Frisi, Normanni en Saxoni | ||||||||
Inhoud van deze pagina
1. Inleiding
Zoeken we naar de middeleeuwse geschiedenis van Kennemerland, dan vinden we dat de geschiedenisboeken elkaar voortdurend tegenspreken, dat namen die in Kennemerland moeilijk te plaatsen zijn ‘vertaald’ worden weergegeven en dat het wemelt van de bedenkelijke gevolgtrekkingen. Zelden of nooit worden primaire bronnen gegeven waardoor het ernstige vermoeden rijst dat de geschiedkundigen vooral van elkaar overschrijven in plaats van bronnen te raadplegen. Onvermijdelijk moeten we daarom eerst ingaan op de Frisi, de Normanni en de Saxoni, waarbij we in grote lijnen, en niet meer dan schematisch, de bronnenuitgaven van Albert Delahaye volgen (3). Maar laten we eerst zien wat de Encyclopedie van Friesland ons te vertellen heeft over de Friese apocriefe geschiedschrijving : « APOCRIEFE GESCHIEDSCHRIJVING. In de 15de eeuw leeft in West-Europa het streven, eigen volk achtergrond en doel te geven door middel van een glorierijke geschiedenis, die zonder veel onderbreking aanwijsbaar zou moeten zijn van den beginne af. Gewoonlijk ontbrak de stof hiertoe. Dus werden heel wat quasi-oude kronieken gefantaseerd. – In Frl. [Friesland]was dit de kroniek van Ocko Scharlensis*, zgn. door Andreas* Cornelius bewaard en vervolgd. Deze kroniek werd de basis van een hardnekkig voortwoekerend genre. Waardoor? a. Suffridus* Petrus trachtte deze kroniek een wetenschappelijke schijn te geven; b. in Frl. leefde al vroeg (in de M.E.[Middeleeuwen]) en hevig een gevoel van het eigene (z[ie] Nationalisme); c. de kroniek sloot aan bij de traditie uit de M.E.: de tijd van Karel de Grote was de goede oude tijd. In die geschiedschrijving gaat het vooral over de ‘Friese Vrijheid’ (= Fr. V.) : « VRIJHEID. Toen de Romeinse macht in het noorden verdween, werd Frl. niet direct opgenomen in een groter staatsverband; het werd een grensgebied van het Frankische rijk en bleef hier ook buiten, toen de macht der Merowingen reeds heel Gallië omvatte. Pas de Karolingen vestigden hun macht hier voor het eerst (689) en, na tijdelijke ontspanning, onder Karel* Martel (734). Aan zee gelegen en de zee zelf bevarend, had Frl. het van de Noormannen hard te verduren, later niet minder door twisten van binnen en bedreiging van buiten (de Saksische Egberts en Bruno’s, Utrechts bisschop, Holland en Gelre). Zo kreeg de tijd van Karel* de Grote de glans van de goede, oude tijd; men zag op hem terug als de schepper van de Fr. V. en van de Fr. rechten. In Friesland is sinds 1590 eeuwen gewerkt aan de nationale geschiedschrijving : « Al deze half vermoede realiteiten, flarden uit de oertijd, hadden met elkaar gemeen dat ze op het toneel van de vaderlandse geschiedschrijving naast de Bataven slechts figuranten waren. Er was daar nog slechts plaats voor één wat meer geprofileerde rol: die van de bewoners van de kuststreek tussen de Rijndelta en de Eems, de Friezen. Met dat soort van gekwebbel en gekwaak werd uiteindelijk het Oera Linda Bok voortbracht (7). Getuige Frieslands oudheid door Herre Halbertsma uit het jaar 2000 laat de mythologie Na de Tweede Wereldoorlog werd er enigszins opruiming gehouden in deze rommeldoos omdat de Friese geschiedschrijving in een kwade reuk was komen te staan. We zouden dat het Verdriet van Friesland kunnen noemen, een ongeschreven roman. Maar historisch materiaal kan daarom niet worden afgedaan; wél dient het op de juiste plaats te worden gezet. We hebben hier, door het eindeloos door-gefantaseer op wat flarden vroege geschiedenis, een tweeledig probleem :
Pellen we de mythologie er van af en nemen we de juiste plaats van handeling in ogenschouw, dan houden we vanuit de bronnen ongeveer het volgende over : 2. Frisia, 590-833Voordat er Romeinen in Nederland waren (12 voor Chr.) bedwong Drusus, stadhouder van Gallia, de Frisi. De Frisi worden al vermeld bij Tacitus (Boek IV, 15, 16, 18, 56 en 79), en wel in verband met de Bataven (omgeving Béthune) en de Canninefaten (Genech) (9), in de Gallische landen, dus schrijf Holland en Friesland gelijk maar af. De Frisi bewonen vanaf de eerste berichten de streek ten oosten van Calais en Duinkerke, bij de Saxoni (10). Ze worden genoemd in 590, toen koning Chilperik geldt als de schrik van Frisi en Suevi (bewoners van Kortrijk en niet Zweden of Zwaben, en ook niet Zeeuwen). In 675 zijn ze buren van de Morini van Terwaan [Frans Thérouanne]. In 678 ontmoet Wilfried, aartsbisschop van York, Aldgisl, de koning van de Frisi. In 687 overwint de Frankische hofmeier Pepijn II de koning der Frisi, Radbod, bij de burcht Duristato (Audruicq, niet Wijk bij Duurstede). In 690 regeert Pepijn de Oude over het volk tussen het Carbonisch Woud (van Boulogne tot Trier) en de Maas (in Henegouwen) tot aan de uiterste gebieden van de Frisi (noordoostzijde van Het Kanaal). In 695 voert koning Pepijn een leger aan tegen de Frisi en hun koning Radboud; hij slaat een kamp op bij de burcht van Dorestadum (Audruicq) waar de Frisi, geleid door de hoogmoed van Radboud, hem aanvallen. Er ontstaat een felle strijd waarin de Frisi worden verslagen. Pepijn’s opvolger Karel Martel levert slag met de Frisi in 714, en verslaat hen in een triomfvolle maar wrede strijd, en in een zeeslag verslaat hij ook Ebron, een aanvoerder van datzelfde volk, die hij doodt met heel zijn heiligschennend leger. Zo onderwerpt hij tenslotte Fresia, dat na het vernielen en verbranden van de afgodsbeelden aan het gezag van de Franken wordt onderworpen. In de slag bij Vinciacum (Vinchy, ten zuiden van Kamerijk, Frans Cambrai) in 717 (11) biedt Radboud hulp aan Chilperik en Regenfried tegen Karel Martel die eerst op vlucht slaat, ze dan opnieuw aanvalt en vervolgens een vrede aanbiedt die zij niet aannemen. Karel overwint vervolgens; Regenfried en Chilperik slaan op de vlucht. Radboud neemt in dat jaar Trajectum (Tournehem) in, maar wordt daarna verslagen te Vinchy. Trajectum (Tournehem), in 717 ook Viltaburg geheten, is de stad van de Vilti en ligt op de grens tussen Fresia en Saxonia; in 720 worden de Wilci of Vilti genoemd als deel van de Saxoni die wonen aan de verste kust der aarde, waar Germania zijn gebied aan de (Atlantische) Oceaan voegt. In 780 wonen ze dicht bij de Saxoni, vormden ze een onderdeel van de Slavi (omgeving Tournehem en niet Oost-Europa), en zetelen ze op de kust van de oceaan. In hun eigen taal noemen ze zich Waletabi, maar in het Frankisch worden ze Wilzi genoemd; ze zijn de Franken zeer vijandig gezind. In 734 begint het volk van de Frisi, een wreed en weerbarstig volk, een opstand. Men kan daar moeilijk over aarde gaan, daar deze streek aan en in de zee ligt. Karel Martel rust een vloot uit van schepen en galeien om er te komen, hij strijdt zich een weg naar zee, en als hij genoeg schepen heeft valt hij Westrachia (gebied ten Westen van Atrecht, Frans Arras) en Austrachia (Ostrevant bij Atrecht) aan, de eilanden van de Frisi, waar hij alles met brand en moord vernielt. Hij richt bij de rivier de Burdina (niet de Boorne in Friesland, maar de Bourre tussen Hazebrouck en Merville) zijn legerplaats in. Hij verslaat het leger van Radbode, de aanvoerder van de Frisi en vernielt hun heiligdommen en afgodsbeelden. In 747 staan de Frisi samen met de Saxoni en de Winidi (Winnezeele bij Cassel) andermaal op tegen de Franken. De bovenstaande gegevens over de Frisi worden als regel maar overgeslagen omdat haast niemand ze nog in Friesland of Holland durft te plaatsen, waarmee heimelijk wordt toegegeven dat de Frisi zich dus elders bevonden (12). In 753 wordt voor het klooster van St. Denis bij Parijs de tolvrijheid bevestigd voor de markt, zowel voor de Saxoni als voor de Frisi; in 763 bevestigt Karloman de abdij van St. Denis in haar marktrecht over alle handelaars, opnieuw voor zowel Saxoni als Frisi. In 779 bevestigt Karel de Grote voor de abdij van St.-Germain-de-Prés bij Parijs vrijheid van tol in Traiecto (Tournehem) en Dorstado (Audruicq) en een reeks van andere Franse steden.
Rond 790, onder Karel de Grote, wordt de Lex Frisionum opgesteld. De maatschappij bestaat uit een regis (koning), nobiles (edelen), liberes (vrijen), lites (horigen) en serves (slaven) (13). Als Karel de Grote zich in 793 naar Pannonia (noordoosten van Frankrijk) begeeft hoort hij dat de troepen die door Thedericus, graaf van Frisia (Dirk Nul) (14), waren aangevoerd in Rhuistra (Hestrus bij St.-Pol-sur-Ternoise) door de Saxoni zijn onderschept en vernietigd. Hij beseft dat hij tussen de Radantia en de Elmonum een kanaal moest laten aanleggen zodat hij gemakkelijk van de Danubius (de Aisne en niet de Donau) in de Renus (de Schelde en niet de Rijn) kon komen, die van de ene kant al met de Danubius (Aisne), aan de andere kant met de Moena (Moeze of Maas) in verbinding staat. Hij laat dit werk in de herfst uitvoeren.
3. De Normanni in Frisia, 800-885In 800 wordt een eiland van Frisia, vlak bij de kust van Germania gelegen, door Normanni geplunderd. In 808 laat Karel de Grote schepen bouwen om Gallia en Germania te verdedigen; in alle havens en riviermonden worden wachtposten uitgezet en versterkingen gebouwd. Godfried de Noorman (niet te verwarren met de latere Noorman van dezelfde naam) richt in 809 verwoestingen aan. In 810 komt een vloot van 200 schepen van Normandië naar Fresia waarbij alle eilanden voor de kust worden verwoest en de Normanni het vasteland bereiken. In 811 wordt de dienstplicht in het gebied tussen de Loire en de Renus (Schelde) geregeld (16).
