1. Inleiding |
Inhoud van deze pagina
1. VraagstellingIn de nationale geschiedenis is het honderden, nee duizenden malen herhaald : het grondgebied der Nederlanden (of liever van ‘Groot-Nederland’, al dan niet voorafgegaan door een ‘Groot-Friesland’, de twee zijn eigenaardig vermengd) liep van de Wezer in Duitsland (Duits : Weser) tot aan het Zwin in Vlaanderen, met daartussen de Lauwers (een beek, niet te verwarren met de Lauwerszee) en het Vlie (een waddengeul tussen Vlieland en Terschelling). Het is een merkwaardige geografie waarin een beekje en een waddengeul de grote scheidslijnen aangeven tussen rechtsgebieden, terwijl Rijn, Maas en Schelde ongenoemd blijven, en de zuidelijker Nederlanden bij voorkeur buiten beschouwing blijven. Maar is Laubach wel de Lauwers; werd met Wisar inderdaad op de Wezer gedoeld; kan Fli/Fle[h] daadwerkelijk met het Vlie worden gelijkgesteld; kan het Sincfal zomaar vereenzelvigd worden met het Zwin ? Dat zijn immers de namen die in de historische bronnen staan. Laubach, om te beginnen, is in ieder geval niet de Lauwers nóch de Lauwerszee; het is ontegenzeggelijk Lobbes in Henegouwen. De Frisi van de Lex Frisionum woonden helemaal niet in het huidige Friesland, noch in Nederland; ze woonden in het noord-westen van het huidige Frankrijk, in een gebied grenzend aan Artois (Nederlands Artesië). Wat vrij willekeurige, maar kenmerkende aanhalingen uit de traditionalistische literatuur geven de omvang van het probleem weer : « Lex Frisionum, samenvattende benaming voor het oude Friese stamrecht, welk recht tijdens Karel de Grote gold voor het gebied van Wezer tot Zwin. Deze rechtseenheid is het eerst verbroken voor het gebied ten westen van het Vlie, dat onder gezag van de Hollandse graven kwam. Voor de rest van het gebied heeft het z[o]g[e]n[aamde]. Upstalboomse verbond (→ Upstalbeam) de eenheid trachten te handhaven. Door onderlinge strijd ging het verbond echter in de 14e eeuw te niet. Tenslotte werden rechten voor kleinere gebieden steeds talrijker. litt. S.J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Ned[erlandsche]. rechtsgeschiedenis IV (1900); Schröder-v-Künssberg, Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte, (7e dr. 1932). » (1). « Zo kunnen we hier dan leren, hoe het toenmalige Friesland, begrensd door het Sincfal (= het Zwin, bij Sluis in Zeeuws-Vlaanderen) en de Wezer, in drie stukken werd onderscheiden : het eigenlijke Friesland tussen Vlie en Lauwers, het westelijke en het oostelijke gedeelte. In het centrale Friesland was de Friese nederzetting blijkbaar het dichtst; daar was de hoofdzetel van het Friese leven. » (2). « De bevolking in het Hollandse en Zeeuwse waterland, of zij nu Saksisch was of (waarschijnlijker) prae-Germaans, verzwakt misschien door de verhuizing naar Engeland, werd spoedig overheerst, vooreerst echter niet door de Franken, maar door de Friezen, die, tot nog toe langs de kust ten hoogste tot aan de Rijn genaderd, hun gebied tot in Vlaanderen toe uitzetten. Dat zij heel die streek grondig bevolkten, is nauwelijks te geloven als men bedenkt hoe volledig die naderhand weer verfrankischt is. Vermoedelijk zijn de bewoners die daar reeds zaten, door de Friezen weinig verontrust. Wel verspreidden de Friezen er hun recht – de Lex Frisionum gold van de Wezer tot het Zwin – en een zekere politieke samenhang moet er geweest zijn onder de Koningen, die