Hilde kan me nog meer vertellen ! | |||||||||||
Inhoud van deze pagina
1. Actuele inleiding, 2024
In 2008 leek het pleit beslecht. Na jarenlang elektronische berichten te hebben ontvangen die vooral bestonden uit kinderachtige grappen en persoonlijke beledigingen, met zelden argumenten of beredeneerde stellingnamen, werd er in 2005 uitvoering geantwoord op één van de grootste folklorologische en ook meest onbehouwen waffels: de Brabantse Ton Spamer, zie : De Deurnse Doordraver en : Epiloog. Sindsdien zijn er zo goed als geen vervelende berichten meer ontvangen, wél kritische aanmerkingen en verbeteringen, waarvoor dank. Quid pro quo, voor wat, hoort wat. Nog een paar jaar verschenen er vervolgens wel wat folklorologische boeken, waaraan vaak jaren was gewerkt, maar in 2008 was het goeddeels afgelopen. Zo goed als niets meer (als we Kees Nieuwenhuijsen in 2017 niet meetellen, en Luit van der Tuuk, want die twee kunnen het mooi vertellen, maar ze hebben ook een bord voor hun kop) tot 2023, dat wil zeggen een heel decennium, eigenlijk nog heel wat meer, wat hier voorspeld was in 2008 in een voorlopige tussenbalans De Bluffende Blaaskaken, en wat duidelijker bevestigd werd in 2019 Hoe kwamen de Angelsaksische predikers in Kennemerland ? (Lezing, Egmond, 30 maart 2019). Pas in 2023, dus na vijftien jaar van bijna niets komt er weer een uitgebreide, en volslagen belachelijke folklorologische herbeleving, wat helemaal geen antwoord is op wat dan ook, omdat op het wezenlijke met geen woord wordt ingegaan (we leven in het antwoordloze tijdperk), waarover hieronder meer. Niets meer in Utrecht, Brabant of Friesland, maar nog wel wat ophef in Noord-Holland, en, heel raar, ook een heel klein beetje gepiep in Groningen. Geen geschiedkundigen meer, maar ‘archeologen’ (in de nieuwe definitie van dat vak zijn die vooral in contact met mensen die over een metaal-detector beschikken) die geschied gaan schrijven, geheel buiten hun al dan niet academische vaardigheden, wat niet nieuw is, maar juist wél geheel in de ‘traditie’ van de prof. dr. ir. Cordfunke, een scheikundige, die niet alleen liet opgraven (zelf deed hij niets, en wie het werk wél deed bleef anoniem), maar er ook ‘geschiedkundig’ van alles bij verzon, en archeologie en geschiedschrijving zonder verantwoording graag door elkaar husselde. Beginnen we met de beunhaas Kees Nieuwenhuijsen in 2017, vervolgens zoeken we een beetje terug, tot vóór 2008, om vervolgens in te gaan op de heisa van 2023, waarin de nieuwe plaatselijke goochem Rob van Eerden – dat is een behoorlijk vervelende ‘stoorzender’ (“Wat je zegt dat ben je zelf !”) voor enig werkelijk begrip van de geschiedenis, en die nog altijd gelooft wat hem op de Roomsch-Catholieke lagere school werd wijsgemaakt, voorts voortdurend gezellig aan de rol met SS-Ahnenerbe – een hoofdrol speelt. Toch ! Zucht ! Ook wel leuk, zo’n pseudo-pretpark, op amper vijfhonderd meter afstand van waar ik ben geboren, en over een onderwerp waarvoor ik sinds 1969 belangstelling heb. Het mag de pret niet deren ! Onzin heeft het eeuwige leven, daaraan valt echt helemaal niets te doen. 2. Een lezing (Huis van Hilde, 2017, Kees Nieuwenhuijsen)Inmiddels al weer lang geleden, 2017. In het Huis van Hilde te Castricum (2) wordt een serie lezingen georganiseerd onder de titel: “Hilde kan me nog meer vertellen” (zonder uitroepteken). Op 16 november 2017 is het de beurt aan de ‘vrijmoedige’ amateurhistoricus Kees Nieuwenhuijsen (het persbericht is hieronder geheel weergegeven opdat het niet verloren gaat). Het ging om sleetse beweringen (veel bezoekers kunnen er niet zijn geweest, en een verslag is niet bekend) waarvoor nog altijd geen primaire bronnen of archeologie kunnen worden overlegd, dan wel van elders zijn aangesleept om er vervolgens een verzonnen dagdromerige uitleg aan te geven (3). Voor wie folklorologie, archeologie en geschiedenis liever een beetje uit elkaar wil houden, enkele aanwijzingen :
Kees Nieuwenhuijsen dient aan te tonen alsvorens te beweren; zolang hij dat niet eens probeert blijft hij een folklorologische wauwelaar.
