het derde kwart van de achttiende eeuw was voorbereid. Om dit te kunnen inzien is het nodig een voorstelling te hebben van de wetenschappelijke omgang met de oudheden (de term heeft hierna steeds de hedendaagse betekenis) in de tijd die daar aan voorafging. Een vroeg hoogtepunt in de Canninefaten-archeologie bestond uit de opgravingen onder C.J.C. Reuvens, oprichter van het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden, die ervan was overtuigd dat bij Arentsburg het Forum Hadriani moest hebben gelegen, waarbij hij uitging van de Peutingerkaart : « Tussen 1827 en 1834 heeft Reuvens opgegraven op Arentsburg. Hij legde de overblijfselen van een belangrijke nederzetting uit de Romeinse tijd bloot. Zijn conclusie was dat hier Forum Hadriani moest liggen, de hoofdstad van de stam der Cananefaten. » « Reuvens assistent en opvolger als directeur van het museum, Conrad Leemans, heeft enige jaren later wel een overzicht gepubliceerd van Romeinse vindplaatsen in Nederland, maar de aantekeningen over Arentsburg zijn lange tijd ongebruikt blijven liggen. Totdat een latere directeur van het museum, J.H. Holwerda, in 1908 begon met nieuwe opgravingen op het naastgelegen landgoed Hoekenburg. In 1923 bracht hij een boek uit met zijn conclusies uit de gezamenlijke opgravingen van Reuvens en hemzelf. Holwerda was van mening dat Reuvens ongelijk had met zijn theorie dat op deze plaats het stadje Forum Hadriani had gelegen. Volgens hem ging het hier om een militair vlootstation. In de jaren ’60 kwam J.E. Bogaers, verbonden aan de universiteit van Nijmegen, er achter dat Holwerda’s interpretaties niet klopten en dat Forum Hadriani wél op deze plaats gelegen moest hebben. Reuvens kreeg uiteindelijk dus toch gelijk! » (3). C.J.C. Reuvens dacht het, J.H. Holwerda ontkende het, maar J.E. Bogaers wist het zeker. Behalve de loutere bewering van C.J.C. Reuvens is er geen aanwijzing dat de vondsten bij Arentsburg inderdaad met het Foro Adriani te maken hebben. In het in 1975 verschenen De Romeinen op hun weg naar de lage landen, Resultaten van archeologisch onderzoek vinden we in het geheel geen archeologie van de Canninefaten, maar alleen : « Van de oevers van de Weser trokken de Cananefaten op naar Nederland. […] Een dergelijk municipium was bijvoorbeeld Nijmegen, dat toen nog Batavodorum heette. Deze stad lag op de hoge Waaloever in de buurt van het huidige Valkhof en was van oorsprong een hoofdplaats van Bataafs of mogelijk Cananefaats gebied. » (4). 2. Canninefaten-inscripties bekend in 1935Voor archeologische aanwijzingen voor de verblijfplaatsen van de Canninefaten zijn we aangewezen op inscripties. Romeinse inscripties zijn rebussen vol van afkortingen die een ruime interpretatie-marge toelaten. Bij de interpretatie van inscripties is het gebruik om ontbrekende tekst (die bijvoorbeeld op missende stukken steen gestaan zouden kunnen hebben) tussen rechte haakjes geplaatst terwijl datgene wat zelf is toegevoegd om afkortingen uit te schrijven tussen ronde haakjes staat. De schriftelijke overlevering van de Canninefaten in de vorm van inscripties is verzameld in de Excerpta Romana uit 1935 (4a). Dit werk is nooit herzien of aangevuld en geldt nog steeds als standaarduitgave. Merk op dat dr. A.W. Byvanck haast uitsluitend Duitse bronnen gebruikt en de Franse met één uitzondering overslaat, waardoor hij zichzelf als een taalkundig onverlaat brandmerkt, engelstalige bronnen laat hij helemaal achterwege. Onder het hoofdstuk Auxilia vinden we daar : « Ala Praetoria (later Ala I Praetoria civium Romanorum, in de eerste eeuw wellicht een onderdeel van het leger in Germania Inferior, later (reeds in 85) in Pannonia. Onder het hoofdstuk Afdeelingen : « 1138 C I L. III 14214 Onder het hoofdstuk Geografie : «Cannanefates, Cananefates, Cannenefates of Caninefates, etc., het eerst genoemd door Velleius II 105 (Deel I, blz. 112-113), waar de overlevering onzeker is; Plinius, Naturalis historia IV 101 (deel I, blz. 142); Tacitus, Historiae IV 15 etc., Annales IV 73 en XI 18 (Deel I, blz. 213, 273 en 275); verg. de Matres Hiannanefates of Cannanefates (zie beneden, blz. 551); Mercurius Channini (zie beneden, blz. 552) heeft met de Cannanefates waarschijnlijk niets te maken. Onder het hoofdstuk Godsdienst : « Matres Hiannanefates of wellicht Cannanefates (?), wellicht genoemd in de inscriptie C I L. XIII 9219 (zie boven, N. 868), gevonden te Keulen. 3. Aantekeningen, samenvatting en commentaarEnkele aantekeningen bij het bovenstaande :
