VorigeDe Canninefaten / Cananefaten en KennemerlandVolgende

7. De taalkundige Canninefaten

Inhoud van deze pagina

Om de Canninefaten met Kennemerland in verband te kunnen brengen werd hun naam al vroeg gegermaniseerd tot Kanninefaten. Later kwam de spelling ‘Cananefaten’ in zwang. Daarover lezen we :

« Waren het nu Cananefaten of Canninefaten?
Tot een paar decennia geleden had iedereen het over de Canninefaten. Deze benaming was vooral ontleend aan de schrijfwijze van de eerder genoemde Tacitus. Door het interpreteren van inscripties is de wetenschap vervolgens tot het inzicht gekomen dat de weergave Cananefaten juister zou zijn. Na een taalhistorische analyse van alle bekende vormen van de naam, brengt men vanuit de taalwetenschap nu ook naar voren dat de meest correcte vorm van de naam Cannenefaten moet zijn geweest. De andere naamvormen zijn dan de weerslag van latere ontwikkelingen in de taal of ‘verbasteringen‘’ onder invloed van het Latijn. »
 (1).

Liever dan de een of andere anonieme Nederlandse taalkundige te geloven – het zal eerder om een anonieme naamkundige gaan – is er hier voor gekozen de schrijfwijze te handhaven van Tacitus; iemand die ruimschoots opweegt tegen een handjevol Cananefanaten (2).

Wat betreft de naamsverklaring schijnt het tegenwoordig te heten :

« De inzichten vanuit de taalwetenschap suggereren dat de naam zo ongeveer “lookmeesters” betekende, waarbij de look (ui, prei, knoflook) een soort totem van de stam was. Dat klinkt misschien gek, maar zowel in de Keltische als in de Germaanse literaturen uit de middeleeuwen komen look en prei voor in beeldende vergelijkingen en metaforen. Zo werd de standvastige strijder op het slagveld wel vergeleken met een look of prei die trots rechtop in het veld staat, en werd de plantennaam ook als metafoor voor “zwaard” gebruikt. » (3).

De naam Canninefates is meest waarschijnlijk gevormd naar analogie van de naam Atrebates, de inwoners van Atrecht (Frans Arras, Romeinse naam Nemetacum) in het latere Artesië (Frans Artois), waar de Canninefaten dicht bij woonden.

Er zijn drie mogelijkheden : het substraat is Latijn, Germaans of Keltisch.

Wanneer het Latijn is, en we cannabis buiten beschouwing laten, dan komen de volgende woorden in aanmerking :

  • canabae : nederzetting buiten legerkamp;
  • canes/canis : hond;
  • cani : grijs haar, ouderdom;
  • canina : hondevlees;
  • canna : riet en klein vaartuig.

Is het Latijn, dan is hondenvreters net iets minder belachelijk dan konijnenvangers.

Is het daarentegen Germaans, dan komt geen enkel woord in aanmerking, tenzij iemand ‘konijnenvangers’ nog wil handhaven dat is afgeleid van het Duitse woord ‘Kaninchen’ (konijn; van Kanin, konijnenbont), waarbij van ‘-fates’ ‘-vangers’ of nog mooier ‘-vatters’ (door Jacob van Lennep, en voor hem Joost van den Vondel, en dáárvoor Samuel Ampzing en Piet de Schrijver) is gemaakt.

Voor wat betreft het Keltisch, in de Mini vocabolario Celto-Italiano worden de volgende woorden gegeven :

« canene = urina [=urine]
canene = cipolla [=ui]
canenefatae = mestruo [=menstruatie]
cannene = urina [=urine]
cannene = cipolla [=ui]
cannenefates = mestruo [=menstruatie] »
 (4).