Karel de Grote schrijft tussen 804 en 811 in een brief aan abt Fulradus van St.-Quentin dat hij een rijksvergadering wil houden in Saxonia, in Starasfort (Strazeele bij Hazebroek) aan de rivier de Bota (Bourre); hij vraagt de abt met gewapende mannen daar naar toe te komen. In 808 stuurt hij zijn zoon Karel met een groot leger van Franken en Saxoni naar de Albis (de Aa en niet de Elbe) tegen Godfried, de koning van de Normanni. In 814 breekt er onenigheid uit tussen de zonen van Godfried, koning van de Dani. Diens zoon Heriold stelt zich onder bescherming van keizer Lodewijk en wijkt uit naar Saxonia. De keizer beveelt de Saxoni en de Abodriti (Hébuterne) om Heriold te helpen; maar de troepen durven de Normanni niet aan te vallen. In Padrabrunna (Pierremont, niet Paderborn) wordt een rijksvergadering gehouden waar gezanten van de Normanni vrede aanbieden. In 825 komt Heriold met zijn vrouw en een menigte Normanni naar Mainz (of is het Mainvillers?) of Ingelenheim (Inglinghem bij Mentque-Nortbécourt?) om bij St. Albanus te worden gedoopt. Heriold keert daarna terug naar Fresia, waar hij het graafschap Hriustri (Hestrus bij St.-Pol-sur-Ternoise) krijgt toegewezen. Een vloot van de Normanni valt in 834 Frisia binnen en verwoest een deel daarvan. Vandaar trekken zij over Vetus Trajectum (Tournehem) naar de haven die Dorestadus (Audruicq) heet en ze vernielen alles. Sommige mensen doden zij, anderen voeren zij als gevangenen weg. Ze verbranden een deel van de stad. In 838 is de keizer op jacht in Verberie te Compiégne, als de gezanten van Rorik hem vragen om het bezit van de gebieden van de Frisiani en de Abodriti (Hébuterne). In 840 is er opnieuw dreiging van de Normanni en keizer Lodewijk de Vrome is bevreesd dat deze zich met de Slavi (omgeving Tournehem) verenigen, die verwant zijn aan de Stellingi (Escoeuilles en niet Stellingwerf); hij laat de streken bij de Renus (Schelde) versterken.
De Normanni vernielen in 841 het land tot aan Atrecht (Frans Arras); monniken met de relieken van St. Vaast vluchten door Fresia naar Engeland. In 845 valt koning Rorik van de Normanni met 600 schepen Germania binnen over de rivier de Albis (de Aa en de niet de Elbe). De Saxoni verslaan hem. In Fresia worden de Normanni éénmaal verslagen en tweemaal zijn ze overwinnaar; in Saxonia verwoesten ze Hammaburg (Hames-Boucres en niet Hamburg). Godfried, de zoon van Hariold de Noorman die in Mainz (of is het Mainvillers?) het doopsel had ontvangen, valt in 852 Fresia met een menigte schepen aan en trekt de streken van de Schelde binnen. In 858 slaan de Saxoni aanvallen van de Normanni af en in 872 worden ze door de Frisi verslagen. In 879 zendt de keizer gezanten naar de rivier de Egidora (Authie) die de grens vormt tussen de gebieden van de Saxoni en de Normanni. In 880 stuurt koning Lodewijk zijn leger naar de Schelde, waar de Normanni verblijven. Hij verslaat meer dan 5.000 van hen, waaronder Hugo, de zoon van de koning. In Saxonia hebben de Normanni de overhand en doden twee bisschoppen en twaalf graven. In 885 viel een leger heidenen Germania binnen in de streek van de Oude Saxoni, die in het Saxoons Ealdseaxum heet. De Saxoni en de Frisi trekken tegen hen op.
In 880 krijgen de Normanni Normandië ter beschikking van keizer Karel die er niet in slaagt ze te bedwingen. Godfried de Noorman, ook de Zeekoning genaamd, heerst over Fresia totdat hij in 885 bij Herispich in de Batua (Quierzy bij Noyon, volgens andere bronnen Eragny, ten noorden van Conflans-Ste-Honorine, en niet Spijk bij Lobith) wordt vermoord. Daarna horen we niets meer over Normanni in Fresia. Wie waren de Normanni ? In 590 noemt Gregorius van Tours de Dani die dan al lang in Normandië wonen en toen moeilijk uit Scandinavië konden komen. Meer dan waarschijnlijk sloten groepen Saxoni zich bij hen aan en namen de methoden over. Al van uit de vijfde eeuw zijn er schepen gevonden met drakenkoppen die aan Saxoonse piraten worden toegeschreven. In 670 worden voor het eerst de Northomanni genoemd door de geograaf van Ravenna. Meer dan waarschijnlijk waren het groepen Saxoni, die Normanni of Dani werden genoemd omdat ze dezelfde kostwinning hadden als de eerstgenoemden, en die door Karel de Grote en zijn navolgers werden opgejaagd, die verder noordwaarts trokken om zich uiteindelijk in Denemarken te vestigen en zich van daaruit verder te verspreiden.