De tekst van een inscriptie uit Oroszvár, Hongarij, gedateerd op ca. 10 na Chr., wordt door Archeologhia als volgt gegeven : Flavius Attius cives Trever eq(ues) al(ae) I Cann(enefatium) stip(endiorum) VII h(ic) s(itus) e(st) h(eres) f(aciendum) c(uravit) » (10). Trever duidt hier op Trier. In 74 na Chr. werd er bij Ladenburg, aan de Necker 50 kilometer ten noorden van Karlsruhe in Baden-Württemberg aan de oostkant van de Rijn een houten en aarden castellum gebouwd waarin het Eerste Ruiterregiment van de Canninefaten was gelegerd en dat er een steen naliet. Volgens het museum in Ladenburg zou het om maar liefst 500 ruiters zijn gegaan ‘van de Nederrijn’ uit de omgeving van Nijmegen : « Militärische Einheit war die Ala I Cannanefatium, die kurz vor 116 nach Pannonien verlegt wurde. » (11). Dr. A.W. Byvanck sprak dit uitdrukkelijk tegen toen hij schreef dat dit ruiterregiment ongetwijfeld was opgeheven in 70 ná Chr.; de steen moet dus ouder zijn en latere stenen kunnen de naam van dit Canninefaten-regiment niet bevatten. Samengevat zijn er dertien inscripties, met de volgende namen en vindplaatsen :
Zo houden we inscripties over voor Keulen, Ladenburg en Finthen in Duitsland, een beperkt gebied, en twee in Italië, het centrum van het Romeinse Rijk. 4. De steen van Tipasa; “de oudste authentieke afbeelding van een Nederlander”In Tipasa, Algerije, is in 1947 een steen gevonden met de volgende inscriptie : ADIVTORISEQ AL·PRI·CAN[?]NA FATIUMVI·XXXXIML ANXXIIIPRO·IB·IPSI BENEMECABANVSS·HE· PO » Omdat weinig mensen er geloof aan zullen hechten dat een heel ruiterregiment Noord- of Zuid-Hollandse Canninefaten in de eerste eeuw in Noord-Afrika vocht wordt daarbij het volgende belabberde commentaar gegeven : « Grafsteen van Adiutor, een ruiter van het Eerste Cananefaten-regiment, die is gestorven is in Algerije. Waarschijnlijk was hij uit die streken afkomstig en niet uit Zuid-Holland. » (12). Maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij daar alleen was of uit de plaatselijke bevolking voortkwam. In tegendeel, diende hij in een andere eenheid dan zou die vermeld zijn en als hij een autochtoon was zou er geen CAN[?]NAFATIUM hebben gestaan, tenminste, als dat inderdaad verwijst naar de Canninefaten. Een oudere vollediger lezing met vertaling luidt : 5. De steen van Monster of NaaldwijkMet zoveel Canninefaten-inscripties over Europa en zelfs daarbuiten verspreid, kon het natuurlijk niet dat er niet één is gevonden in het vermeende thuisland van de Canninefaten : Zuid-Holland, om van Kennemerland maar te zwijgen. In Leiden wordt een steen bewaard die rond 1500 in Monster of Naaldwijk is gevonden en die honderden jaren is blijven liggen voordat er een zeer artistieke interpretatie werd gemaakt van de inscriptie (14) : MAVRETANTO NINOAVOIONT MAXTPT TXVI COXI[..]ET[.] IMP [...]ES LAVREL [.]ROAVG TRPOT[..]COSII A M A E C M P II » De Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden zegt daarover : « volgens een aantrekkelijke hypothese [sic !] van Bogaers zou er een tweede municipium vermeld staan op de bij Monster gevonden Romeinse ‘mijlpaal’, als hoofdstad van de civitas der Canninefaten. Dit moest dan het forum Hadriani zijn, dat vermeld is op de Tabula Peutingeria en dat in de buurt van Voorburg gezocht wordt. » (15). De steen is te bewonderen in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden : « De tekst op de mijlpaal luidt in vertaling: Aan keizer Marcus Aurelius Antoninus, opperheerser, hogepriester, voor de zestiende maal volkstribuun, voor de derde maal consul, en aan keizer Lucius Aurelius Verus, opperheerser, voor de tweede maal volkstribuun, voor de tweede maal consul. Vanaf Municipium Aelium Cananefatium 7 (of 12) mijlen. De namen Marcus Aurelius Antonius, M(arcus)AVRE(lius)T(???)ANTO(ninus) en van Lucius Aurelius Verus, L(ucius)AVREL(ius), zonder ‘Verus’, staan open voor interpretatie, waarmee de datering wankelt. Klopt daarentegen de datering, dan is de steen uit een periode waarin de Canninefaten al uit de geschiedenis verdwenen waren. 