Nu komt dat laatste Keltische woord in schrijfwijze wonderwel overeen met de spelling die Maurits Gysseling in 1960 hanteerde :

« Kennemerland : streek in Noord-Holland, in pago Kinnehim (719-39); in pago Kinhem (844); Kinhem (985); Kinemaria (1170) etc. Misschien is eerste lid de volksnaam Cannenefates en het geheel te vergelijken met Bohemen, “woonstreek van de Boü”. » (5).

Opoe was op bezoek. Dr. Maurits Gysseling, die zich van alles en nog wat over het Keltisch heeft ingebeeld, moet daarvan op de hoogte zijn geweest.

Misschien kan dat er nog worden bij gebeiteld op die gloednieuwe steen in Rijswijk, gesponserd door een fabrikant van inlegkruisjes (6).

Het lijkt haast overbodig er op te wijzen dat er in Holland geen Keltisch past, en bijgevolg Canninefaten ook niet; maar er zijn heel dikke koppen, dus toch maar.


Vervolg Volgende


Noten

1. ‘De wetenschap’ blijft hier voortvluchtig. De Cananefaten in tien vragen en een onbestemd aantal antwoorden, t.a.p., p. 24. Met ‘men’ uit ‘de taalwetenschap’ wordt bedoeld : Tijdschrift Naamkunde, jaargang 10, 1978, p. 383 en jaargang 14, 1982, p. 84, en : De etymologie van de naam van de Cannenefaten / Peter Schrijver. – In : Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik, Jaargang 41, 1995, p. 13-22 (zie : Peter Schrijver), en : De Cananefaten in taalkundig perspectief / Lauran Toorians. – In: Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument / W[ilco]. de Jonge, J. Bazelmans and D.H. de Jager. – Utrecht : Uitgeverij Matrijs, 2006. Over Lauran Toorians : « While the etymology provided by Toorians (*kannina + *potis) may well be correct — personally, I like it much better than “rabbit-catchers” —, I would like to point out that Mr. Toorians does not appear to be an Indo-European linguist himself. His language is not a linguist’s language (for example, Gothic -faþs does not hark back to Proto-Indo-European *potis, it derives from it; it is not similar to Greek pósis and Sanskrit páti, it is a cognate of those words; etc.). So, I am inclined to suspect he did not himself originate the leek-masters etymology. (Or did he?) If my suspicion is correct and he did not, then the original author should be quoted. If I am wrong, and he did actually originate this etymology, then, my apologies. Pasquale 17:43, 17 April 2007 (UTC) » (Wikipedia, Engelstalig). Een Toorians weerwoord bleef uit, of althans, het werd hier niet ontdekt. Verderop onthullen we de bron.

2. Van Dale (12de druk) spelt om onduidelijke wetenschappelijke reden ‘Kaninefaten’, de Winkler Prins encyclopedie spelt ‘Kanninefaten’, waarschijnlijk gaat het om oude resten van de rücksichtslose ‘Germanisering’ van de oude namen in vooral het laatste kwart van de negentiende eeuw. Pas echt leuk is in dit verband dat de naam ‘Kananefaten’ weer ‘toponymische’ aanleiding heeft gegeven tot het wel heel erg traditionalistische – in dit verband eerder ‘integristisch bijbelse’ – idee dat de Canninefaten oorspronkelijk uit... Kanaän kwamen.

3. De Cananefaten in tien vragen en een onbestemd aantal antwoorden, t.a.p., p. 24, zonder bronopgave; het gaat om : Leeks and Garlic: The Germanic Ethnonym Cannenefates, Celtic *“kasn-” and Slavic *“kesn-” / А.И Фалилеев, Г. Айзак (Alexander Falileyev, G.R. Isaac). – In : Nowele, Vol. 42, 2003, p. 3-12.
De Canninefaten hebben daarentegen niets te maken met kannibalisme, een woord afgeleid uit caníbal of caríbal, de naam van een Caraïbische stam bij wie sommige Spanjaarden de soms moeilijk vermijdbare, maar voor het overige toch wat onhebbelijke gewoonte waarnamen; noch met Cannae in Zuid-Oost Italië, alwaar Hannibal naar zeggen in 216 voor Chr. slag leverde met de Romeinen.
Commentaar bij “look” : « De vraag is dan meteen welk look? Knoflook (Latijn: allium sativum) of berglook (Latijn: Allium Carinatum)? Beide vind je niet langs de kust van Holland. » (De Canninefaten). Vandaar dat er gelijk maar prei van is gemaakt, wat waarschijnlijk moet worden begrepen in de context van het carnavaleske “worstjes op m’n borstjes, preien op m’n dijen” (verhelderend) !