4. De Saxoni onder Karel de Grote gedeporteerd, 775-804Net als de Frisi wonen ook de Saxoni in het noorden van Frankrijk (22), waar ze al in de tweede eeuw door Ptolemeus worden vermeld tussen andere stammen in Frankrijk en waar ze sindsdien woonden aan de Saxoonse kust boven Normandië. Pas op zijn allervroegst verschijnen in de tiende eeuw ‘Saksen’ voor het eerst in het noorden van Duitsland. In 775 worden de Saxoni die op beide oevers van de Albis (de Aa en niet de Elbe) wonen na jaren van strijd door Karel de Grote verslagen en in kleine groepen verspreid over Gallia en Germania. Als in 782 de voornaamsten van de Saxoni zich tot Karel de Grote wenden ondervraagt deze ze over de aanstichters van de opstand. Als allen Widikind aanwijzen die naar de Dani (Normandië) is gevlucht laat hij 4.500 mannen (23) op één dag onthoofden bij de rivier de Alara (bedoeld is Almere), op de plaats die Ferdia (ook Werethina genaamd, Fréthun vlakbij Calais) wordt genoemd. In 793 sticht Ludger, zelf een Saxoon, een klooster te Werethina (Fréthun). Rond 850 moet dat voor de aanvallen van de Normanni wijken, en wordt het naar Munster overgebracht waar Werethina al snel ‘Werden’ wordt met als gevolg dat St. Ludger later als eerste bisschop van Munster wordt opgevat en ook de moordpartij aldaar wordt geplaatst (24). In 784, als er een grote overstroming plaatsvindt, valt Karel de Grote de Saxoni aan vanuit Turingia (Doornik en niet Thüringen) met een deel van de Frisi. In 785 komt Widukind naar Attigny en laat zich dopen. In 792 neemt Karel de Grote de Saxoonse burcht Aresberg (Aremberg bij Valenciennes) in. In 794 laat hij zijn leger in twee delen naar Saxonië oprukken, het eerste voert hij zelf aan, het andere stuurt hij met zijn zoon over Colonia (Coulogne bij Calais). Hij verwoestte het land bijna geheel. De Saxoni verzamelen zich in Sinaisfeld (St.-Inglevert bij Wissant en niet in de omgeving van Wittmund). Als ze zien dat ze zijn ingesloten geven ze zich over. Karel de Grote laat iedere derde man naar Francia overbrengen en trekt naar Bardengoi (Wervicq). Als hij hoort dat de Saxoni de aanvoerder van de Abodriti (Hébuterne) gedoodt hebben trekt hij de Albis (de Aa en niet de Elbe) over bij Hluini (Ligny-lès-Aire bij Aire-sur-la-Lys) en verslaat hij de Saxoni uit de moerassen rond de Albis (Aa) en die van Wigmondigas (Withmundi bij Wissant), daarna keert hij naar Bardunwik (Wervicq) terug. In 796 steekt hij tijdens een nieuwe veldtocht tegen de Saxoni de rivier de Wisera (Wimereux, bedoeld de Lys) over bij Alisni (Hallines bij St.-Omaars) en trekt naar Wigmodinga (Withmundi). In 797 onderneemt hij een nieuwe expeditie naar Saxonië tot aan de oceaan door alle moerassen en over vlakke wegen. Van alle kanten komen Saxoni en Frisi naar hem toe. Tijdens dit verblijf laat Karel de Grote het derde deel van de Saxoni met hun vrouwen en kinderen uit het land wegvoeren. Hij houdt niet op voordat hij de uiterste gebieden van de Saxoni heeft onderworpen, namelijk de streek tussen de Albis (de Aa en niet de Elbe) en de Wissura (de Wimereux en niet de Wezer), die door de oceaan wordt omspoeld. De koning trekt door de moerassen en ontoegankelijke plaatsen tot aan Hoduloha (Oudezeele bij Cassel). In 798 komen de Nordluidi (één van de twee Northout’s) die aan de overkant van de Albis (Aa) wonen in opstand. Karel de Grote vernielt het hele land tussen de Albis (Aa) en de Wisura (Wimereux). In 799 steekt hij de Renus (Schelde) en de Lippia (de Lys en niet de Lippe) over en legert te Padrabrunno (Pierremont en niet Paderborn). Hij stuurt zijn zoon Karel met de helft van het leger naar de Slavi (omgeving Tournehem en niet Oost-Europa) en houdt de andere helft van het leger bij zich om paus Leo feestelijk te ontvangen. Ook nu laat hij een deel van de Saxoni wegvoeren; hun land verdeelt hij onder zijn toegewijden. In 804 trekt hij opnieuw met een leger naar Saxonië; over de Alare (het Almere boven Calais) naar Oldonostath (Audrehem), vandaar naar Wimodia (Withmundi), naar Hostingabi (Hottinghem) en Rosogavi (Rougefay). Alle Saxoni, die over de Albis (Aa) en in de streek van Wimuodi (Withmundi) wonen, laat hij met hun vrouwen en kinderen naar Francia overbrengen. In 853 valt Saxonië onder het bestuur van Karel de Kale, koning van West-Francia (Frankrijk) en wordt Saxonië tussen allemaal Franse streken genoemd; in 898 valt Saxonië onder Karel de Eenvoudige, dus nog steeds onder West-Francia. Veel van de onder Karel de Grote weggevoerde Saxoni worden gevestigd in onbewoond gebied in Duitsland, waar