zich, na de Franken van de benedenloop van de Rijn teruggedrongen te hebben, geruime tijd tegen hen wisten te verweren. » (3). « Met de vijfde eeuw na Christus geboorte, toen de heerschappij der Romeinen in ons land een einde had genomen, viel samen met het tijdperk der Germaanse volksverhuizing. De Friezen, die reeds lang neiging tot expansie hadden gehad, zijn allengs uit het noorden opgedrongen langs de gehele kuststreek. Tenslotte werd al het land van Oost-Friesland tot het Zwin bij het latere Sluis Fresia genoemd. De oudere bewoners van onze streek, voorzover zij hun land niet hadden verlaten, zijn geleidelijk in het stamverband der Friezen opgelost. Zo overheerste hier nu de machtige barbaarse stam, die niet slechts Oost-Friesland, het Noorden des lands en geheel Noord-Holland, maar ook de monden van Rijn, Maas en Schelde had bezet. » (4). 2. De Lex FrisionumDe tekst van de Lex Frisionum (Wet van de Frisi) (5) werd in 1557 te Basel uitgegeven door Basilius Ioannes Herold (1514-1567) naar een onbekend handschrift dat verloren zou zijn gegaan. Eigenlijk hebben we dus helemaal niets. Er is niets dat er op wijst dat er ergens in Nederland ooit een handschrift van deze wet aanwezig zou zijn geweest. Archeologisch is er voor de periode van de derde tot twaalfde eeuw geen aantoonbare doorlopende bevolking in Friesland, Holland of het noorden van Duitsland zodat het de grote vraag is of de wet dáár thuishoort. Het wordt als zo goed als vaststaand aanvaard dat zich in de Remigius-abdij te Reims ooit een handschrift van de tekst bevond, op – in rechte lijn – 750 kilometer afstand van Leeuwarden (6). De wet zou tussen 790 en 802 onder Karel de Grote voor het eerst op schrift zijn gesteld. Van andere germaanse wetten wordt, rijkelijk vroeg, aangenomen dat ze in de zesde tot achtste eeuw zijn vastgelegd. Het handschrift uit de Remigius-abdij te Reims zou eind negende eeuw hebben bestaan. Het in de wet genoemde ‘weergeld’, een genoegdoening of zoenoffer voor bijvoorbeeld het doden van een man, raakte echter pas in onbruik in de dertiende eeuw (7) zodat de germaanse wetten lange tijd van kracht bleven, en dus ook veel later op schrift kunnen zijn gesteld, al dan niet verzonnen. We beschikken slechts over een gedrukt afschrift van bijna acht eeuwen na het mogelijke ontstaan van de tekst. Daarin zijn delen van de tekst, met name die waarin de geografische aanduidingen voorkomen, in een afwijkende letter gezet waaruit is afgeleid dat dit in het handschrift randschriften zijn geweest of latere toevoegingen. Zowel wat betreft de plaats als de tijd van het op schrift stellen hebben we dus heel weinig aanknopingspunten. De Algemene geschiedenis der Nederlanden meldt : « Terwijl dus veel van hetgeen we omtrent oud-Friesland weten ons door buitenlanders, naburen, soms vijanden, is medegedeeld, beginnen in de Karolingische tijd stemmen uit Friesland zelf te spreken. We bedoelen de wet der Friezen, de Lex Frisionum. Een wet, vastgesteld omstreeks het jaar 800, ter voldoening aan Keizer Karels algemene voorschrift tot codificatie der volksrechten; of althans het ontwerp tot zulk een wet; of ook zelfs dàt niet, doch een verzameling particuliere aantekeningen? Het stemt al in de aanvang weinig hoopvol, dat de onderzoekers met zulke afwijkende uitkomsten komen aandragen. Dat de Friezenwet weergeeft wat omstreeks het jaar 800 in de