6. De interpretatie door J.E. BogaersHet hele bestaan te Voorburg van een Canninefaten-stad met de dubbele naam is blijkbaar gebaseerd op een negentiende eeuwse gissing en een tekst die eventueel uit een inscriptie op een mijlpaal zou kunnen worden afgeleid, en waarvan bovendien een dubbelexemplaar te Remagen in Duitsland is gevonden, zodat de steen meer dan waarschijnlijk vandaar naar Zuid-Holland is vervoerd voor hergebruik. Dr. A.W. Byvanck, die de steen kende, had zich in 1935 nog niet aan dergelijke fantasterij bezondigd. Laten we daarom zien hoe J.E. Bogaers in 1960 de zaak bepleit : « Alvorens de vraag te beantwoorden, wanneer dit laatste is gebeurd, wil ik de aandacht richten op de ontwikkeling van de bestuursorganisatie in het land der Canninefaten in het westelijke deel van de insula Batavorum. Met de steen uit Környe, Hongarije, is de volgende bedoeld :
Dit hele geraffineerde theoretische bouwsel was dus gebaseerd op :
Het hele hypothetische bouwwerk wordt voor de steen van Monster of Naaldwijk nog verder verzwakt in de toelichting in een voetnoot : « HeN 153 s.: Kort nadat de mijlpaal gevonden was, is de steen evenals de inscriptie grondig bijgewerkt en gerestaureerd. De letters zijn toen dieper uitgehakt en vertonen thans verschillende niet-Romeinse details; ook moeten in die tijd enige steenhouwersfouten ontstaan zijn (...). De laatste twee regels geven de afstand aan van de mijlpaal tot een belangrijke plaats: A·M·A·E(F?)·C / M·P·XII, Brunsting [in: OML, N.R. 26, 1946, 32] heeft er op gewezen dat de letters A, M, A, E(F?) en C niet alle even ver van elkaar staan en dat men rekening moet houden met de mogelijkheid dat de 16de-eeuwse steenhouwer de oorspronkelijke lezing niet overal meer met zekerheid heeft kunnen vaststellen en misschien een toevallige beschadiging voor een letter heeft aangezien. Wanneer men de E(F?), die er ook wat ongewoon uitziet en naar beneden in een beschadiging verloopt, weglaat, wordt de afstand tussen de vier overige letters gelijk (13 cm) en krijgt men de plaatsnaam M·A·C. De mijlpaal heeft dan gestaan op een afstand van 12 milia passuum, 12 Romeinse mijlen van M·A·C. Verdere litteratuur over de mijlpaal: ER II, 12 s. en 216 s.; Byvanck II, 428 s.; H. Brunsting in: Mnemosyne ser. 3, 3, 1936, 293 ss.; id. in: OML, N.R. 26, 1946,28 ss.; B.H. Stolte in: Ber. ROB 9, 1959, 66. » (21). Het gaat om een verknoeide steen waarvan 450 jaar na de vondst voor het eerst een geforceerde interpretatie wordt gegeven. En als om te bewijzen dat MAC, zelfs als het er oorspronkelijk inderdaad stond, helemaal niet Municipium Aelium Canninefatium hoeft te betekenen wordt als voorbeeld van een werkelijk bestaand hebbend ‘MAC’ het Municipium Aelium Cetium, Karlstetten in Neder-Oostenrijk, gegeven, terwijl in de Excerpta Romana ook nog een Municipium Aelium Coela (Thracië) te vinden is, de laatste plaats zelfs genoemd in verband met de Canninefaten (22). 7. H. Sarfatij over de CanninefatenIn een werk dat als titel draagt Friezen - Romeinen - Cananefaten zouden we meer verwachten dan wat er over de Canninefaten in staat : namelijk heel weinig, en bovendien zitten de Friezen deze in de weg : « Opvallend blijft het vrijwel geheel afbreken van de bewoning in Assendelft en Krommenie en de vermindering van activiteit in Velsen na 70 n. Chr., het jaar van de Bataven-opstand. Het is vooral na dat jaar dat zich de situatie langs de Oude Rijn stabiliseert; de militaire bedrijvigheid verstart tot het eentonige garnizoensbestaan. Het oorspronkelijke, door de friezen beïnvloede zuidelijke gebied, is in twee delen gekapt: ten zuiden van de grens ontwikkelt de inheemse bevolking zich verder en ondergaat de invloed van een zekere romanisering. Naar het noorden ziet de romeinse wachtsoldaat over de rivier in het Vrije Germanië, niet alleen het land van de vrije germanen, maar ook tot ver achter de horizon het land bijna helemaal vrij van germanen. » En dan dagen de hersenschimmen : « In het jaar 69 brak de bekende opstand van de Bataven uit; mede revolterende troepen, cananefaten onder leiding van Brinno, begonnen met castellum 3 [Valkenburg] te verwoesten. Maar ook de overige romeinse vestingen werden gedurende de opstand in de as gelegd. Die as laat zich bij de opgravingen hedentendage steeds goed herkennen: een dikke, oranje-rode band tussen de grondlagen sluit een aantal bouwsporen af van de bouwperioden zowel in Utrecht, als in Zwammerdam en Valkenburg. De brandlaag van 69 vormt daarmee een duidelijke archeologische aanwijzing voor het einde van castellum 1 te Utrecht, castellum 1 »[2 ?]