Inhoud van deze pagina
- Inleiding
- C.P. Breed over de slag bij Castricum 1799 (1912)
Noten
De onderstaande en hiernaast geplaatste teksten zijn geen primaire bronnen, maar eerder journalistieke overzichten van de gebeurtenissen van 6 oktober 1799; het is onduidelijk waar de informatie vandaan komt. In Franse, Britse en Russische archieven is nog geen onderzoek gedaan. Het verhaal gaat dat in de jaren 1920 te Castricum nog regelmatig schedels werden gevonden, die ’s avonds, met een kaarsje erin, op een paal werden gezet om angst aan te jagen. Worden er nu nog botten gevonden, dan worden ze, na een poging tot identificatie, en met militaire eer, naar bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk overgebracht.
Zie ook de aantekeningen van pastoor Bommer (primaire bron, want een ooggetuigenverslag).
2. C.P. Breed over de slag bij Castricum 1799 (1912)
Gevecht bij Castricum (6 october 1799)
Het eenigste, wat er na den slag van 2 October voor het Fransch-Bataafsche leger overbleef, was ’t maken van een achterwaartsche beweging en het opzoeken van een nieuwe stelling, waartoe dan ook werd besloten. De nieuwe positie was die van Beverwijk-Purmerend-Monnikendam, een stelling, welke zeer vele natuurlijk voordeelen bezat. Den 3den October des morgens ten 3ure, begon de aftocht, waarbij het centrum te Castricum gevestigd werd, terwijl de rechtervleugel op Krommeniedijk en Uitgeest steunde en de linker in de duinen in de richting Wijk aan Zee. De voorposten werden uitgezet te Akersloot, Limmen, Bakkum en in de duinen, de reserves werden gelegd in Noorddorp, Heemskerk en Beverwijk, in welke laatste plaats generaal Brune zijn hoofdkwartier vestigde. Aan luitenant-generaal Daendels werd de verdediging van het Oostelijk gedeelte dezer stelling opgedragen; en aangezien zijn stellingen bijna geheel door inundatiën gedekt werden, was zijn taak een betrekkelijk gemakkelijke, vooral waar het waarschijnlijk was, dat de Engelschman zich niet op de ondergeloopen landerijen zou begeven. De inundatiën bovengenoemd waren gespannen van Monnikendam af tot aan de Alkmaarsche vaart bij de dorpen Krabbendam en Marken en op een wijze, die de Bataafsche genie alle eer aandeed. Op de meest bedreigde punten werden bovendien batterijen opgeworpen, met kanonnen van zwaar kaliber bezet en omgeven met palissaden, zoodat de stelling in waarheid onoverwinnelijk was geworden. Eerst den 4den October brachten de Engelschen en Russen een voorwaartsche beweging tot stand. Hun centrum werd binnen Alkmaar gevestigd; de overige troepen legerden zich aan de Egmonden, terwijl de voorposten te Heillo uitgezet werden. De actie in Oostelijke richting werd geleid door generaal Pulteney, die eene positie innam achter de ringsloot van de Schermermeer tot aan Schermerhorn, terwijl de brigade van Prins William van Gloucester Hoorn bezette. Vanuit deze stelling wat ’t, dat de Hertog van York besloot de onzen aan te vallen op een nader te bepalen dag. Op Zondag den 6den October werd bevel gegeven tot verschillende troepenbewegingen in voorwaartsche richting, opdat men bij eventuëele te volgen acties van goede punten van aanval verzekerd zoude zijn. Weinig vermoedde York, dat dien dag de bloedigste veldslag van de geheele expeditie zou geleverd worden, die tevens beslissende zou zijn voor den geheelen verderen afloop. Om 7 uur des morgens stelden zich de brigades van de generaals Burrard en Coote in beweging, Een gedeelte daarvan viel de Fransche voorposten bij Limmen aan, verdreef ze en trok vervolgens links af op Akersloot, welke plaats bezet was door 3 bataljons Hollanders en Franschen. Na een kort gevecht, waarbij een 150 man het leven lieten en de onzen in de richting van Uitgeest afmarcheerden, werd dit dorp genomen. Ook vanuit de Egmonden waren de Russen inmiddels voorwaarts gerukt; de Fransche voorposten voor zich uitdrijvende, trokken zijn Bakkum door en kwamen in de nabijheid van Castricum. Eveneens kwam lang het stand vanuit Egmond aan Zee de troep van generaal Abercrombie aanzetten, die weldra stuitte op die van de Franschen generaal Gouvion. Castricum was