VorigeDe Canninefaten / Cananefaten en KennemerlandVolgende

6. De historische Canninefaten

Inhoud van deze pagina

De historische Canninefaten bewoonden het westelijke deel van het ‘Eiland der Bataven’. De traditionalistische plaatsing van de Canninefaten is uitsluitend gebaseerd op de mythe van de Bataven. Als de Bataven niet in de Betuwe woonden dan horen de Canninefaten ook niet thuis in Holland. Op de geografie van het Eiland der Bataven (omgeving Béthune) wordt hier niet nader ingegaan hoewel veel geografische gegevens al te vinden zijn onder de interpretatie van de klassieke schrijvers, maar één enkel citaat hier geeft er onmiddellijk een goed idee van :

« Brittannia, een eiland in de Oceaan, strekt zich in de lengte naar het noorden uit. Ten zuiden ligt het tegen Gallië. Op de kust, aan de overkant van de zee en het dichtst bij Gallië gelegen, bevindt zich de stad Rutupi Portus (Richbourough), vanwaar men de Menapiërs en de Bataven ziet, niet ver van de Morini, die in het zuiden wonen. » (1).

De Menapiërs woonden in de omgeving van Kassel (Frans Cassel), de Moriniërs in de omgeving van Terwaan (Frans Thérouane) en de Bataven in de omgeving van Béthune; bijgevolg moeten ook de Canninefaten dáár worden gezocht. De juiste streek blijkt ook uit de aanwezigheid van Bataven in Condran en Atrecht (Frans Arras) :

« Laeti Batavi Contraginnenses, genoemd naar Contra Aginnum (Condran), vermeld onder de troepen onder het bevel van den Magister militum praesentalis a parte peditum, te Noyon; verg. Notitia dignitatum, Occ. XLII (Deel I, blz. 574).
 
Laeti Batavi Nemetacenses, genoemd naar Nemetacum (Atrecht), vermeld onder de troepen onder het bevel van de Magister militum praesentalis a parte peditum, te Atrecht; verg. Notitia dignitatum, Occ. XLII (Deel I, blz. 574). »
 (2).

Van de Canninefaten weten we dat ze bij de Bataven en de Fresonen woonden, in een Gallisch (dus Keltisch) gebied op de Romaans-Germaanse taalgrens, temidden van een hele reeks van Franse stammen. Dat gebied, in Noord-Frankrijk, werd al in de vierde eeuw vóór Chr. intensief bewoond. In Nederland is uit die periode niets teruggevonden. In 410 na Chr. worden de Canninefaten nog steeds genoemd, op een moment dat de Romeinen al lang uit Nederland zijn vertrokken en er archeologisch een groot ‘gat’ van eeuwen valt. Albert Delahaye geeft de volgende plaatsing :

« Canninefates (Ann. IV. 73; XI. 18), genoemd in de veldtochten van de Romeinen tegen de Germanen in 25 - 28 na Chr. in verband met de Renus (Schelde), met de Fresones (Frans-Vlaanderen), met het woud Baduhenna (Béhagnies), met Cruptorix (Cruphove of Crochte), waren de bewoners van Genech, op 15 km zuidoost van Rijsel. In “Historiae” (IV, 15, 16, 19, 32, 56, 79, 85) komen zij herhaaldelijk voor in de berichten over de Opstand van de Bataven. » (3).

Genech maakt tegenwoordig deel uit van de gemeente Cysoing (4) waarvan het vaststaat dat het een kerk had in de achtste eeuw. Het graafschap Cysoing kwam later in handen van de familie De Saint Aldegonde, bekend door Philip Marnix de St. Aldegonde (1540-1598), schrijver van Den Byencorf der H. Roomsche Kercke (1569); terwijl het orangistische Wilhelmus van Nassouwe (dat in 1932 het volksnationalistische Wien Neerlands bloed door d’aderen vloeit verving (5)) aan hem wordt toegeschreven. De plaatsnaam Gennes-Ivergny ten noordwesten van Auxi-le-Château is volgens Albert Delahaye vermoedelijk ook van deze stamnaam afgeleid (6).

Maar er zijn nog andere mogelijke taalkundige relikten iets meer naar het noorden :

« Caneghem [=Kanegem]. Eene gemeente in het arrondissement Thielt [=Tielt, tussen Brugge en Kortrijk]. “In caningahem, ecclesia cum mansis, iijb, 967” (Cart. S. Bav., 7).
 
Caneghem. Eene heerlijkheid te Locre en Westoutre [=Loker en Westouter ten zuiden van Poperinge]. Canighem, 1195.
 
Caneghem block (den). Een stuk land te Avelghem [=Avelgem, ten zuidoosten van Kortrijk]. »
 (7).

De reden waarom over deze Noord-Franse geschiedenis niets is terug te vinden in de Franse geschiedschrijving ligt nogal voor de hand : in Frankrijk heeft er nooit een germanisering van de nationale geschiedenis plaatsgevonden, en de Franse historici gaven de Germaanse geschiedenis van Noord-Frankrijk maar al te graag ten geschenke aan hun noorder- en oosterburen, die er weinig mee konden doen.