Het is ongelooflijk dat ze in het Huis van Hilde denken dat mensen willen betalen om naar het gekwaak van Kees Nieuwenhuijsen te komen luisteren ! Hoeveel mensen waren er daar helemaal, en wie waren dat ? Daarover gaat heel onwaarschijnlijk nog iemand uitwijden… 3. Wisselend gezwam en verborgen geleuter, 2003
Zoals altijd : de beschreven archeologie staat hier nauwelijks ter discussie, daar zijn meestal andere plaatsen voor, wat is gevonden blijft gevonden; het gaat hier alweer vooral om de onzinnige aannames die er aan voorafgaan en die er op volgen. Dat het ineens gaat over ‘wetland archeologie’ is heel slim, want dan weet bijna niemand meer waar het nog over gaat. Het gaat over tamelijk onbewoonbare moerassen, waar er erg weinig te vinden is. Ga je dáár nog zoeken dan heb je het beste al gehad. In de vierde eeuw is er volgens dit geschrift de geringe bevolking uit de Velserbroek al vertrokken. In de latere tijd van Engelmundus was er dus niets, wat voor de onderzoekers heel teleurstellend moet zijn geweest, want we weten niets over waar Willibrordus en Bonifatius, die voor Velsen worden opgevoerd, ineens stonden te prediken (daarvan was eerder te Velsen nog nooit sprake), en van Engelmundus is er hier ineens juist géén sprake meer, wat neerkomt op folklorologische oplichterij. In dit boekwerkje is, heel vernuftig, juist wél het één en ánder te vinden over… magische kuilen die gespiegelde sterrenbeelden verbeelden (zie voor meer verderop) ! En ook dit is van enig belang : « De Grieks-Romeinse, Keltische en Germaanse godenwereld kennen allemaal [???] de symboliek van de wereld- of levensboom. Voor de waarnemingen in de Velserbroek zijn vooral de Middeleeuwse teksten uit Noordwest-Europa van belang: verhalen uit de Scandinavische en Angelsaksische mythologie zoals de Edda en over missionarissen die de Germanen trachten te bekeren tot het Christendom. » (p. 31). Als er voor Noord-Holland niets is, dan moet je natuurlijk leentjebuur gaan spelen of zelfs op zoek gaan in Verwegistan, waarover het volgende wordt medegedeeld : « De combinatie van de historische bronnen [???] met archeologische waarnemingen zoals in de Velserbroek leidt tot verhelderende en spannende analyses. » (p. 32). Daar staat dit werkje tamelijk vol van, juist ja, van onzinnige vragen verwoord door goedgelovige en als regel ook anonieme minkukels, waarmee ieder gesprek onmogelijk is (het doet weinig pijn contact op te nemen met anderen, en het doet plezier te ontdekken dat een flierefluiter als Wammes Waggel mogelijk juist een pluskukel was). Er zou gevraagd kunnen worden waar deze paragraaf op slaat. Dat zou dan de verkeerde vraag zijn : want waarop slaat het bovengenoemde boekwerkje ? Nog een paar dan : De mythe van de ‘continue’ bewoning : de laatste smoezen en vraagstukken van filosofische taalvaardigheid « De getijdenwerking en de invloed van water en wind veroorzaakten wel een grote dynamiek die de bewoners noopte tot kenmerkende aanpassingen aan en omgang met natuur en landschap; vaste bewoning en benutting van een gebied in combinatie met seizoensgebonden tijdelijk gebruik van een ander is daarvan een voorbeeld. Daarbij paste ook flexibel en mobiel gedrag, omdat boerderijen en akkers periodiek verplaatst moesten worden. Dat verklaart ook waarom de archeoloog nooit alle bewoningsfasen van de afgelopen vierduizend jaren op één plaats zal vinden. » (p. 8-9) Dan moet de archeoloog dus een ‘continuïteit’ gaan veronderstellen waarbij er van de éne naar de ándere plaats werd verhuisd; het gaat dan om een gebied waar af en toe mensen rondtrokken of een tijdje verbleven, dus per definitie ter plekke juist zonder ‘continuïteit’ in bewoning. Hoe, anderzijds, zich verplaatsende ‘continue bewoningsfasen’ in onderlinge samenhang gereconstueerd zouden kunnen worden (wat een aanmatiging !) blijft een raadsel want het meeste laat zelfs geen ‘spoor’ achter. Het gaat hier, in het wauwelings, om een verschijnsel dat taalvervuiling is genoemd. Nog net geen ‘Stonehenge’ in Bakkum Het wordt blijkbaar heel vervelend en bezwaarlijk gevonden dat er in Noord-Holland niets is opgegraven vergelijkbaar met Stonehenge; daaraan wordt in de volgende speculatieve fictie een ‘ludieke’ draai gegeven : « De prehistorische bewoners van dit lage stukje land aan de zee leefden niet in een uithoek van de toenmalige wereld, integendeel. Zij onderhielden contacten met andere samenlevingen langs de Noordzeekust en in het binnenland stroomopwaarts van Rijn en Maas. We kunnen dat afleiden uit de herkomstgebieden van sieraden en gebruiksvoorwerpen die over grote afstand moeten zijn getransporteerd. Het betekent ook dat zij deel moeten hebben gehad aan de geloofswereld en de voorstellingen over leven en dood, over seizoens- en tijdrekening en over het bovennatuurlijke zoals die tijdens de prehistorie in Europa gangbaar waren. Deze episode in de prehistorie is immers de tijd, waarin bijvoorbeeld aan de andere kant van de Noordzee in Engeland de reusachtige steencirkel van Stonehenge wordt opgetrokken, waarmee de stand van de zon en de aanduiding van de seizoenen als elementen van de jaarcyclus werden bepaald. » « De verwijderde lichaamsdelen van de hiervoor beschreven doden houden wellicht verband met symbolische voorstellingen omtrent rituelen rond