« te Zwammerdam en van castellum 3 te Valkenburg. » Bij geen van de opgravingen is iets gevonden dat met Canninefaten in verband kan worden gebracht en de datering van de brandlagen op het jaar 69 is een aanname om de archeologie in overeenstemming te brengen met de mythe. « Over de inheemse volken, die in de vol-romeinse tijd langs de kust woonden, is meer bekend dan uit de tijd daarvoor, al blijven er soms nog vele vraagtekens. Reeds herhaaldelijk zijn de friezen, Frisii, ter sprake gekomen. Hun gebied strekte zich, ook na de romeinse bezetting, uit tot aan de Rijn; dit vormt geen probleem. Ten zuiden van de Rijn wordt het lastiger. Een belangrijke natuurlijke grens – wellicht belangrijker dan de Rijn – werd gevormd door de Maas, met zijn brede mond Helinium tussen Monster en de noordkust van Voorne. In dit gebied tussen Rijn en Maas woonden de Cananefates. Een derde belangrijke natuurlijke grens is de Schelde, met de monding in deze tijd tussen Walcheren-Noord-Beveland en Schouwen. Juist ten zuiden van het Helinium zoekt men het gebied der Frisiavones met ten westen de Sturii en verder naar het zuiden, tot over de Scheldemond, het land van de Marsaci. Meer zekerheid is er over het gebied van het daaropvolgende volk, de Menapii, die in het huidige Zeeuws-Vlaanderen en belgisch Vlaanderen hebben gewoond. Van gedetailleerde indeling in volken naar een brede indeling in culturen, brengt de volken ten zuiden van het Helinium – Menapii, Marsaci, Sturii en Frisiavones – onder bij de zuidelijke kustcultuur; de Frisii ten noorden van de Rijn behoren tot de noordelijke kustcultuur. Bij de Cananefates, die hier tussen wonen, a.h.w. in een hollands mesopotamië, is men geneigd zich af te vragen of hier wederom (zie p. 39) sprake is van een ‘menggebied’ van culturele beïnvloeding. De Menapiërs, die nergens in verband met de Canninefaten worden genoemd, zaten niet in Zeeland maar woonden in de omgeving van Cassel, net als de andere genoemde stammen. Over de datering van de als ‘Cananefaats’ gedoodverfde nederzetting op De Bult : « Het voorkomen van streepband-aardewerk en romeins import-aardewerk uit de tweede helft van de 1e eeuw na Chr. mag het begin van de nederzetting nog laten vallen in de 1e eeuw, het overgrote deel van het romeinse materiaal dateert echter uit de tweede helft van de 2e en de eerste helft van de 3e eeuw. Waarschijnlijk is de nederzetting rond 270 verlaten. » Kortom, de nederzetting is gesticht op een moment dat de Canninefaten al niet meer worden vermeld en er is niets dat De Bult met de Canninefaten in verband brengt. « Daarmee is een zuidelijke inheemse bouwtrant al een flink eind doorgedrongen in een van oorsprong door een noordelijke kustcultuur gekenmerkt gebied, zodat we inderdaad gaan denken dat het deel van Holland tussen Rijn en Maas, het land der Cananefates, wederom – want nu in de 2e eeuw na Chr. – een vermenging van deze twee cultuurstromen te zien geeft. » Geen woord hier over de oostelijke afkomst van Canninefaten en Bataven. « Sporen van romeinse invloed bij de boeren in het land van de cananefaten. Daaruit blijkt dat deze invloed niet beperkt is gebleven tot de noordelijke grenszone, waar de romeinen zelf met hun militaire ‘utiliteitsbouw’ de toon aangaven, of het met villa’s bespikkelde gallische zuiden, waar deze geheel op romeinse wijze opgetrokken hereboerderijen annex landhuizen de sterke romanisatie van het platteland demonstreren. Tussen villae en limes leek een platteland te liggen als een ongeromaniseerd niemandsland. Dit was echter maar schijn, veroorzaakt door onbekendheid met wel degelijk aanwezige gegevens; die konden alleen langs archeologische weg opgespoord worden, zoals o.a. te Rijswijk en Schiedam is gebeurd. Het nauwgezet bestuderen van deze autochtone samenlevingsvormen is een van de belangrijke richtingen die de provinciaal-romeinse archeologie in de laatste tientallen jaren heeft ingeslagen. Plattegronden en scherven vormen de middelen voor de archeoloog om deze studie uit te voeren; zij vormen de gestolde neerslag van de toenmalige maatschappij. Hoe belangrijk zij, ook al bij gebrek aan andere gegevens mogen zijn, te pover zijn zij om ons in contact te brengen met het individu. Zo kunnen we ons nu wel enigszins een beeld vormen van het geromaniseerde land van de cananefaten, maar weten we nu ook iets van één van zijn bewoners? » (23). Dat brengt ons bij de zoon van Amandus, de Canninefaat. 