4. Zie : Mini vocabolario Celto-Italiano (dat is inmiddels een heel andere site geworden). Als proto-keltische wortel wordt * kanīnā [= ui] gegeven; zie : Proto-Celtic-English (verdwenen).
Zie ook : Wikipedia, lemma Cananefaten, sectie Overleg :
« Wat zijn 'look-meesters'? Betekent de naam niet gewoon 'riet-eters'? Soczyzczi 21 feb 2007 01:57 (CET)
het eerste deel van het woord is van Keltische oorsprong, het tweede deel Germaans. Dit kan verklaard worden door het idee dat de orginele bewoners van de Nederlandse kuststreken, de look mensen, een instroom van Germaanse immigranten (vgl. komst van de Bataven) ondervonden die zich profileerden als hun leiders. Look (prei) is van oudsher een heroisch symbool dat mannelijkheid verbeeld
[???].
Het Proto-Keltisch moet
[???] een woord *kannīnā hebben gehad, dat “look” betekent. Hieruit werd het het Oud-Ierse cainnean afgeleid (“look”), Modern Welsh cennin (“look; narcis”) en Modern Bretons kignen (“knoflook”). Behalve in het Keltisch schijnt dit “lookwoord” alleen nog connecties in de Slavisch talen te hebben, dus er zou een gemeenschappelijk (maar onbekende) non-Indo-europese bron kunnen zijn.
Voor het tweede deel van het woord, vergelijk Gothic woorden with faÞs: bruÞ-faÞs (“bruidegom”), hunda-faÞs (“honderdman, centurio”), Þusundi-faÞs (“duizendman”) en swnagoga-fada “(van) de synagogeleider”. Dit faÞs is een prima parallel voor het latijnse fates. het gaat terug op het Proto-Indo-europese *potis “meester”, vergelijk het Griekse pósis ”echtgenoot”, en Sanskrit páti “meester, echtgenoot”. De oorspronkelijke tribale naam was waarschijnlijk CannenefaÞ-. Omdat het latijn de Germaanse th-klank niet kende, werd het uiteindelijk met een t geschreven.
Ontleend aan : Lauran Toorians, De Cananefaten in taalkundig perspectief. In : W. de Jonge, J. Bazelmans and D. de Jager (red.), Forum Hadriani. Van Romeinse stad tot monument. Utrecht, 2006
Hunter61 23 feb 2007 06:15 (CET)
Wauw, daar heb je tenminste wat aan! Dank je wel, Hunter61. Dat is de oplossing voor een vraag die me heeft beziggehouden sinds lezing van de Vrolijke Vaderlandse Geschiedenis van Bertus Aafjes: ‘Hier woonden de Kaninefaten / Die zo graag konijnen aten.’ Soczyczi
Dat is terug te voeren op het feit dat Caninefaten te letterlijk (niet-wetenschappelijk) als "konijnenvatters" werd vertaald Hunter61 24 feb 2007 08:10 (CET)
De Cananefaten zijn dus de 'Heren van de Prei'. Noemden ze zichzelf zo? - Alleen, het woord is dus *kannïnā, niet *kannānā. Toch Caninefaten, dan? Soczyzczi 23 feb 2007 11:28 (CET)
Zoals blijkt uit een gevonden inscriptie heetten zij in de Romeinse tijd Cananefaten. De spelling Caninefaten berust op transscriptiefouten in de klassieke bronnen Hunter61 24 feb 2007 08:10 (CET) »

5. Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland, voor 1226. Deel I: A-M. Deel II: N-Z / Maurits Gysseling, met indices door Dom Floribertus Rommel. – Gent : Belgisch Interuniversitair Centrum voor neerlandistiek, 1960. – 2 dln., 1407 p. – (Bouwstoffen en studiën voor de geschiedenis van de lexicografie van het Nederlands ; VI, 1-2). – Deel 1, p. 558. Vet hier toegevoegd.

6. Tenslotte is er nog het orakel ‘F.N. Heinsius’ :
« Kruidenmeesters
Zou je de Canninefaten kunnen beschouwen als kruidenmeesters?
Op oude kaarten kom ik het “Herba Brittanica” tegen. In een lange strook genaamd “Littus Brittannicum” zou dit weldadig langs de Nederlandse kust hebben gegroeid. Van dit kruid wordt gezegd dat het zou helpen tegen mondontsteking of scheurbuik. Het landgoed “Kruidberg” behoorde vroeger bij slot Brederode en de ambachtsheerlijkheid Velsen. Kruidberg was o.a. eigendom van Gerard van Velsen, de moordenaar van Floris V. Van de berg en de zandige berggronden buiten Haarlem wordt wel gezegd dat er Parelkruid groeide. Dit “Parelzaad” is mogelijk het Herba Brittanica zoals afgebeeld op de oude kaart. Van deze bij ons zeldzame plant wordt wel gezegd dat men vroeger dacht dat de harde nootjes (de parels) een goed geneesmiddel tegen nier- en blaasstenen vormden. De Kruidberg is te vinden bij Santpoort naast de Kennemerduinen en nu bezit van Natuurmonumenten. Er wordt door de Romeinse geschiedschrijvers ook geschreven over de Brittanische vloot, soms in relatie tot de Canninefaten. De vloot was kennelijk niet gestationeerd in Engeland, maar in de nabijheid van Kennemerland bij Velsen in het daar gelegen Romeinse scheepskamp castra Navalia. De vloot was verbonden met het 14e legioen en was tot 43 n.Chr. gelegerd in Mainz. Vermoedelijk lagen de schepen in de periode na 43 te Velsen. Julius Civilis nam tijdens de Bataafse opstand 24 schepen in beslag, mogelijk van deze vloot.
Kruidendokters of niet, ik reken de Canninefaten in elk geval tot het Friese volk op grond van de naam van hun leider, net als de Bataven.
F.N. Heinsius, 11 januari 2009. - De voorgaande opmerking werd toegevoegd door 82.172.98.197 (overleg|bijdragen) 21 jan 2009 17:12
Schildknapen Alexander de Grote
Bij nader inzien zal de naam ‘schilddragers’ betekenen. Het Engelse woord “cane” (rossen, slaan) lijkt nog te verwijzen naar het schild en het “faten” zal ‘vatten’ ofwel vasthouden zijn. F.N. Heinsius, 15 maart 2010. 81.59.24.144 »
(Wikipedia).


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 14 september 2008
































Ampzing

Ampzing

Ampzing

De naamsverklaring van “Canninefaten” : Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland, 1628
(Bron : Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland / Samuel Ampzing en Petri Scriverii. – Te Haerlem : By Adriaen Rooman, Ordinaris Stads-Boekdrucker, 1628. – p. 72-74.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)


Arcadia

De naamsverklaring van “Canninefaten” : Zaanlandse Arcadia, 1658
(Bron : De Zaanlantse Arkadia [Omslagtitel : V Boeken vande Saanlandsche Arcadia] / door H. Zoeteboom [op omslag Soeteboom]. – t’Amsterdam : By Gerrit van Goedesberg, Boekverkooper op ’t Water, 1658. – 678 p. – p. 56.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)