Friese landen als recht gold, dat is bij ons weten niet betwist. » (8). De Encyclopedie van Friesland deelt ons mede : « LEX FRISIONUM (wet der Friezen). Oudste Fr[iese]. wet, w[aa]rsch[ijnlijk]. opgesteld op de rijksdag te Aken (802-803). De L[ex].F[risionum]. is misschien nooit geldig geweest, maar w[aa]rsch[ijnlijk]. ontwerp voor een ons onbekende versie. De Latijnse L[ex].F[risionum]. bevat vooral boetebepalingen; het slot is een toevoeging der ‘wijzen’ Wlemarus en Saxmundus, die ook bij enkele artikelen kanttekeningen hebben geleverd. En de Geschiedenis van de Middeleeuwen vat samen : « De Friese wet, die omstreeks 800 is opgetekend, had gelding tot aan het Zwin in Zeeuws-Vlaanderen en tot aan de monding van de Wezer. Dit hele kustgebied had nauwe betrekkingen met Groot-Brittannië, men zou deze gebieden als behorende tot een Noordzee-beschaving kunnen karakteriseren. » (10). Dat zouden we dus ook niet kunnen doen. Dat brengt ons bij : « GROOT-FRIESLAND. Het gebied van Sincfal (Zwin) tot Weser, waarover Aldgisl* misschien in de 7de eeuw regeerde. Dagobert I (623-639) had Utrecht in bezit. Onder Redbad* (679-719) ging dit gebied verloren. O[ost]. grensde G[root].-f[riesland]. aan Denemarken (z[ie] Fositesland) en bij de Weser aan het land der Saksen (z[ie] Lex Frisionum). De naam G[root].-f[riesland]. leeft nog in de 9de eeuw. Het land van Zwin tot Weser heet dan hertogdom Fr[ies]l[and]. (ducatus Fresiae). Dorestad* en Tiel horen er soms bij. De het land binnendringende brede riviermonden (Vlie, Lauwers, Eems) maakten het bestuur moeilijk. W[aa]rsch[ijnlijk]. bestond het land in de Frankische tijd uit vele gouwen (pagi) onder graven* (bijgestaan door prefecten en schouten). De Noormannen hebben de definitieve ondergang van G[root].-f[riesland]. bezegeld. In 863 werd Dorestad vernietigd. » (11). Misschien, soms, waarschijnlijk ! Er is vooralsnog geen reden om de tekst te verwerpen. De tekstbezorger van de Lex Frisionum publiceerde tegelijkertijd andere germaanse wetten waarvan nog wél handschriften bestaan en hij blijkt zijn werk in het algemeen plichtsgetrouw en onberispelijk te hebben verricht (12). 3. ‘Jeukerigheid naar oude stukken’ : Lex Frisionum en Friezen-privilegeNaast de Lex Frisionum is er ook het zogenaamde Friezen-privilege, een algemeen voor ‘onecht’ (het woord ‘vals’ wordt nauwgezet vermeden) gehouden oorkonde van Karel de Grote die eveneens uit 802 zou zijn. De twee worden in de literatuur regelmatig met elkaar verward (waaruit kan worden afgeleid dat de schrijvers geen van beiden hebben ‘geraadpleegd’). Van het ‘privilege’ bestaan twee handschriften die rond 1300 zouden zijn samengesteld en die zich bevonden of bevinden (niemand schijnt te weten of deze documenten überhaupt nog bestaan) in de bibliotheek van, voluit, prof. dr. Karl Otto Johannes Theresius, Freiherr von Richthofen, en wel in Schloß Damsdorf (nu in het Pools Damianowice) in Polen (bij Wrocław in Śląsk, voormalig Breslau in Silezië). Vijftiende eeuwse afschriften bevinden zich te Wenen, Parijs en Brussel, maar geen enkel in Friesland of Nederland waar de tekst pas aan het eind van de zestiende eeuw bekend raakt (13). De Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden houdt ons voor : « Later stond Karel de Grote hoog in aanzien bij de Friezen, omdat hij hun de vrijheid geschonken zou hebben als beloning voor hun dappere daden te