8. Een militair diploma gevonden te Poeldijk« Een uitzonderlijke vondst, gedaan in december 1970 dicht bij de rijswijkse nederzetting, heeft opeens een ongekend helder licht gezet op een van de vele naamloze acteurs op het duistere toneel van het inheemse laagland. Zijn naam is weliswaar onbekend, maar hij was een cananefaat en zijn vader heette Amandus. Hij had bij de romeinen gediend als militair in een korps van hulptroepen dat in Dormagen (ten noorden van Keulen) gelegerd was. Toen hij afzwaaide na 25 jaar trouwe dienst, verkreeg hij het romeinse burgerrecht en keerde terug naar zijn geboorteland, het land der cananefaten. Dat alles speelde zich af in het jaar 165 of 166. Teruggekeerd vestigde hij zich op enige kilometers ten zuidwesten van de nederzetting in Rijswijk, aan de noordoever van een in die tijd belangrijk water dat in het Helinium uitmondde, de Gantel, in het huidige Poeldijk. Ten bewijze van zijn goede staat van dienst bewaarde hij er een bronzen oorkonde waarop de burgerrechtverlening was vastgelegd. Hoe Amandus’ zoon daar woonde en met name hoe zijn huis eruit zag is niet bekend. De woonplaats is tegenwoordig geheel door tuinderijen bedekt en een proefonderzoek in enige warenhuizen heeft wel een zwaar tufstenen fundament en een van tufstenen opgezette bak met een goot tevoorschijn gebracht, maar vooralsnog is het niet duidelijk of hier wel sprake is van een boerderij of misschien eerder van een bedrijfje of iets dergelijks. Wel staat het einde vast. Omstreeks 260 is het gebouw verlaten en tot op de grond afgebroken; alleen de funderingen zijn intact gebleven en rondom kwam het afbraakpuin terecht, waartussen ook drie fragmenten van het in stukken gebroken bronzen diploma. Meer dan 1800 jaar nadat het te Rome opgesteld en door getuigen voor echt gewaarmerkt was, werd het in Poeldijk, zij het gedeeltelijk en in stukken, bij archeologisch onderwek teruggevonden (*). *) Bogaers 1971; Sarfatij 1971. Dormagen wordt op het diploma niet vermeld; dat de soldaat terugkeerde naar zijn geboortegrond is alweer zo’n aanname net als de veronderstelling dat hij het zelf geweest moet zijn die het diploma naar Poeldijk bracht. En Amandus Cananefates staat er niet op; alleen “AMAN […] NNANEF” is leesbaar. Nu is het natuurlijk mogelijk dat Romeinse soldaten vanuit Duitsland over de Rijn allerlei materiaal, zoals mijlpalen en brons, voor hergebruik naar Zuid-Holland hebben aangevoerd. Maar het bewijst niets ten gunste van de aanwezigheid van Canninefaten aldaar. Daar komt nog bij dat wat gevonden is dateert van ná de opstand van de Bataven en Canninefaten, zodat het diploma, zou het inderdaad van een verlate Canninefaat geweest zijn, onwaarschijnlijk nog betekenis had, afgezien van de bronswaarde. 9. De ‘mijlpaal’ uit Rijswijk« Waar de verkeerswegen de kust bereikten zetten beide zich voort in zuidelijke richting: de waterweg via de ‘gracht van Corbulo’, de landweg over de Oude Duinen op de meest oostelijke strandwal. Een opmerkelijke, vrij recente vondst, die met deze weg samenhangt is een romeinse mijlpaal gevonden in de gemeente Rijswijk (†). De mijlpaal was opgericht in 250 onder keizer Decius (249-251) in het gebied van de cananefaten (civitas Cananefatum) en gaf van zijn plaats de afstand aan naar de plaats Forum Hadriani, dat volgens Bogaers gelijk te stellen valt met het Municipium A(elium of -urelium) Cananefatum, de hoofdplaats in het land der cananefaten. De afstand zelf is niet bekend; hij was waarschijnlijk met verf geschilderd achter het woord leug (a of ae = gallische mijl of mijlen (‡) en is in de loop der tijden afgesleten. De meest waarschijnlijke plaats voor de mijlpaal is niet al te ver van de vesting op Arentsburg en de aansluitende nederzetting. †) Bogaers 1964b. Het Forum Hadriani wordt op de steen niet vermeld, er staat niet Decius maar Dacio (niet noodzakelijk een keizer en daarmee staat de datering op losse schroeven) en H. Sarfatij zet ‘gracht van Corbulo’ zelf alvast tussen aanhalingstekens. De datering is ook al twijfelachtig omdat de Canninefaten na hun opstand uit de geschiedenis verdwijnen en deze steen zou uit een veel latere periode zijn. Wél is op