vanaf 936 Neder-Saksen (er bestaat geen Opper-Saksen) in schriftelijke bronnen begint te verschijnen. Het is een gebied dat vooral uit moerasbos bestaat. Daarbij worden veel namen uit het gebied van oorsprong meegenomen die in Duitsland worden verdubbeld. Later leidt dat tot bergen misvattingen als de oude akten niet meer worden begrepen als afkomstig uit verplaatste kloosters, namelijk Werden in Neder-Saksen, dat uit het Franse Fréthun kwam, en Corvey in Hessen, dat uit het Franse Corbie kwam. Datzelfde geldt wellicht niet voor de kloosters van Lorsch in Westfalen en Fulda in Hessen, hoewel ook die in het begin hun voornaamste bezit in Noord-Frankrijk hadden. Aan het eind van de elfde eeuw begint Adam van Bremen zoveel mogelijk Noord-Franse geschiedenis naar het noorden van Duitsland te trekken, om te beginnen voor Hamburg (St. Anscharius die te Hammaburg zetelde, dat is Hames-Boucres ten oosten van Boulogne) en voor Bremen (Brema, dat is Brêmes ten oosten van Ardres). Zodra dat eenmaal als vaststaand wordt aangenomen wil heel Noord-Duitsland natuurlijk een stukje van de middeleeuwse koek en volgt de rest als vanzelf. 5. Traditionalistisch FrieslandVolledigheidshalve geven we hier ook een traditionalistische versie (er zijn er vele) van de Friese geschiedenis : « Uit de laaggelegen kustgebieden tussen Eems en Rijn, aan weerskanten van Vlie en Flevomeer, is een cultuur tot ons gekomen, welke zich sinds de eerste eeuw vóór het begin der jaartelling met stelligheid in verband laat brengen met het volk, door Griekse en Romeinse schrijvers Friezen genoemd. In het noorden bewonen deze Friezen weelderig begroeide kwelders, waar vetweiderij de hoofdbron van hun bestaan vormt. Verder zuidwaarts treft men hen aan op de kleizoom langs de boorden van Vlie, Vecht en de bij Katwijk in zee stromende Rijnarm. Soms wagen zij zich verder het binnenland in en vestigen zich op de venen of zandgronden, om daar hun karakteristieke veehoeven te bouwen. 6. De legendarische heersers van FrieslandHet is blijkbaar niet alteveel voor vreemde ogen bestemd, want de hele lijst van legendarische heersers van Friesland, beginnend in 2194 voor Christus, komt alleen voor in de Friestalige Wikipedia; het eerste deel daarvan – als onderdeel van het te behouden Friese culturele erfgoed – wordt hier overgenomen, verderop ontbreekt Hans Wiegel (een neef van Wammes Waggel ?) toch al : « List fan legindaryske hearskers yn Fryslân, Ut Wikipedy
|
||||||||
Noten | ||||||||
1. Geschiedenis van de Middeleeuwen / H.P.H. Jansen. – 4e dr. – Utrecht, Antwerpen : Het Spectrum, 1983. – 410 p. – (Aula-pockets). – p. 93. 2. Aankondiging in : De Franken / Dr D.P. Blok. – Bussum : Fibula-Van Dishoeck, 1968. – 120 p. – (Fibulareeks ; nr. 22). – p. 116. Wat al tien jaar eerder verschenen was : Friezen, Franken, Saksen… klopt dat?. – Amsterdam, Stichting IVIO, 1957. – 16 . – (Actuele Onderwerpen-reeks ; no. 678). 3. Voor het volledige relaas, met alle bronnen, zie : De teksten over Frisia en Saxonia; en : Noormannen, de Dani van Normandië. – In : De ware kijk op…, deel II, t.a.p., p. 223-337. Voor de vroegste geschiedenis, zie vooral : Germania = Frans-Vlaanderen bij Tacitus / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1996. – 169 p. – p. 65-66.; vergelijk : Historiën / Tacitus. – Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door dr. J.W. Meijer. – vierde druk. – [s.l.] : Pandora, [1995]. – 420 p. 4. Encyclopedie van Friesland / Hoofdredactie prof. dr. J.H. Brouwe. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1958. – 722 p. – (Uitgegeven onder auspiciën van de Fryske Akademy). – p. 152. 5. Encyclopedie van Friesland / Hoofdredactie prof. dr. J.H. Brouwe. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1958. – 722 p. – (Uitgegeven onder auspiciën van de Fryske Akademy). – p. 667-668. 6. De Bataafse hut. Verschuivingen in het beeld van de geschiedenis (1750-1850) / Auke van der Woud. – Amsterdam : Meulenhof, 1990. – 215 p. – p. 18-19. 