Rome verricht. In de 13e eeuw konden zij zelfs een plechtige oorkonde tonen, waarbij de keizer hun de vrijheid in detail waarborgde. Het behoeft geen betoog dat dit diploma een vervalsing is. » (14). De Encyclopedie van Friesland, bondig : « VRIJHEIDSPRIVILEGIE. Oorkonde waarin Karel* de Grote de Friezen wegens hun verdiensten bij de verovering van Rome vrijmaakt. z[ie] Magnus. H.W. Steenstra, die in 1845 een mythologische volksgeschiedenis van Friesland bijeenschreef beginnend met aan aankomst van Frizo in het huidige Friesland in het jaar 313 v.Chr. slaat dit ‘privilege’ over en is bovendien heel beknopt over de Lex Frisionum (16). De echtheid van dit ‘privilege’ werd al vroeg in twijfel getrokken. Ubbo Emmius (1547-1625), de eerste rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen en hoogleraar Geschiedenis, was één van degenen die het voor vals hield maar toch probeerde de ‘inhoud’ ervan voor het moderne Friesland te redden : « Maar is de macht der traditie niet groter geweest dan hier gesteld is ? De biograaf van Emmius, Boer, constateerde bij hem een beroep op de ‘fama et opinio communis’; en nogmaals, als Emmius de Friese vrijheid wil verdedigen roept hij niet alleen een privilege van Karel de Grote te hulp – niet het be[s]taande, dat wijst hij af als een onhandige vervalsing, maar een echt, dat verloren zou zijn gegaan – maar ook verwijst hij naar de benaming ‘Vrije Friezen’, ‘zoals wij sinds langstdenkbare heugenis zijn genoemd’. Is het ‘een dwaalweg en Emmius’ critische zin onwaardig?’ De katholieke Zeeuwse edelman Van Grijpskerke levert een aardige aanvulling zowel wat betreft een beroep op de traditie als in het verwerpen van als onecht aangemerkte oorkonden, terwijl hij de inhoud wil laten gelden ‘soodat ik alleen tegenspreek en voor gefingeerd houde de forme van de brieven en niet de materie’; de materiële inhoud van deze zgn. stichtingsoorkonden van het graafschap Holland zou later zijn opgetekend, toen er nog ‘sekerheijt uijt de schrijvers ofte bij traditie… van dese roomsche donatiën’ was. Als Emmius wil hij zich baseren op geschreven bronnen, ‘buijten dewelke ik niets zal vast stellen’; spreekt hij een vermoeden uit dan zègt hij eerlijk: ‘want op dit point alleene bekenne ik gaerne, tegen mijn voorneemen, geen bewijs van oude brieven in handen te hebben maar alleene te volgen de apparentiën, die ik uijt oude brieven afneeme’. Is ook Van Grijpkerke’s beroep op de traditie een critische mispas en is ook hij in de greep van de traditie, zoals Emmius? Zo is geprobeerd om uit een duidelijk vals document, dat door geen enkele andere bron wordt bevestigd, toch nog een ‘historische kern’ af te leiden, en wel voor Friesland. De reformatorische Willem Bilderdijk schreef in 1832 daarentegen, met een ingewikkelder redenering, over dit ‘privilege’ : « De open brief van Karel den Groote, zoo hij bij WINSEMIUS, bij BENINGA Hist. v. Oostfriesland, of nu laatstelijk bij SCHWARTSENBERG in het Friesch Charterboek, en anderen gedrukt staat, is zekerlijk valsch. Maar duizendmaal heeft men valsche stukken gesmeed tot bewijs van wezendlijke waarheden. En omgekeerd, wezendlijke echte stukken van onwaarheden. Men leze b. v. de Hollandsche Staatsresolutien van 1784 tot 1787 incl. ’t Is de schrikkelijkste inconsequentie, van de zaak tot het document, of van ’t document tot de zaak te besluiten, Jeukerigheid naar oude