voorouderverering die de rechten op een gebied bevestigden of de stichting van nieuwe boerderijen mogelijk maakten. Veel boerengemeenschappen vereerden hun voorouders om de wereld van de levenden en de doden met elkaar te verbinden. Het daarmee gepaard gaande ritueel maakte deel uit van een vast terugkerend patroon van handelingen waarmee een afstammingsgroep de saamhorigheid herbevestigde of een belangrijk aspect van het leven benadrukte. Dat kan de overgang van een levensfase van kind naar volwassene of van leven naar dood zijn geweest, maar ook de betreding van een nieuw huis of stuk land zijn. » (p. 13) Wellicht, dat kan, wellicht kan het dus ook niet, voor vergelijkbare lariekoek, zie : « ‘De Krocht’ is doorwrocht ! » Een opgravingsverslag uit Limmen (boekbespreking). « De als eerste onder de grafheuvel begraven man kan daarbij de rol van ‘stichter’ of ‘pionier’ hebben gespeeld, die daarmee voor de opvolgende generaties de symbolische betekenis van stam- of aartsvader kan hebben gekregen. » (p. 16). Of ook niet dus. « Dergelijke bijgaven kunnen worden geïnterpreteerd als bezit van de overledene om te gebruiken in het hiernamaals, maar ook als giften die de relatie van de nabestaanden met de overledene symboliseren ter vergroting van hun eigen status. Tegelijkertijd kunnen de bewoners zo de continuering van hun gebruiksrechten op het gebied bevestigen. » (p. 17). Alweer : of ook niet dus; er wordt niet aangegeven hoe dit bevestigd kan worden of weerlegd. Ook het volgende dient beslist te worden behouden als schitterend absurdistisch cultureel erfgoed, zodat er over honderden jaren nog steeds om kan worden gelachen : « Op vindplaats 3 in het weidegebied, het domein van de veestapel, is het sterrenbeeld van de ‘koe’, ook wel met het Babylonische benaming van de stier aangeduid, te reconstrueren. De kuilen geven in spiegelbeeld de plaats van de sterren uit het sterrenbeeld koe (Afb. 11 en 14B) » (p. 24). Staat dat sterrenbeeld niet ook ondersteboven en/of binnenstebuiten ? En waren het de Babyloniërs of de Germanen die het verschil niet wisten tussen een koe en een stier, of ligt het hele probleem niet eerder bij de verstoorde professors J.H.F. Bloemers en L.L. Therkorn, die zichzelf hier als onherbruikbaar hebben afgefakkeld ? In de hele serie beeldverhalen van Asterix en Obelix (hoewel geen Germanen maar Kelten) is er niets te vinden over sterrenbeelden, dus vanwaar hebben de schrijvers hun wijsheid ? Hebben ze het uit andere stripverhalen ? Daarop komt erg onwaarschijnlijk ooit nog een antwoord (4). 4. Het land van Hilde ; een broddelwerkje, 2006
Dit werkje heeft gelukkig geen enkele wetenschappelijke aanmatiging; het is eerder een reclamedrukwerkje waaraan geen enkele geschiedkundige te pas is gekomen; het werd geschreven door twee journalisten die geen eigen onderzoek hebben verricht en een pseudo-archeoloog die voor zijn persoonlijke geschriften bereidwillige ‘journalisten’ (broodschrijvers) nodig heeft. 5. En het kan heel veel jaren later nog altijd steeds zotter volgens een behoorlijk delirerende ‘drs. ing.’Rob van Eerden over… Wodan.
Tot tegenbericht kwam daar nauwelijks iemand op af. Een trots verslag is bijgevolg dan ook niet bekend. 6. Een folklorologische dubbele kiloknaller
Na vijftien jaar van weinig tot niets (geen enkele academisch gevormde geschiedschrijver houdt zich nog met het onderwerp van de vroeg-Middeleeuwse nationale geschiedenis bezig omdat de traditionalistische en folklorologische stellingen onhoudbaar zijn gebleken, en aan de universiteiten zijn er rond dit onderwerp dan ook geen baantjes meer te verdelen) is er alsnog iets gewichtigs opgedoken :
Geen enkele bevoegde geschiedschrijver heeft medegewerkt aan dit boekwerk, een veeg teken; en verslagen van iets oudere opgravingen, van groot belang, zijn veronachtzaamd, een al even, zo niet zelfs groter, veeg teken. Want de historische schriftelijke bronnen zijn allemaal al heel lang bekend, en er wordt, als regel, eerst gegraven op de meest belovende plaatsen, zodat zowel geschiedschrijving als archeologie voor het eerste Millennium in Noord-Holland al een aflopende zaak zijn. Het boek verschijnt onder de auspiciën van Anouk Veldman, ‘museummanager’ bij Huis van Hilde, en met de zegen van Jelle Beemsterboer, Gedeputeerde Erfgoed van de provincie Noord-Holland, en ook voor Wonen, Landbouw en Visserij, Stikstofbanken en het Provinciaal programma landelijk gebied (‘pplg’), en nog heel veel andere portefeuilles, waarvan hij niet méér verstand heeft, en wat er voor de rest weinig toe doet, omdat dat alles bijgevolg door ambtenaren wordt geregeld en Jelle dus de pop is van een heleboel buiksprekers. De titel is geplagieerd van SEMafoor, Stichting Eerste Millenium, waarin ernstig van gedachten wordt gewisseld over het onderwerp, maar dan zonder onwelgevallige opvattingen uit te sluiten, iets dat Johan Nicolay en Rob van Eerden (twee baantjesgasten) in al hun pseudo-academische hooghartigheid juist tot uitgangspunt hebben verheven. Alweer zo’n provinciaal overheids-gesubsidieerd (maar niet langer privé-gesponsord door vriendelijke plaatselijke banken zoals ing) koffietafel zelfs dubbelboek waarmee je meerdere personen tegelijk de schedel kan inslaan en waarin zo min mogelijk wordt verantwoord. Het is, gezien de