7. Voor de tekst, zie : Thet Oera Linda Bok; voor een bespreking : Atland, Texland, Frya's Land (G.C. Molewijk, uit : Skepter, zesde jaargang 1993, nr. 4, p. 33-36). Zie ook : Oera Linda-boek was poging van Haverschmidt om bijbel te ontkrachten (De gemaskerde god. François Haverschmidt en het Oera Linda-boek / Goffe Jensma. – Zutphen : Uitgeversmaatschappij Walburg Pers, 2004). De tekst werd zelfs in het Engels (en in het Duits, Italiaans, gedeeltelijk in het Frans, inmiddels ook in het Zuid-Afrikaans terwijl een West-Vlaamse vertaling in voorbereiding is) vertaald : The Oera Linda Book. Written in 1256 AD, from a diary which was put together 560-558 BC. / from the Original Frisian text verified by Dr. Ottema, by William R. Sandbach. – Londen : Trubner & Co, 1876. Van het Oera-Linda Bok werd in 1876 de oorspronkelijke tekst met Nederlandse vertaling uitgegeven door Jan G. Ottema. Het manuscript is vrij algemeen voor een vervalsing of mystificatie gehouden, waarbij Eelco Verwijs, François Haverschmidt (Piet Paaltjens) en Cornelis over de Linden als schuldigen zijn aangewezen. Maar er bestaat nog een andere veronderstelling over het auteurschap. De schrijver zou Johannes Jans Over de Linden kunnen zijn, die van 1790 tot 1804 boekverkoper was te Enkhuizen en die beweert zou hebben dat het om een oude familiekroniek ging; zie ook : SEMafoor, 6e jaargang, nr. 1, februari 2005, en de reactie van Goffe Jensma in nr. 2, waarin deze mogelijkheid wordt uitgesloten, vooral omdat het papier van ná 1850 is. Zie (Franstalig) ook : Mythes et histoires: L’Oera Linda Boek (verdwenen). Volgens de Friese baron Feyo Schelto Sixma Van Heemstra zou het een produkt zijn van de zeventiende eeuw dat na 1850 werd bewerkt door L.P.C. van den Bergh, uitgever van het negentiende eeuwse Oorkondenboek van Holland en Zeeland. Het Oera Linda Bok omhelst een ‘oorspronkelijk matriarchaat’ dat echter nooit heeft bestaan, maar dat in 1861 door de Zwitser Johann Jakob Bachofen (1815–1887) in Das Mutterrecht vertheoretiseerd was, zodat de uiteindelijke versie moeilijk ouder kan zijn, maar er kunnen wel oudere versies hebben bestaan, waarbij Johannes Jans Over de Linden als schakel in een keten in beeld dient te blijven. 8. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Utrecht : Matrijs, 2000. – 408 p. Voor een beknopt overzicht van de Friese geschiedschrijving, zie : Enige tendenties in de Friese geschiedschrijving / Dr. E.H. Waterbolk. – In : Verspreide opstellen / Dr. E.H. Waterblok. – Amsterdam : Uitgeverij Bert Bakker, 1981. – 362 p. – p. 157-171. Een vroege fundamentele kritiek op de Friese geschiedschrijving : Kritiek der Friesche geschiedschrijving / J. Bolhuis van Zeeburgh. – ’s-Gravenhage, 1873. Het luie antwoord daarop van tachtig jaar later : Kroniek der Friesche kronieken. Antikritiek op Bolhuis’ kritiek / H. Bruch. – Leeuwarden, 1952. 9. Zie : De Canninefaten en Kennemerland. 10. De bronteksten zijn weergegeven in : De ware kijk op … / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1999. – Deel II : Het Eerste Millenium. Historische mythen van de Lage Landen. – 647 p. – p. 223-324. Ze zijn terug te vinden in : Monumenta Germaniae Historica, Scriptorum, en : Histoire de France; een belangrijke bron daarin voor de jaren 837-895 is : Chronicon de gestis normannorum in Francia, MGH S 1/1, p. 532-536; voor de jaren 877-900 : Annales Vedastini, MGH S 1/1, p. 516-531. Voor uitgebreid commentaar op de teksten over de Noormannen : De ware kijk op…, deel 2, t.a.p. p. 325-336. Voor de Noormannen, vergelijk : Holle boomstammen : De historische mythen van Nederland, ontleend aan Frans Vlaanderen / Albert Delahaye. – Tournehem, Zundert, A. Delahaye, 1980. – 464 p. – p. 293-338. De geografie van Fresia, met 1600 plaatsnamen die in Nederland niet zijn aan te wijzen, is te vinden in : De ware kijk op … / Albert Delahaye. – Bavel : Stichting Albert Delahaye, 1984. – Deel I : Noyon, het land van Béthune en Frisia. – 494 p. – p. 404-476. 11. Zie : De slag bij Vinciacum onder : De geografie van de ‘Lex Frisionum’, Laubach. 12. Behalve in : Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Tweede druk. – Utrecht : Uitgeverij Matrijs, 2001. – 406 p. Hierin wordt liever geen woord besteed aan de geschiedenis van de Friesche geschiedschrijving. Die begon rond 1565 met Ocko Scarlensis wiens werk vergeven is van pure verzinsels, wat niet onopgemerkt voorbijging : « Al liggen de verhoudingen tussen steden en adel in Friesland natuurlijk heel anders dan in Holland, toch is het niet te gewaagd ook daar achter de fabelgeschiedschrijvers een adellijke groepering te zien, die door een teruglopende invloed behoefte heeft de oude plaats te verdedigen met oude adelsbrieven. » (Zeventiende- eeuwers in de republiek over de grondslagen van het geschiedverhaal / E.H. Waterbolk. – In : Mythe en Werkelijkheid. Drie eeuwen vaderlandse geschiedbeoefening (1600-1900) / Onder redaktie van J.A.L. Lancée. – Utrecht : HES Publishers, 1979. – 249 p. – p. 14. Oorspronkelijke uitgave 1957. 13. Zie : De geografie van de ‘Lex Frisionum’. 14. Zie : De graven van het ‘Hollandse Huis’.