stukken, zucht om blijken te toonen die niemand kent, of liefhebberij om stukken in den stijl van zekere eeuw op te stellen, hebben even zoo wel diplomata doen vervaardigen en aan anderen opdringen van ware als van verdichte voorvallen: en zoo er vele, ja, meer dan men gelooven kan, bestaan, die aan een opzet om valschheden voor waar te doen doorgaan te wijten zijn, zoo zijn er ook wel geschreven of gebootst van waarheden, van welke geen Charters ooit geweest zijn, of geene Charters meer bestonden. En ’t koomt op de zaak zelve aan. » (18). Willem Bilderdijk had volkomen gelijk als hij probeerde te zeggen dat latere vervalsingen gemaakt kunnen zijn om werkelijke rechten op te eisen waarvan de documenten verloren kunnen zijn gegaan. Maar daarvoor zijn geen verzinsels nodig en valse documenten maken geen sterke aanspraken (19). Als er geen reden is om aan te nemen dat alles aan dit document vals zou zijn en dat het geheel en al verworpen dient te worden dan betekent dat inderdaad niet dat het niet méér dan een vervalsing is. De regel bij dergelijke middeleeuwse documenten is dat daaraan een werkelijk document ten grondslag lag en dat er met de gegevens (plaats, datum, context, weglatingen, invoegingen) is geknoeid dan wel dat tekstfragmenten uit andere documenten aaneen zijn gebreid om er een nieuw document van te maken. Meestal valt er helemaal niets meer uit af te leiden, en dan kan iedereen zijn fantasie er op loslaten. Het gaat er bijgevolg om het te vergelijken met andere teksten uit dezelfde periode en latere invoegingen en veranderingen te scheiden van de oorspronkelijke ‘kern-tekst’. Dat is evenwel een erg hachelijke werkwijze zolang die onnatrekbaar blijft, in afwezigheid van oorspronkelijk materiaal (maar er zouden andere middelen ter beschikking kunnen komen), en om die reden voorlopig ook geheel verwerpelijk. Dit ‘privilege’ bevat bovendien geen andere geografische gegevens dan het onderscheid tussen Frisonum orientalium et occidentallium (oostelijk en westelijk Frisia) en een verwijzing naar het hertogdom Saxonia zodat we er geografisch verder niet veel mee kunnen aanvangen. 4. De geografische namen in de Lex FrisionumDe traditionalistische visie van de geografie van de ‘Lex Frisionum’ is als volgt weergegeven : « Zo kunnen we hier dan leren, hoe het toenmalige Friesland, begrensd door het Sincfal (=het Zwin, bij Sluis in Zeeuws-Vlaanderen) en de Wezer, in drie stukken werd onderscheiden: het eigenlijke Friesland tussen Vlie en Lauwers, het westelijke en het oostelijke gedeelte. In het centrale Friesland was de Friese nederzetting blijkbaar het dichtst; daar was de hoofdzetel van het Friese leven. In het Kalendarium geschiedenis van de Lage Landen in jaartallen wordt dit traditionalistisch nog een paar honderd jaar naar het verleden doorgetrokken : « ca. 500 Volgens de traditionele opvatting zou Nederland nu bewoond worden door Friezen, Franken en Saksen : de Friezen wonen van het Zwin in Zeeuws-Vlaanderen langs de kust tot aan de Wezermonding in Duitsland, maar zij beheersen ook het gebied ten noorden van de grote rivieren en ten westen van de IJsel; de Saksen wonen in Oost-Nederland; de Franken ten zuiden van de grote rivieren. Dit is niet geheel juist; het centrum van het Saksische machtsgebied ligt in Westfalen en het Frankische in Noord-Frankrijk. Hun invloedssfeer strekt zich slechts uit tot aan de