massa, overduidelijk níet bedoeld om te informeren of te overtuigen, maar wél om te overdonderen (6). In afwezigheid van bekwame geschiedkundigen wordt er wel een heel legertje van mensen opgevoerd dat er op uit gaat met metaaldetectors vooral om oude munten te vinden, die ze vervolgens niet zelden onderhands te koop aanbieden aan verzamelaars die niet erg geïnteresseerd zijn in de herkomst; wat formeel diefstal is van cultureel erfgoed, en die verzamelaars zijn helers, maar goed… het is in Castricum, dus moet daarover maar niet te veel worden gezeurd…, en ter plekke moet er wel wat door de vingers kunnen worden gezien… Je kan deze dubbele kiloknaller, voor zover bekend, niet bij enige reguliere boekhandel bestellen (we hadden ook graag een present-exemplaar ter recensie ontvangen, maar daaraan is geen gevolg gegeven, omdat om het even welke bespreking hoogst waarschijnlijk ongewild was), en bestellingen per post zouden door de portokosten aankoop nog onaantrekkelijker maken dan die toch al was, maar in het Huis van Hilde te Castricum kan hij ter plekke – zo wordt beweerd – worden aangeschaft. Als je de hele €75,- ineens contant op de toonbank legt (flink wat voor een kiloknaller die nog zwaar gesubsidieerd is ook, maar helaas niet gesponsord), dan krijg je de twee delen mogelijk zonder veel verdere problemen mee (7), wat een hele opgave blijft voor mensen die op afstand wonen of minder kapitaalkrachtig zijn, maar gelukkig komen de meeste exemplaren over een paar jaar in de ramsj voor zeg twee tientjes en vervolgens nog minder, zodra de onverkochte voorraad ergens in de weg begint te liggen. Ondertussen is het geheel inmiddels eindelijk ook volledig en gratis toegankelijk op het web (dat had, zo hebben we begrepen, nogal wat voeten in de aarde), zodat de vraag kan worden gesteld waartoe die kostbare papieren uitgave dient. Meest waarschijnlijk om het allemaal erg ‘gewichtig’ en ‘geleerd’ te maken, terwijl het gaat om tamelijk eenvoudige, en voor een ieder begrijpelijke onderwerpen; dan wel voor enkelen om leuk te verdienen dankzij de subsidie, ofwel de twee tezamen, dat valt nog te bezien. De besproken nieuwere archeologie is natuurlijk interessant, maar dat gaat nog immer, heel teleurstellend, over wel heel weinig, en het belang ervan wordt, zoals gebruikelijk, met veel bluf schromelijk overdreven. Volgens de oudere archeologie in Kennemerland, zoals geleid door Herre Halbertsma – in deze geheel onverdacht, omdat hij wel degelijk ook traditionalist was (zie ook : Herre Halbertsma) – zoals in Heiloo en Velsen, was er op beslissende plaatsen niets te vinden van vóór de twaalfde eeuw. Dat levert een leuke spagaat op omdat Herre Halbertsma als archeoloog integer was, bijgevolg door de folklorologen als zodanig moet worden genegeerd en genegeerd wordt (d.w.z. buiten beschouwing gelaten), terwijl hij als ideologisch folkloroloog, waar hij ijlde, door veelal dezelfde mensen juist in ere moet worden gehouden. Voor de geschiedschrijving zijn er nauwelijks nog ter zake kundigen die de ouderwetse folklorologie blijven na-papagaaien. Dus komen er hier vooral on-deskundigen aan het woord, waar, bij gebrek aan beter, zelfs op wauwelaars als Marco Mostert (een ‘codicoloog’) en Kees van Nieuwenhuijsen (een beunhaas) is teruggevallen. Om het toch nog maar weer eens een keer te kunnen hebben over het door redelijke mensen al lang voor Kennemerland afgeschreven magische trio Willibrordus, Adelbertus en Engelmundus (Jan de Koning werkt ook vrolijk mee aan dergelijke onzinnigheden). Verder komen Vikingen en zelfs “Germaanse Goden” (hoe gek kan het worden) al weer een tijdje steeds meer in de belangstelling, hoewel je het daarover allemaal na 1945 eigenlijk niet goed meer kon hebben vanwege de Ahnenerbe van Heinrich Himmler en Herman Wirth. Zodat voor de geheel nieuwe belangstelling toch wel enige rechtvaardiging mocht worden veronderstelt. De nauwelijks daartoe gedane poging kan welgevoeglijk als weinig indrukwekkend worden beschouwd, want het blijft nazistische luchtfietserij, waarbij er zelfs door echte nazi’s nog nooit iets ‘edel-germaans’ is opgeëist voor Noord-Holland (Anton Mussert heeft, voorzover bekend, zoiets zelfs niet eens geprobeerd). De IJslandse Edda (een mythologische samenstelling uit de dertiende eeuw om de onafhankelijkheid ten opzichte van Noorwegen op te eisen – hebben we eigenlijk wel iets ouders dan uit de zeventiende eeuw ? – een voorloper van Harry Potter (8)) en in de geest van het Oera-Linda-Boek, de ‘alt-germanische’ Jan de Vries, ‘runen’, paraskevidekatriafobie, Heer Lem als stichter van Haarlem, en de hele verdere reutemeteut, tot vervelens toe, ligt weer goed in het gehoor van nieuwerwetse historische onbenullen en wordt weer salonfähig gemaakt… in Castricum (Hotel Borst en De Oude Schimmel komen nog weinig in aanmerking, dus nu is er het Huis van Hilde), zónder rock-'n-roll, maar mét Vikingen. Maar er ontbreekt toch ook weer van alles, zoals de Finse Kalevala; en waar zijn de Hunnen en Dzjengis Khan ? Zijn er in Holland al boemerangs opgegraven, bijvoorbeeld in Vlaardingen en in, jawel, Velsen (een van eikenhout), zodat er een verband met Australische aboriginals in het verschiet ligt ? Zelfs prof. dr. ir. Erich Heinz Pieter Cordfunke, tot het verschijnen van het bovengenoemde duo