ondertusschen reeds door de onzen verlaten. Generaal Pachtod, die met het 43e reg. het dorp had bezet gehouden, vreesde omsingeld te worden door de ijlings langs den duinzoom voortrukkende Russen, en besloot derhalve in de duinen achter het dorp te retireeren. Daar in die duinen werd den geheelen verderen dag hardnekkig door beide partijen gestreden, met afwisselend succes, doch zonder dat de onzen terrein verloren. Ten langen leste raakte aan beide zijden de munitie op, zoodat men zich bleef bepalen tot een slap onderhouden geweervuur. Ten 3 ure in den namiddag begingen de Russen de grootste fout, die ze konden maken. Denkelijk omdat het hem niet vlug genoeg ging, besloot hun bevelhebber om eenvoudig zijn vijanden in de duinen te laten voor wat ze waren. Een gedeelte achterlatende, misschien om op hen te passen, trokken gen. Essen, met zijn overige bataljons de vlakte ten Oosten van Castricum in, met het doel Uitgeest te overmeesteren en daardoor verderop te komen. Natuurlijk konden de Russen in dit met slooten doorsneden terrein niets beginnen en werkten zij zichzelf er al vaster in. Dat de overige Russische bataljons nu niet meer in de duinen bleven, spreekt vanzelf. Met geveld geweer werden ze eruit gedreven, de lage weilanden achter Castricumin, dat nu van hen kant der duinen voor de onze open lag. Het dorp zelf, hoe klein ’t ook was, was bezet door niet minder dan 7 bataljons Russische grenadiers en al hun artillerie. Aan deze laatste hadden zij, de beperktheid van het gevechtsterrein in aanmerking genomen, weinig; ze werden dan ook met de bajonet in de hand overhoop geworpen en wat niet neergestoken was, nam na verloop van tijd de vlucht, dezen in de richting Bakkum, genen naar den kant van Limmen, met achterlating van 7 stuks geschut. Thans kwam ’t er op aan van de overwinning partij te trekken en de geslagen vijand te achtervolgen. Generaal Barbon met zijn Fransche cavalerie nam de langs de duinen voortvluchtige troepen voor zijne rekening, doch dit bekwam hem slecht. Halverwege Bakkum had zich de Engelsche cavalerie in de duinen verscholen, die nu plotseling te voorschijn kwam en onder de Franschen de grootste verwarring aanrichtte. Van verdere vervolging was derhalve nu geen sprake meer. Ook van de vervolging langs den grooten weg op Limmen aan kwam niet veel terecht. Zoodra de vluchtende Russen met hun artillerie de Vloysbrug over het Schilpwater gepasseerd waren, lieten ze deze brug in de lucht vliegen, ondertusschen er voor zorgende, dat de onzen door een welgerichte kanonnade op een eerbiedigen afstand worden gehouden. Generaal Abercrombie, om assistentie aangezocht zijnde, kwam nu persoonlijk op het strijdtooneel. Hij gebood onmiddellijk verzamelen en liet in de namiddag om 5 uur den aanval blazen. Deze geschiedde nu van twee kanten, nl. vanuit Bakkum door de Engelschen en vanaf de inmiddels herstelde Vloysbrug door de Russen. Hiertegen waren onze afgematte troepen niet bestand en na een kort maar moorddadig gevecht werden ze uit Castricum verdreven en genoodzaakt stelling op de hooge duinen in te nemen. De Engelsche cavalerie de onzen reeds voorbijgetrokken zijnde, voor en aleer ze ’t zelf bemerkten, geraakten de beide vijandelijke legers in een zoodanigen staat van verwarring – vooral door de invallende duisternis – dat de knapste bevelhebber onmogelijk den stand zijner troepen zou hebben kunnen beoordelen. Vriend en vijand liepen en reden door elkaar en zeer zeker zou het gevecht verloopen zijn, wanneer niet de Bataafsche kolonel Quaita van een gunstig oogenblik had geprofiteerd. Met luider stem beval hij zijner huzaren den aanval, de infanterie gelastende op te houden met vuren en met geveld geweer den vijand aan te tasten. Dank zij de heersende duisternis en de onbekendheid des vijands bij avond met het gevechtsterrein gelukte deze aanval volkomen, en werd de vijand geheel verslagen. Castricum werd hernomen en het succes van die dag was daardoor beslist aan de zijde der Fransch-Bataafsche troepen. Over hetgeen elders dien dag gebeurde iets in ’n volgend artikel.
Utrecht. C.P. Breed (1)
Vervolg :
|