de steen leesbaar : “ANANEFATU”. Volgens de Wikipedia encyclopedie staat er : 10. De stenen van het Wateringse Veld bij Den HaagIn 1997/1998 werden in de nieuwbouwwijk het Wateringse Veld bij Den Haag vier Romeinse mijlpalen gevonden (26). Ze werden na restauratie onmiddellijk in het Museon tentoongesteld. Twee daarvan zijn hier van belang omdat ze Canninefaten-inscripties zouden bevatten (27). Als ze inderdaad Canninefaten-inscripties bevatten dan is de meest voor de hand liggende verklaring dat die stenen eveneens vanuit Ladenburg zijn aangevoerd over de Rijn (ongeveer 500 kilometer stroomafwaarts), waarschijnlijk voor hergebruik. De vier stenen zijn tenslotte tezamen gevonden en bestaan uit zandsteen uit de omgeving van Trier. Ladenburg ligt aan de Necker op in rechte lijn ongeveer 140 kilometer van Trier (28) dat aan de Moezel ligt; en zowel de Necker als de Moezel stromen uit in de Rijn en bovendien bestond er een Romeinse weg tussen Trier en Ladenburg (29). Van de stenen zijn bovendien stukken afgebroken die niet zijn teruggevonden. Van de eerste steen kon dit worden ontcijferd (30) : HADR.FIL.DIVI.TRAI PARTHIC.NEPOTI DIVI.NERVAE.PRO NEPOTI.T.AELI ANTONINO.AVGO PONT M...TRIB ...TES XIIII IMP COS III AMAC MP IIII » Hieronder links de interpretatie, daarnaast staat de gegeven vertaling (31) :
De steen moet uit de periode 138-161 na Chr. zijn. Het gaat hier om de laatste regel; op de steen staat : ‘AMAC MPIIII’. Van het laatste deel mogen we inderdaad aannemen dat het vier mijl betekent, maar de rest kan iedereen natuurlijk net zo invullen als zijn gemoedstoestand hem influistert. Niettemin wordt er zonder meer beweerd dat het vanaf Municipium Aelium Cananefatium betekent, en dat een ‘Municipium Aelium Cananefatium’ op een afstand van vier mijl van de vindplaats van deze steen moet hebben gelegen, waarvoor geen enkele bevestiging bestaat. Een ‘Municipium’ is een kleine stad met Romeins burgerrecht, maar met eigen wetten en plaatselijk zelfbestuur. ‘Aelium’ is een benaming voor een plebejische stam, dat wil zeggen : niet van adel en niet patricisch, dus meest waarschijnlijk een zooitje armoedzaaiers. Als alternatief is ook de lezing ‘Aurelium’ gegeven. De klassieke schrijvers verwijzen naar de stam van de ‘Canninefates’, maar hier zou het dus plotseling gaan om een kleine stad die nergens wordt vermeld, en waarvan meteen maar Voorburg is gemaakt. De tweede steen maakt het verhaal nog mooier; de eerste lezing ervan luidt : QVINTO [T]RA DECIO [PI]O FELI C AVG [PO]NT M TRIB POTES CO PROCO[S] CANA[NEF]ATES AB CIVITATE [... LEV]G » Dan komt er een tweede lezing, waarbij er meer leesbaar is geworden : « Mijlpaal van keizer Decius QVINTO TRAIANO DECIO [P]IO FELIC(i).INVI C(to) AVG(usto) [P]ONT(ifici) MAX(imo) TRIB(unicia).POTES(tate) CO(n)S(uli) II.P(atri).P(atriae) PROCO(n)[S(uli)] CANANEFATES AB CIVITATE LEV[G(ae)] » Vertaald :
Klopt deze lezing (we zien het er niet aan af …), dan bewijst de steen nog altijd niet dat de plaatselijke bevolking uit Canninefaten bestond zoals beweerd wordt of dat er zelfs maar Canninefaten gelegerd waren in de omgeving van de plaats waar de stenen zijn gevonden. Ook zegt de inscriptie niets over een weg of reparaties daaraan, en er wordt ook niet vermeld om welke civitatis-hoofdstad het gaat. De uitleg die bij de steen wordt gegeven getuigt van wat veel verbeeldingskracht. Gezien al het overige wordt het toch ook wel moeilijk om zich aan de indruk te onttrekken dat hier iemand besloten heeft om de ontbrekende lettertjes dan maar zélf in te vullen. Tenslotte komt de spelling wel erg gerieflijk overeen met de ‘laatste taalkundige inzichten’; deze spelling is verder uitsluitend aangetroffen op de steen gevonden te Riva, Italië. Wat verder opvalt is dat deze steen uit een latere periode is dan de andere Canninefaten-inscripties, en dat hij wordt gedateerd op een tijdstip kort voordat de Romeinen het latere Holland definitief verlieten, en lange tijd nadat het Eerste Ruiter-regiment van de Canninefaten moet zijn opgeheven, waarvan op de steen ook niet wordt gesproken. De twee andere stenen zijn van keizer Caracella (Marcus Aurelius Antoninus Pius, vergelijk de inscriptie op de steen uit Monster of Naaldwijk) uit 213/214 na Chr. (34) en bevatten niets dat met de Canninefaten in verband kan worden gebracht, vandaar dat er verder niet veel over wordt medegedeeld. 