de grootste wauwelaar (nu vooral toegankelijk in de ramsj, want aanzienlijke onverkochte gesubsidieerde en gesponsorde voorraden begonnen ooit ergens in de weg te liggen) waar het om de vroege plaatselijke geschiedenis van Holland gaat, heeft het zover nooit gedreven. Positief puntje, voor het moment : geen woord meer over de Canninefaten (ze zijn in dit werk alleen te vinden in de titels van twee kennelijk verder voor Noord-Holland afgeschreven, maar desalniettemin toch opgevoerde publicaties); jammer dat die afwezigheid niet verantwoord wordt. Maar goed, er wordt zo min mogelijk verantwoord, en : leve de stiekeme achterdeur voor bovennatuurlijke verdwijningen ! Onvermijdelijk : over een tijdje komen zelfs de Canninefaten, die zo graag konijnen aten, vast wel weer terug; Alkmaar was immers hun hoofdstad ! En het Oera-Linda Boek komt over een tijdje ook weer in de belangstelling, dat is ook al een periodiek verschijnsel. Dat alles kunnen we Johan Nicolay en Rob van Eerden met een gerust hart toevertrouwen, want baantjesgasten hebben onderwerpen nodig. Ze zijn zeer beslist geen corrupte wetenschappers, tegen die schandelijke beschuldiging moeten ze met alle kracht in verdediging worden genomen; want het zijn in het geheel geen wetenschappers; het zijn euvele morosofen, bij wie er zelfs geen literaire kwaliteiten ontdekt kunnen worden. Hoofdstukken en auteurs :
Het gaat dus om heel weinig auteurs, namelijk maar tien : Johan Nicolay, Rob van Eerden, Peter Vos, Jan de Koning, Menno Dijkstra, Annet Nieuwhof, Frans Diederik, Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Marco Mostert. Ze zijn net zo wetenschappelijk als de bedrijvers van astrologie, frenologie en psychoanalyse en nog heel veel anders, zoals de spannende maar onzinnige vragen stellende pseudo-archeoloog en oplichter Erich von Däniken. Als je in een als zo belangrijk bedoeld en omvangrijk historisch werk in een voetnoot durft op te merken : « Simek (1984, Einleitung) meent dat er van 1500 v.Chr. tot 1000 n.Chr. een Germaanse cultuur bestond die even belangrijk was als de klassieke beschaving, zich geografisch uitstrekkend tot IJsland in het noorden en de Zwarte Zee in het oosten. » (p. 783), dan zit je niet eens op vijf centimeter afstand van Erich von Däniken, en meest waarschijnlijk zelfs uit zijn neus te peuteren. En alweer : « Er was een systeem van (niet erfelijke) leiders en volgelingen, dat in stand bleef door trouw te betonen in de strijd, door het aangaan van huwelijksrelaties en door het uitwisselen van waardevolle geschenken. » (p. 39). Geen enkel gedocumenteerd voorbeeld wordt gegeven en dus gaat het om een loze bewering, waar die 888 bladzijden overigens behoorlijk vol van staan. Er wordt vreselijk veel in dezelfde geest gezwetst. Nog eentje, over taalkunde : « Bij gebrek aan primaire bronnen in vroeger gesproken talen, wat zeker geldt voor Noord-Holland in de Vroege Middeleeuwen [men leze : we hebben niets, nul, nada, niente, nothing, nichts], maakt de historische taalwetenschap [over wie gaat dat meer precies ?] gebruik van de ‘historisch-vergelijkende methode’. Deze methode vertoont sterke overeenkomsten met andere historische wetenschappen die reconstructies van eerdere situaties maken, zoals archeologie, geologie en paleontologie. Door het vergelijken van jongere verschijningsvormen kan een oervorm of proto-vorm gereconstrueerd worden. » (p. 740, auteurs Arjen Versloot, Kees Nieuwenhuijsen en Rob van Eerden). Kortom, er wordt natuurlijk ook maar weer eens teruggevallen op ‘archetypen’. Die werden verkregen met een pseudo-wetenschappelijke methode uit de negentiende eeuw; met vage benaderingen die enige speculatieve rechtvaardiging leek te hebben zolang er niets beters was, maar gedeugd heeft het nooit, en er kwam beters voor in de plaats dat bij de auteurs onbekend is gebleven. De hypothetische constructies van oude woordvormen hebben echter een probleem : het is onmogelijk om te bevestigen of te weerleggen dat ze juist zijn zolang we niet over een tijdmachine beschikken. Bijgevolg gaat het over de opeenstapeling van onzinnige ‘hypothesen’ (veronderstellingen). Inmiddels bestaat dat niet eens meer als universitair vakgebied, en bijgevolg heeft geen enkele academische taalkundige aan de dubbele kiloknaller mogen meewerken. Zie : Taalkundige ‘archetypen’ die met een *asterisk beginnen. In de archeologie, geologie en paleontologie heeft dat zelfs nooit bestaan, of althans, de schrijvers hebben zich geen moeite getroost daarvan voorbeelden te verstrekken, dat staat er vooral om ‘geleerderig’ te lijken. Wél bestond het ooit in de taalkunde en de biologie, waarbij de rassenkunde er natuurlijk uit sprong, maar daarover melden de schrijvers liever niets. En we lezen : « Schriftelijke uitingen bleven beperkt tot enkele korte inscripties in ‘runen’. » In noot: « In Noord-Holland zijn tot heden nog geen runeninscripties gevonden. » (p. 39). Dus waar hebben we het over ? Maar weer eens opscheppen met wat er allemaal niet is gevonden ? Sinds 1945 worden er trouwens ineens nauwelijks nog ‘runen’ gevonden. Het gaat vooral over heel gemakkelijk gemaakte vervalsingen, ten gunste van nationale Scandinavische ontstaansmythes, wat vervolgens koren was op de molen van de nazi’s, want in Duitsland zélf was er zo weinig. En