« TWEE PUZZELS VAN BOGAERS EN VAN ES OPGELOST
Op een van de in de Oosterschelde gevonden Nehalennia-altaren is de plaatsnaam Ganuenta te voorschijn gekomen, die Bogaers en Van Es niet thuis kunnen brengen (Van Es, De Romeinen in Nederland, p. 131, 199, 217, 220, 233), maar waarvan zij veronderstellen dat de plaats daar in de buurt gelegen heeft. Het is de normale fout van de Nederlandse archeologen. Wanneer zij een votief-, graf- of altaarsteen met een naam aantreffen, concluderen zij meteen dat die plaats dan ook dáár gelegen heeft, een methodiek die door honderden gelijksoortige stenen over de Romeinse wereld wordt gelogenstraft. De in Nijmegen gevonden steen van een Moriniër van Terwaan is zelfs een zéér bij de hand liggend voorbeeld voor de onjuistheid van deze methode. Van Es brengt Ganuenta in verband met de Frisones, en daar zat hij op de goede weg. Het is natuurlijk de naam van Genech, de hoofdplaats van de Canninefaten, naaste buren van de Frisones in Vlaanderen. De naam Ganuenta is afgeleid van het gallische “gena” = riviermond, wat ter plaatse geheel klopt daar dit volk gezeten was aan een der Monden van de Renus-Schelde, die naar het grote deltagebied van het Flevum uitstroomde. Diezelfde stam zit ook in het woord Gandavum, welke naam natuurlijk eveneens dubbel voorkwam : een Gandavum in het leven van St. Amandus genoemd, dat vermoedelijk ook Genech was of een andere plaats aan de kust, en het latere Gent (zie in Deel II de teksten over St. Amandus). De nederlandse plaatsnamen Gendt, Genderen en Gendringen hebben een andere afleiding.
De “pagus Catualinus” (Van Es, p. 217), eveneens een raadsel voor Bogaers en Van Es, is vanzelfsprekend afgeleid van het op de Peutinger-kaart voorkomende Catualium, dat Couthuin (B.) was (zie tekst 71). »
 (8).

Vervolg Volgende


Noten

1. Orosius, Historiae, hoofdstuk 36, vijfde eeuw, geciteerd naar : Batua en Taxandria, vergelijk De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 149.
Andere bron: Historiarum adversum paganos Pauli Orisii, Liber Primus, 2, 76-77: « 76 Britannia oceani insula per longum in boream extenditur; a meridie Gallias habet. cuius proximum litus transmeantibus ciuitas aperit, quae dicitur Rutupi portus; unde haud procul a Morinis in austro positos Menapos Batauosque prospectat. 77 haec insula habet in longo milia passuum DCCC, in lato milia CC. » (www.thelatinlibary.com).
Dat er iets fundamenteel mis is met de traditionalistische plaatsing van de Bataven was Kollewijn al opgevallen; hij schrijft : « Nu volgde er weer een tijd van rust. Maar tegen het einde van de derde eeuw drongen de Franken roovend tot in Gallië door, totdat zij door den veldheer Julianus terug werden gedrongen. Aan een afdeeling Franken gaf hij verlof, zich op het eiland van de Bataven te vestigen. Nadat Julianus in 361 keizer was geworden, kwamen de Quaden de Rijn afzakken en verdreven zij de Franken uit het eiland van de Bataven, maar zij werden met behulp van keizerlijke troepen overwonnen, en nu vormde zich tusschen de Rijn en de Maas een nieuwe bevolking uit Bataven, Franken en Quaden bestaande. Een ander deel van de Bataven had zich verplaatst naar de Noordkust van Gallië tot in Picardië als landbouwende kolonisten, tevens met de verdediging van ’t land belast. » (Kollewijn’s Vaderlandsche en Algemeene Geschiedenis in Schetsen en Verhalen voor huis en school. De oudste bewoners tot Karel V. – 4e druk – Amsterdam : Gebr. E. & M. Cohen, [s.d.]. – 500 p. – p. 27  (Oorspronkelijke uitgave 1899)). Hij laat heel opmerkelijk een deel van de Bataven naar hun streek van oorsprong vertrekken.

2. Excerpta Romana, deel 2, t.a.p., p. 461 en 466.

3. Germania = Frans Vlaanderen bij Tacitus, t.a.p., p. 99.

4. Een goede kaart van het gebied is : Calais, Lille, Bruxelles. 1/200.000 . – Paris : Carte Routière et touristique, 1989.

5. Toen waren er nog geen rassen of genen, maar wel was er “bloed”. De volgende regel : “die voelt zich fier en vrij”, wordt, iets later : “van vreemde smetten vrij” ; dat laatste sloeg op het onvolkse blauwe bloed van de adel en dus ook van de Oranjes die immers van “Duitschen bloed” waren, en die bovendien altijd de “koning van Hispagne” hadden geëerd.

6. Wie verder wil zoeken op louter toponymische grondslag dient niet alleen uit te gaan van vormen beginnend met Can-, maar in ieder geval ook rekening te houden met mogelijke afgeleide naamsvormen beginnend met Chan-/Chen- en Gan-/Gen-; naamsvormen beginnend met Kan-/Ken- zijn op grond van uitspraakregels heel wat onwaarschijnlijker, hoewel de naam zich in die richting kon ontwikkelen onder Germaanse invloed.

7. Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guînes en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, deel 7, t.a.p., kolom 72-73, 76 en 78. Als merkwaardigheid kan nog vermeld worden Le Ganavats, in de negentiende eeuw Les Canavats, gehucht in de gemeente Bellegarde-et-Pousieu bij Lyon, alwaar, nog merkwaardiger, ook het gehucht Felizoy, in de achttiende eeuw Félizon genaamd.

8. De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 79.


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 22 september 2006
































Genech

Genech en omgeving