11. De onderste steen komt boven in VoorburgAls er dan maar geen geschikte, ondubbelzinnige, overtuigende steen boven water komt « In mijn geboorteplaats Voorburg liggen in het park Arentsburg de resten van het Forvm Hadriani, een Cananefaats-Romeinse nederzetting. Van de Archeologische Werkgroep Voorburg kreeg ik de opdracht om deze gedenksteen te maken. Op de zuil staat de volgende tekst : Anja heeft dat heel mooi gedaan, daarop valt niets aan te merken, de rest is haar schuld niet. Let wel, het is niet de plaatselijke middenstand die het initiatief tot oprichting van dit momument heeft genomen om toeristen massaal naar de belangrijke Romeinse trekpleister Voorburg te lokken, maar de Archeologische Werkgroep Voorburg (tenzij allerlei middenstanders zich daarachter verborgen). Er is nog nooit enig bewijs geleverd dat in het park Arentsburg de resten van het Foro Adriani liggen of dat het Foro Adriani ook maar iets met de Canninefaten te maken had. Het is nooit meer geweest dan een loutere opeenstapeling van wilde veronderstellingen. Deze Romeinse en niet Canninefaatse nederzetting zou zijn gesticht in het jaar ná het neerslaan van de opstand der Bataven en Canninefaten, toen de Canninefaten nu juist uit de geschiedenis waren verdwenen, en vervolgens zou deze Caninefaatse ‘municipium’, die nergens in de bronnen wordt vermeld, twee volle eeuwen hebben voortbestaan. Hoe grager we het willen, des te meer wordt het wáár. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De Bataafse hut, t.a.p., p. 39. 2. De Bataafse hut, t.a.p., p. 34; verwijzingen naar : A.W. Byvanck (inmiddels op het web verschenen), Excepta Romana, deel 2, t.ap., p. 9-10; J.P. Blok (niet te verwarren met dr. D.P. Blok), ‘Lugdunum Batavadorum’, in : Leidsch Jaarboekje, jaargang 1, 1904, p. 1-31. Robert Fruin zou in 1873 als eerste van de latere geschiedschrijvers de vereenzelviging van Lugdunum met Leiden in twijfel hebben getrokken. 3. Bron : Museumkennis. Op aandrang van Reuvens stelde het Museum van Oudheden te Leiden in 1845 tevens een eerste archeologische kaart van Nederland samen. 4. De Romeinen op hun weg naar de lage landen, Resultaten van archeologisch onderzoek / Rudolf Pörtner en Bob Tadema Sporry. – Baarn : Hollandia B.V., 1975. – 266 p. – p. 60 en 69-70. Andere boeken melden niets meer : Romeins Nederland / S.G. van Dockum en E.J. van Ginkel. – Utrecht, Antwerpen : Kosmos, 1993. – 160 p., en : Verleden land. Archeologische opgravingen in Nederland / J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans en H. Sarfatij. – 2e herziene druk. – Amsterdam : Meulenhoff Informatief, 1986. – 192 p. – (Eerste druk 1981). 5. Excerpta Romana : De bronnen der Romeinsche geschiedenis van Nederland ; Tweede deel ; Tweede afdeling: inscripties / Dr. A.W. Byvanck hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden. – ’s-Gravenhage : verkrijgbaar bij Martinus Nijhoff, 1935. – p. 393 en 398. 6. Excerpta Romana, deel 2, t.a.p., p. 461 en 466-468; voor de Romeinse vondsten in Nederland, zie : Limes; deze vondsten bewijzen dat er Romeinen in Nederland waren, niet dat er Bataven en Canninefaten waren, en de betekenis ervan wordt schandalig overdreven. 7. Excerpta Romana, deel 2, t.a.p., p. 514-515 en 466-468. 8. Excerpta Romana, deel 2, t.a.p., p. 461 en 551-552. 9. Zie ook : Raetia. 10. Zie : Archeologhia (de bron is vervangen door iets dat er niet mee te maken heeft). 11. Zie : Badische Heimat, Nachrichten & Notizen, 3. Auflage August 1997. Van Pannonia wordt aangenomen dat het ergens ten oosten van Zwitserland lag of in Hongarije, in werkelijkheid was het een streek niet ver van Karlsruhe en Trier. 12. Er wordt geen bron opgegeven, alleen gemeld dat de (reconstructie-)tekening van Kelvin Wilson is; een foto van een deel van de steen is te vinden in : De Romeinen op hun weg naar de lage landen, t.a.p., waar de betreffende Caninnefaat Ajutor wordt genoemd. Zie ook : Tipasa (inmiddels, in juni 2006, bij Archeos, met afbeelding van de opgeschilderde steen en al, in rook opgegaan). 13. Adjutor, de Canninefaat / door H. Brunsting (Leiden). – In : Westerheem, 6e jaargang 1957, aflevering 3-4, p. 22-25; zie ook : Nogmaals: Adjutor, de Canninefaat / door B.H. Stolte (Roosendaal) en J.E. Bogaers (Amersfoort). – In : Westerheem, 6e jaargang 1957, aflevering 11-12, p. 90-92. 