15. Kalendarium geschiedenis van de lage landen in jaartallen, t.a.p., p. 24-25. 16. De belangrijkste bron is : Annales Bertiniani (van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars), in : Monumenta Germaniae Historica Scriptores, Band I, p. 419-515 (zie : MGH), of : Annales Bertiniani / Herausgegeben von Georg Waitz. – 1883. – x, 173 p. – (Scriptores rerum Germanicarum in usum scholarum separatim editi ; 5). Opmerkelijk is : Vikingen in Noord-Holland? / J[an].C. Besteman. – Derde druk – Haarlem : Provincie Noord-Holland, 1997. – 30 p. – (Oorspronkelijke uitgave 1996). In dit werk, waarvoor geen oorspronkelijk onderzoek is gedaan en waarin geen bronnen worden gegeven, is vooral overgeschreven uit De Franken in Nederland van Dr. D.P. Blok. De enige bron voor Noormannen in Noord-Holland, afkomstig uit de Egmondse abdij, wordt niet eens vermeld. De archeologische vondst, een schat, moet na het jaar 850 worden gedateerd, maar kan heel lang daarna in de grond zijn terechtgekomen. Dr. D.P. Blok was van mening dat omdat er geen naamrelikten van ‘Vikingen’ in Holland kunnen worden aangewezen we de Noormannen-heerschappij in Holland beter kunnen afschrijven. Zie : De Wikingen in Friesland / Dr. D.P. Blok. – In : Naamkunde, 10de jaargang, 1978, p. 25-47. De ‘genuanceerde’ J.C. Besteman is van mening dat we daarover ‘minder stellig’ moeten zijn en neemt hun aanwezigheid verder ongenuanceerd en stellig aan als vaststaand. Dat is weer eens de methode Cordfunke : ‘Het is niet onmogelijk, dus staat het vast’. De naam ‘Vikingen’ ontstaat overigens pas in de twaalfde eeuw zodat de geschiedkundigen zich van gruwelijke anachronismes bedienen. Zie ook : In Pago Wirense. 17. Boek III, hoofdstuk 3. Historiën / Gregorius van Tours. – Vertaald en van aantekeningen voorzien door F.J.A.M. Meijer, ingeleid door M.A. Wes. – Baarn : Ambo, cop. 1994. – 671 p. – (Ambo-klassiek). – p. 222. De vertaling geeft ‘Denen’ voor ‘Dani’. De mythe van de Scandinavische Noormannen is in het leven geroepen door onder andere Johannes Bureus (Johan Bure, 1568-1652); van grote invloed was De regno Daniae et Norwegiae, in 1629 gedrukt te Lugduni Batavorum (Leiden). De oorsprong is echter veel ouder, namelijk een dertiende eeuws manuscript, dat we evenwel alleen kennen van een druk uit 1514 : De Gesta Danorum van Saxo Grammaticus, zie : Wikipedia, lemma Gesta Danorum. In de dertiende eeuw wordt in IJsland een “oude geschiedenis” in elkaar gestoken om zelfstandigheid te kunnen opeisen tegenover Denemarken en Noorwegen; wat leidt tot heel wat vervalsingen om in oudheid op te bieden, een in de Middeleeuwen gebruikelijke procedure. Vervolgens wordt de geschiedenis van de Noormannen naar Scandinavië getrokken, hoewel dat allemaal niets te maken had met de veel latere “Vikingen”, die niet eerdere vermeldt worden dan in de twaalfde of liever dertiende eeuw, en veel nog veel later. 18. Algemene geschiedenis der Nederlanden : Deel I. Oudheid en vroege middeleeuwen tot het jaar 925. – Utrecht : De Haan, 1949. – p. 403. Hoewel het runen-gezever al eerder begon vormde de periode 1933-1945 er het hoogtepunt van; sindsdien worden er nauwelijks nog ‘runen’ gevonden. « Vanaf 1933 staan in nazi-Duitsland de wetenschappen die zich met het verleden bezighouden in hoog aanzien. De archeologie, de volkskunde, de sibbekunde, de rassenkunde en de Indo-Germaanse taalwetenschappen zijn de disciplines die de wortels van het groot-Germaans rijk onderzoeken. Met de resultaten legitimeert Duitsland de historische en ideologische uitgangspunten van het nazi-regime. » (List & bedrog. Vervalsingen in de Nederlandse archeologie / Leo Verhart. – Utrecht : Matrijs, 1995. – 64 p. – p. 31). Zie ook : Runes / R.I. Page. – Tenth impression. – London : The British Museum Press, 1987. – 64 p. 19. Geschiedenis van de Middeleeuwen, t.a.p., p. 43, idem tiende druk, p. 66. Vergelijk : De Noormannen in Nederland. Geschiedenis hunner invallen gedurende de negende, tiende en elfde eeuwen, met opgave van derzelver gevolgen, uit echte bronnen geput [2 delen] / door J.H. van Bolhuis. – Utrecht : Van Paddenburg, 1834, Backup. Dit is de meest recente bronnenuitgave voor de Noormannen in Nederland, exemplaar afkomstig (schande voor de archieven in het Nederlands taalgebied) uit een Amerikaanse bibliotheek; niets van dat al wordt nog ernstig herhaald, en Kees Nieuwenhuijsen kent deze bron niet eens. 20. Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel I. Oudheid en vroege middeleeuwen tot het jaar 925. – Utrecht, Antwerpen : Uitgeversmaatschappij W. de Haan, N.V. Standaard Boekhandel, 1949. – p. 129. 21. Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel I. Middeleeuwen – Haarlem : Fibula-Van Dishoeck, 1981. – p. 89-90. 22. Plaatsnamen van Saksische oorsprong zijn te vinden in de Pas de Calais (klik op Histoire en Le pays franc en dan op de kaarten) en in Komen (Frans Comines), op de taalgrens; dit laatste is het oorspronkelijke gebied van de Saksen vanwaar ze ook naar Engeland overstaken, en niet vanuit het noorden van Duitsland waar nog niemand woonde. Deze Saksiche namen in Noord-Frankrijk worden doorgaans verklaard door immigratie vanuit Engeland terwijl de verhouding precies omgekeerd ligt. 23. In de annalen werden getallen gemakkelijk met een factor tien of honderd vermenigvuldigd. 24. De vraag is of deze verplaatsing niet ook in etappes is verlopen. Ook in Noordoost-Frankrijk vinden we een Munster waarnaar een onderzoek wenselijk is. 25. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 25-26. 26. Wikipedy (Friestalige Wikipedia). Aanbevolen kan ook worden de site Wumkes.nl (Digitale Historische Bibliotheek Friesland), waar dit cultureel erfgoed gekoesterd wordt, aldaar is niet alleen te vinden : Over eene nederzetting of volkplanting der Friesen in Zwitserland benevens eenige aanmerkingen den toch der Friesen naar Rome (verdwenen), waarin de redeneertrant en de bronnen goed gevolgd kunnen worden, maar ook : Kritiek der Friesche geschiedschrijving / Dr. J. Bolhuis van Zeeburgh. – Fotografische herdruk. – Amsterdam : Brinkman, 1962. – 208 p. – (Oorspronkelijk uitgave Den Haag, 1873, backup). |
Magna Frisia
Naast een ‘Groot-Duitsland’ en een ‘Groot-Nederland’, en zelfs een ‘Groot-Luxemburg’ (de Belgische provincie Luxemburg, het Duitse Trier en en het Franse Metz hoorden daar vanzelfsprekend bij!) moest er natuurlijk ook een ‘Groot-Friesland’ hebben bestaan, waarover nog altijd wordt gefantaseerd.