in Holland was er al helemaal niets. De ‘runenkunde’ wordt dan ook allang helemaal nergens meer onderwezen, althans, daarnaar kan eindeloos worden gezocht. Maar goed, hier zijn we het helemaal met elkaar eens : « Met het werk van Grimm wordt in 1835 de toon gezet in zijn Deutsche Mythologie, waarin hij binnen de context van de Duitse staatsvorming een beeld geeft van een min of meer uniforme, Germaanse (lees: Scandinavische, Engelse alsook continentale) religie, stevig leunend op de Edda. Als uitdrukkelijke ‘gelovers’ in het bestaan van een overkoepelende, Germaanse godengroep (pantheon) kunnen ook Todd, Holzapfel en Janson genoemd worden; zij zien aanwijzingen voor een min of meer verwante ‘Germaanse religie’ in geheel Europa boven de Alpen. » (p. 783-784). De door de schrijvers gemaakte gevolgtrekkingen zijn echter tegenovergesteld aan wat hier wordt uiteengezet. Wel treffend dat er na twee eeuwen ‘onderzoek’ nog altijd niet meer dan ‘aanwijzingen’ zijn. Na al de ‘Vikingen’-onzin in Castricum gaat dit ‘monumentale’ werk ineens opmerkelijk weinig in op ‘Vikingen’. Die vroeg-middeleeuwse stoevers hebben overduidelijk zichzelf afgedaan (hoe zit het nou eigenlijk met die geheime Vikingenboot die al heel veel jaren geleden gevonden zou zijn of zou worden in Bakkum ?) en die ‘ontdekkers’ blijven toch ook wel weer erg graag anoniem ! Of hebben we het toch over alleen maar de ongrijpbaar zwetsende Jan de Koning ? Conclusie van de nieuwe goochems : « Historici en archeologen lijken daarmee gevangen tussen twee doctrines: 1) ze accepteren het vroegere bestaan van een Germaanse godenverering, maar vermelden het feit dat de (geschreven) bronnen veel te wensen overlaten aan consistente informatie, óf 2) ze ontkennen (of bagatelliseren) het vroegere bestaan van een Germaans pantheon en blijven zitten met een serie aanwijzingen die te ‘taai’ zijn om weg te redeneren. Een tussenpositie wordt ingenomen door onderzoekers die een zekere mate van gelijkvormige verering van de Germaans-Noordse goden erkennen, maar dan in een meer regionale, diverse en in de geschreven bronnen met Romeinse en christelijk-Frankische gedachten overgoten ‘werkelijkheid’. » Zo worden de twee hoofd-auteurs de mannen-van-het-midden, maar van welk midden meer precies, of het midden van wat ? Duidelijk is : « Restanten van tempels en heiligdommen uit het 1e millennium zijn in Noord-Holland niet bekend. » Wordt er dan toch nog wat anders gevonden, dan zal het bijgevolg van elders en later zijn ingevoerd. Dat geldt dus ook voor de weinige metalen sieraden die bij hen voorop staan, want verder is er niets. En dan wordt het zeer traditionalistisch en folklorologisch toch wel érg wazig : « Bestudering van deze beeldtaal kent internationaal een lange geschiedenis en heeft als doel de symbolisch-religieuze, misschien zelfs magische betekenis van enkele dominante sierelementen te duiden. Deze elementen vormden onderdeel van een beeldtaal die voor de makers en dragers van de sieraden vermoedelijk eenvoudig leesbaar was, doordat ze verwezen naar mythische verhalen en heldenverhalen die tijdens feesten en andere bijeenkomsten werden verteld of bezongen. De betekenis van deze beeldtaal is door de komst van het christendom naderhand vrijwel volledig uitgewist. Wat het ‘lezen’ van de beeldtaal verder bemoeilijkt, is dat de vormentaal bijna altijd subtiel, sterk symbolisch en uitgesproken dubbelzinnig is. » (p. 785). Waar gaat het dus meer duidelijk over ? Als we over beeldtaal lezen dat het bij beelden gaat om : « alle communicatieve middelen die niet primair tekst zijn, door middel van een tweedimensionaal medium tot ons komen […] en primair een communicatief-retorische functie hebben » Dan hebben we te maken met het zoveelste gezwam en geleuter dat het kennelijk goed doet in een deel van de artistieke wereld; maar wat moet dat in de archeologie ? Als iemand over ‘beeldtaal’ begint (het gaat over symbolen, dat wil zeggen zinnebeelden), dan lijkt het verstandig het gesprek onmiddellijk te beëindigen, en als het inderdaad, wat gewoner, over ‘symbolen’ gaat dan is een lang gesprek weinig nuttiger, want het gaat over wel heel erg weinig. Dat is net zo iets vaags als lichaamstaal. Dat heeft wel iets met overdracht te maken, maar in het geheel niets met taal. Ondertussen heeft het natuurlijk alles te maken met geleerderigheid, eventueel in het vooruitzicht van universitaire baantjes. « In het zuidelijke Noordzeegebied waren vanaf het midden van de 5e eeuw mantelspelden in gebruik die in vorm en versiering op Scandinavische prototypes teruggaan. » (p. 785). Daarvoor worden er geen Scandinavische voorbeelden gegeven. Voor de rest wordt er in het geheel niets getoond dat in Holland is gevonden (buiten wat ‘sceatta’-valsemunterij), wat natuurlijk heel ‘dubbelzinnig’ is. Want dat boek ging toch eigenlijk over Noord-Holland, of toch niet ? Kan het in de overweging worden meegenomen dat die scandinavische mantelspelden nabootsels waren van die uit het zuidelijke Noordzeegebied, die immers veel ouder waren ? En waarom hebben we het de hele tijd over ‘mantelspelden’ (dat waren versierde veiligheidsspelden zoals veel later nog gebruikt voort luiers); is er echt helemaal niets anders ? Waar zijn de burchten ? Als die er niet zijn dan is de rest gezanik.