14. Zie ook : Mijlpaal van Monster (Wikipedia). 15. Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden / Dr. H.P.H. Jansen. – Utrecht, Antwerpen : Prisma-boeken, 1965. – p. 32. 16. Bron : Romeinse mijlpaal (site Museumkennis). 17. Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, t.a.p., p. 303-309. De hele tekst kan inmiddels als pdf worden gedownload vanaf Radboud Repository. Zie ook : Romeinse mijlpaal (site Museumkennis). 18. CIL 03, 04279 = RIU 03, 0682, Zie : Archeologhia. 19. Dat schijnt normaal te zijn. Als J.E. Bogaers op een steen die uit de Oosterschelde is opgevist DMB leest wordt dat bij hem ook automatisch Decurio Municipii Batavadorum, waar hij vervolgens gelijk maar Nijmegen van maakt (Romeins Nijmegen. Van Nijmegen naar Nehal|(a)en(n)ia / J.E. Bogaers. p– In : Berichten R.O.B. 10-11, 1960). 21. Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, t.a.p., p. 307 in noot 235, afbeelding van de steen op p. 304-305; in tegenstelling tot andere stenen die behandeld worden wordt van deze steen geen verdere interpretatie gegeven. 22. Excerpta Romana, deel 2, t.a.p., p. 461 en 467. 23. Friezen - Romeinen - Cananefaten / H. Sarfatij. – [s.l.] : Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, [s.d.]. – (Overdrukken ; nr. 33). – Oorspronkelijke uitgave : Holland, jaargang 3, 1971. – p. 33-47, 89-105, 153-179. – p. 47, 92-94, 98, 99, 102 en 103-104. 24. Friezen - Romeinen - Cananefaten, t.a.p., p. 104-105. Een afbeelding van het diploma staat op p. 104. 25. Friezen - Romeinen - Cananefaten, t.a.p., p. 161-162. 26. Zie ook : Mijlpalen van het Wateringse Veld (Wikipedia). 27. Zie : Romeinse mijlpalen en : Museon. 28. Zie : A unique standard holder with an inscription from Trier; over het Ala I Cannenefatium worden aldaar nog de volgende verwijzingen gegeven : Ala / C. Cichorius, in: RE, I, 1894, kol. 1223-1270. – kol. 1236; Die Kaiserlichen Beamten und Truppenkörper im römischen Deutschland unter dem Prinzipat / E. Stein, Wien, 1932, p. 125-126; Die Dislokation der römischen Auxiliarformationen in den Provinzen Noricum, Pannonien, Moesien und Dakien von Augustus bis Gallienus / W. Wagner. – Berlin, 1938. – p. 24-25; Die Hilfstruppen in der römischen Provinz Germania inferior / G. Alföldi, ES, 6, Düsseldorf, 1968. – p. 14; Ala5. The Auxiliary Cavalry Units of the Pre-Diocletianic Imperial Roman Army. A Revision and Updating of the Article written by Conrad Cichorius and Originally Published in Part I of Band 1 of Realencyclopädie der Klassischen Altertumswissenschaft 1893 / J. Spaul. – Andover, 1994, p. 77-79. 29. Voor afbeeldingen van de Romeinse forten bij Trier en Ladenburg : Op zoek naar de vijfde eeuw / H. Anthonie Heidinga en Gertrudis A.M. Offenberg. – Amsterdam : De Bataafse Leeuw, 1992. – 136 p. – p. 29 en 34. 30. Zie : Eerste steen. 31. Verwijzing naar : Romeinse mijlpalen in Den Haag. – Den Haag : Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer, afdeling Archeologie; en : IIII M.P. naar M.A.C. Romeinse mijlpalen en wegen. – Den Haag : Gemeente Den Haag. – (HOP-Reeks ; 8). 32. Het gaat om keizer Titus Aelius Hadrianus Antonius (138-161 na Chr.), ook bekend als Antoninus Pius, die geadopteerd was door keizer Hadrianus. 33. Zie : Tweede lezing, niet meer toegankelijk. 34. Zie : Caracella; vergelijk de steen gevonden in Risingham, Northumberland : Habitancum; en van keizer Marcus Antonius Gordianus, uit 242-244 na Chr., en : Marco Antonio Gordiano. 35. Zie : Forum Hadriani, dit bericht is inmiddels (januari 2005) verdwenen. |
De te Algerije gevonden steen, mooi opgekleurd.
Het militair diploma gevonden te Poeldijk.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
De te Rijswijk gevonden steen.
(Klik op de afbeeldingen voor vergrotingen in een nieuw scherm)
De nieuwe steen te Voorburg
(Bron : Wikipedia)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
De onvertaalde Griekse rebussen en cryptogrammen van Byvanck.
Bron : Huygens Instituut, alwaar de OCR voor het Grieks onbruikbaar is (de rest is niet veel beter); wie de transcriptie voltooid en ook nog weet te vertalen is een knapperd (begin te zoeken in Wikipedia, lemma “Greek script in Unicode” (een Nederlandstalige versie daarvan bestaat niet eens), om zijn hersens te breken op Byvanck’s wel heel erg weinig betekenende, maar uiteraard zéér geleerde dikdoenerij.