Bovenstaande kaart was als Magna Frisia te vinden in Wikipedia, zonder verdere bronopgave of datering; inmiddels aldaar verdwenen.
Klopte dit, dan was het al vreemd dat de meeste van de ‘elf steden’ (zie inzet) niet tot ‘Magna Frisia’ worden gerekend, net zo min als het grootste deel van de kop van Noord-Holland, maar daar staat tegenover dat Waterland (de Zaanstreek) er wél bij werd ingelijfd.
Het is wel leuk trouwens om te zien hoe die Wikipedia-pagina de laatste jaren steeds verder wordt uitgekleed. Er gaat van alles af, en er komt niets meer bij.
Wat blijkt ? Het gaat om de kaart die de grote watersnoodramp in Noordwest Europa laat zien, de Kerstvloed van 1717, door Johann Baptist Homann (1644-1742), en dit heeft niets met Groot-Friesland te maken. De tekst bovenaan luidt : “Geographische Vorstellung der jämmerlichen Wasser-Flutt in Nieder-Teutschland, welche den 25. Dec. Ao. 1717, in der heiligen Christ-Nacht […] einen grossen theil derer Hertzogth. Holstein und Bremen, die Grafsch. Oldenburg, Frislandt, Gröningen und Nort-Holland überschwemmet hat.” Er zouden 14.000 mensen zijn omgekomen. Als dat in 1717 nog kon gebeuren, dan gebeurde dat eerder ongetwijfeld met enige regelmaat, vooral toen er nog geen afdoende dijken waren. Het laat ook zien hoe kwetsbaar Dokkum was.
Voor een groter exemplaar, Zie : Kaarten, Rijksuniversiteit Groningen, als dat niet meer werkt: link.
(Met dank aan Jan Werner, Universiteit van Amsterdam, en Geert Kloetstra te Eelde)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Een heel ander, moderner Magna Frisia
Bron : Wikipedia, Groep fan Auwerk, als u doorklikte kwam u uit bij een lijst van legendarische Friese heersers, maar die is in februari 2008 helaas verdwenen. Nog wel (maart 2008) te vinden op de veeltalige Friese site Groep fan Auwerk : “Genetisch, maar vooral ook cultureel, zijn wij met de volken uit het Noorden verwant.” (“Genetysk, mar foaral ek kultureel, binne wy mei de folken út it noarden besibbe.”) (februari 2008).
Zuid-Holland, Zeeland en Utrecht, die ook ooit Fries zouden zijn geweest, worden er kennelijk buiten gelaten. Zie ook : Gelkinghe).
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
En nog een ander, archeologisch Magna Frisia
Bron : The splendour of power : Early medieval kingship and the use of gold and silver in the southern North Sea area (5th to 7th century) / Johan Nicolay (1974-). – Eelde : Barkhuis Publishing, 2014. – (Groningen Archeological Studies ; 28). – 418 p. – p. 21
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Daar lezen we een waarschuwing :
« 2.6 Conclusion
Despite their close cultural, political and ideological ties, this overview might suggest that early medieval kingdoms with very different internal structures existed around the southern North Sea. Most differences, however, result from the divergent interpretations of the scarce and often much younger historical sources, the role of archaeology usually being limited to presenting evidence to support a specific ‘historical construct’, such as the Frisian kingdom and the Saxon origin myth. During recent decades, however, the traditional interpretation of many historical sources has been questioned, written as they are from an outsider’s perspective (Frankish sources), often in a very specific context (military conflicts) and time frame (the incorporation of ‘North Sea kingdoms’ into the Frankish and Carolingian realms), or with the purpose of legitimising internal power positions (Anglo-Saxon sources). Moreover, archaeological evidence has taken a more prominent position in the debate about power formation, although its value for reconstructing elite networks has generally been neglected. In this book the traditional approach is turned around: the study of kingship in the southern North Sea area is primarily based on archaeological data, the often misleading historical sources being returned to only in the synthesis (chapter 13). » (p. 34).
In dit boek wordt de eigen regel niet gevolgd : de namen op de kaart zijn niet opgegraven. Erg Leuk is dat in deze ludieke versie de historische Friezen zich netjes hielden aan de staatsgrenzen tussen Nederland en België van … 1930, zie Zeeuws-Vlaanderen, wat toch wel enige verklaring vraagt.
Voor meer over Groot-Friesland, zie ook : De geografie van de ‘Lex Frisionum’.