Een goedbedoelde aanwijzing
|
|||||||||||
Aantekeningen |
1. Om het ‘gelul van een dronken aardbei’ (een gevleugelde uitdrukking van Koot en Bie) te vervolgen : « De koekoek is in de oud-Noorse mythologie een aan de god Thor (ook wel Donar genoemd) gewijde vogel, en kennelijk zagen mensen destijds overeenkomsten tussen deze Noorse god en de duivel. » (Onze taal). 2. Een tamelijk oubollige naam voor een archeologie museum van een hele provincie, op een mooie plek, met een heel groot Madame Tussauds-gehalte, steeds meer een pretpark, met een ongelooflijke magerheid aan vroeg-Middeleeuwse archeologie, net als in de steden Alkmaar, Haarlem, Amsterdam en Leiden, alwaar er ook al niet veel te zien is dat archeologisch in geschiedkundige overwegingen voor het eerste Millenium kan worden meegenomen. 3. De goochem Kees Nieuwenhuijsen stelde zich aanvankelijk voor als “dr.”, hoewel hij nóch opgraafkundige, nóch geschiedkundige is. Erg trots op zijn doctoraat kan hij niet zijn, want nergens wordt vermeld in welk vakgebied hij die titel verkregen heeft, en zijn proefschrift is onvindbaar. Hij staat niet bekend als iemand die zelfstandig enig onderzoek in de oorspronkelijke schriftelijke bronnen heeft gedaan, nóch beroept hij zich op eigen verdiensten in de opgraafkunde. Hij verzint vooral door vanuit allerlei verzinsels van anderen, die zelf ook al weinig onderzoek deden, maar die ook weer ‘overschreven’, van weer andere fantasten. Dat promoveert Kees Nieuwenhuijsen tot grootmeester in de fantastologie; wat eigenlijk te veel eer is, en inmiddels is hij dan ook voorbijgestreefd door Rob van Eerden en Johan Nicolay, twee wél-betaalde, maar níet-geschiedkundigen, inmiddels opper-grootmeesters in de fantastologie, en dat allemaal uit de ‘school’ van prof. dr. ir. Erich Heinz Pieter Cordfunke, maar dan in het kwadraat. 4. Vergelijk : Week (Wikipedia). Opmerkelijk is dat de naar Germaanse godennamen genoemde weekdagen in het IJslands, de moedertaal van de Edda, ontbreken. Ook is er geen sprake van een Duitse ‘Wotanstag’ (wie heeft dat verzonnen ?), en eerste ‘attestaties’ (vermeldingen) van de namen van de weekdagen in de verschillende talen worden niet gegeven zodat de beweringen zowel ontoetsbaar als nutteloos zijn.
Voor meer bronnen : Meteo Maarssen (Literatuur, onder Volksweerkunde). 5. Men beginne bij : Lijst van sterrenbeelden, men zoeke op stier en koe; de laatste ontbreekt in de lijst. Lost Rob van Eerden het probleem op, dan kan hij eindelijk enige wetenschappelijke aanspraken maken, maar het is onwaarschijnlijk dat het zover komt, want hij doet niets. 6. Het zou toch ook enig belang kunnen hebben om te weten hoeveel er gedrukt zijn en hoeveel er ook daadwerkelijk worden verkocht (per week, per maand, per jaar ?). Zeg, er zijn duizend exemplaren gedrukt en gebonden, dan liggen die ergens in de kelders of zolders van het ‘Huis van Hilde’, en dan is het toch makkelijk te overzien hoeveel er tot dusverre gesubsidieerd onverkocht zijn gebleven. Berichten daarover zijn welkom. 7. Ter vergelijking : Onderzoeksbalans in Vlaanderen, 2008, waaruit blijkt dat er aldaar ook buitengewoon weinig uit het eerste Millenium is gevonden, maar dat daar de opgraafkunde niet bevooroordeeld wordt vermengd met wankele geschiedkunde, en er wordt ook niet gebluft met wat er allemaal níet is gevonden (backup). In Duitsland (aan de noord-oostkant van de Rijn) is er nóg minder. 8. Die hele Edda bestaat uit een enkel ‘afschrift’ (het is een handschrift) uit IJsland (de Codex Regius – een facsimile van het geheel op het web blijft onvindbaar – veel later (door wie ?) gedateerd omtrent 1275, maar ‘ontdekt’ niet eerder dan 1643 – danwel toen juist samengesteld, want er wordt niet eens vermeld wáár meer nauwkeurig het manuscript is gevonden en we weten dus ook niets over de zogenaamde dertiende eeuwse overschrijvers, laat staan over de zogenaamde veel eerdere mythologische makers. |
De Vikingen (in Bakkum ?) volgens het archeologie-museum ‘Huis van Hilde’ te Castricum.
Mooist van al zijn die draken, vlogen die over de Papenberg ?
Er wordt elders een beetje gewerkt aan een herziening van de geschiedenis in de richting van een oorspronkelijke Slag bij Castricum in 885 (‘gereenacted’, gewoon gesproken : nagespeeld, veel ouder dan die echte van 1799) ; op de afbeelding wellicht Kees Nieuwenhuijsen in hoogst eigen persoon en in vol ornaat ?
Dat oplichtende zwaard ontleend aan Starwars is natuurlijk heel mooi; en we zien ook een schild met een smaakvolle swastika.
Zie ook : http://www.keesn.nl/ (sinds juni 2018 niet meer onderhouden, maar sinds 2023 pruttelt het weer een beetje).
Er missen horens op die helm, maar die waren eerst later door Richard Wagner bedacht, dus daar kan je niet goed meer mee aankomen.
Er is ook al een ‘aarden wal’ verondersteld (waarvan in het landschap niets is aangetoond), en waarbij het onduidelijk is of je daarvoor, daarachter, of er bovenop moest staan om iets tegen ‘Vikingen’ te verdedigen.
Daar wordt weer tegen ingegaan met andere verzinsels dat die Noormannen eigenlijk heel vriendelijke handelaars waren, hoewel ze met vals geld betaalden, dat dan weer wel (zie onder).
Bron afbeelding : Holland, historisch tijdschrift (inmiddels vol van onleesbaar en onbegrijpelijk gewauwel), jrg. 50 (2018), nr. 4, p. 198.
Foto: Nico de Laat en Wibo Broek, 2018.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Het is niet te stoppen: Vikingen in Castricum ! (Gevechtsfilmpje op Facebook, in januari 2018 verwijderd, daarna weer verschenen).
Het Noordhollands Dagblad heeft een prachtige foto van deze zo opvoedende gebeurtenis bewaard :
Als die rechter een ‘Viking’ was dan moet die linker een Bakkummer zijn geweest (voor of na het laatste deuntje ?)
En die flauwekul wordt gesubsidieerd en gesponsord steeds verder uitvergroot ten gunste van sommige plaatselijke middenstanders die Castricum ‘op de kaart willen zetten’ (en kroketten verkopen).
Erg veel Brunhildes waren er niet (bij gebruik van die link, klik onderaan op ‘back’ voor meer inspiratie).
De ‘reenactment scene’ is altijd een mannenaangelegenheid geweest, waarin de ‘Noorvrouwen’ hun plaats dienden te kennen. Daarin begint eindelijk geleidelijk kentering te komen, maar van serieuze vrouwelijke proteststemmen is er nog altijd heel weinig bekend. Als we dan ook nog de Noorkinderen (onder ouderlijke begeleiding) in betrachting nemen… dan krijg je dus dit (te behouden ‘cultureel erfgoed’, met horens en al ?) :
« Huis van Hilde viert kerst met Vikingen
Kom in de kerstvakantie naar Huis van Hilde in Castricum en vier kerst met de Vikingen. Rond dit thema is van alles te beleven voor groot en klein. Veel activiteiten zijn gratis.
Zelf meedoen is natuurlijk mogelijk. Knutsel een Vikingboot, doe de Runen speurtocht, ontdek de ArcheoHotspot of beleef een voorstelling. »
Bron : Provincie Noord Holland (verdwenen), december 2017
Namaak-Denarius uit de negende of tiende eeuw, naar beweerd gevonden te Bakkum
Bron : Stichting Werkgroep Oud-Castricum.
Op een filmpje te zien : nog een paar archeologen in dienst van de plaatselijke middenstand : Vikingen maken Castricum onveilig (een prachtig document in onbenulligheid dat behouden dient te blijven, vooral “En dan maak je het puzzeltje compleet, als het ware”, Anouk Veldman, senior archeoloog van het Huis van Hilde (met een stilzwijgende verwijzing naar Sjef van Oekel).
Rob van Eerden legt netjes uit dat de gevonden munten namaak zijn van munten uit Frankrijk en Duitsland, van keizer Lotharius [dus negende eeuw]; dat is slecht gedaan, met een opschrift met iets dat op letters lijkt maar die onleesbaar zijn (‘Lotharius’ valt er niet van te maken, en verder valt er helemaal niets van te maken; ‘runenschrift’ is het ook niet, dus hoezo ‘Vikingen’ ?), waardoor het gaat om wat door de specialisten genoemd wordt een “barbaarse imitatie”; een dergelijke nep-munt schijnt ook in Wieringen te zijn gevonden.
Gevonden munten bewijzen geen bewoning op de vindplaats, noch handel met een plaatselijke bevolking die niet eens is gevonden (behalve wat lemenhutbewoners in Limmen), en al helemaal niet dat ze ter plekke zouden zijn geslagen; omdat het latere valsemunterij is zijn ze bovendien niet eens dateerbaar; er kan wel chemisch onderzoek worden gedaan naar de samenstelling en oorsprong van de metalen, die ongetwijfeld herbruikt zijn, zodat het daarmee ook oppassen is.
We wachten nog op de burchten en de graven van Rorik en Godfried de Noormannen.
Is er echt niets beters om de afgevoerde Kennemerse heiligen Willibrord van Heiloo, Adelbertus van Egmond en Engelmundus van Velsen te vervangen, die ‘Kennemerland’ al vóór de komst van de Noormannen zouden hebben gekerstend ?
Bij de Vikingen-onzin gaat het om twee te Bakkum gevonden valse munten uit de negende eeuw : Vikingen in Kennemerland (Backup). Het hele artikel hangt op onredelijke en onberedeneerde aannamentjes (de in Kennemerland bekende methode Cordfunke).