genoemde grenzen, maar de oorspronkelijke bewoners uit de Romeinse tijd zijn hier grotendeels blijven wonen, hetgeen o.a. bewezen wordt door het volksrecht van Amerland. » (21). Dr. H.P.H. Jansen heeft er duidelijk moeite mee om het grote gebied tussen Saksen en Franken op te vullen, maar als er volgens hem zoveel ruimte tussen de twee was diende hij te verklaren hoe het mogelijk was dat zij elkaar desalniettemin zodanig in de weg zaten dat zij voortdurend met elkaar op voet van oorlog leefden. Het gaat om de volgende passages in de ‘Lex Frisionum’ :
Dit levert de volgende gegevens op :
Deze begrenzingen vormen de driehoek Laubac[h]-Fle[h]-Sincfal (de drie zijn elk aan elkaar verbonden met tussenliggend gebied), met de stroom Wisar verbonden aan Laubach maar niet aan een van de andere namen (22) :
5. Prof. dr. Karl Otto Johannes Theresius Freiherr von Richthofen over de geografie van de Lex FrisionumHarald Siems beroept zich in 1980 zonder nader onderzoek op Von Richthofen : « Seit v. Richthofen […] wie auch seine Identifizierung der Namen jener Flüsse, die die friesischen Teilgebiete begrenzen, nicht mehr angezweifelt wurde ». (23). Inmiddels is het dus wel angezweifelt, reden dus, lijkt het, voor hernieuwd en diepgaander onderzoek. Karl August Eckhardt en Albrecht Eckhardt schrijven in 1982 zonder onderzoek, argumentatie, verantwoording of zelfs maar bronopgave : « Die Lex Frisionum underscheidet drei Rechtsgebiete Frieslands, nämlich Mittelfriesland vom Fli, dem Ausfluß der Zuiderzee (heute Ijsselmeer; vgl. den Namen der vorgelagerten Insel Vlieland), bis zur Lauwers (Labeke, Labeki) zwischen Leeuwarden und Groningen, Ostfriesland von der Lauwers bis zur Weser und Westfriesland vom Fli bis zum Sinkfal (Sincfal), dem heutigen Zwin zwischen Antwerpen und Brügge. » (24). De localisaties van Von Richthofen zijn sinds hij schreef niet meer kritisch onderzocht. Hij maakt het volgende onderscheid : « Fines terrarum, quarum ius in lege Frisionum constitutum est, in ipsa lege adminantur. Omnis Frisia littus oceani septemtrionalis a fluvio Sinkfal usque ad Wisaram occupabat, et fluminibus Fli et Laubachi in tres partes erat divisa: Frisiam occidentalem inter fluvium Sinkfal et Fli, Frisiam mediam inter Fli et Laubachi, et Frisiam orientalem inter Laubachi et Wisaram. » (25). Daarover kan onmiddellijk worden opgemerkt dat er :
Derhalve zijn er veronderstellingen binnengesmokkeld waarin het beoogde resultaat al lag opgesloten. Von Richthofen heeft de geografie niet onderzocht, maar enkel geprobeerd de al bestaande traditionele visie met citaten te onderbouwen om deze af te grenzen tegen andere gissingen die er ook zijn geweest. Die citaten komen zelden uit Friese of Hollandse documenten; het overgrote deel is afkomstig uit teksten die zijn samengesteld in Noord-Franse en Belgische abdijen. De Encyclopedie van Friesland weet, buiten wat hierboven over Groot-Friesland is aangehaald, in het geheel niets zinnigs mede te delen over deze vier geografische namen, noch enige literatuur op te geven. Na de Lex Frisionum is er voor Nederlands Friesland immers een historisch gat van honderden jaren. In Friesland hangt het hele document in de lucht. 6. Germaans recht : de omgeving van de Lex FrisionumDe Lex Frisionum maakt deel uit van een reeks van wetten waartoe ook die van de Saksen, Chamaven en Thüringers deel uitmaken. De wet van de Thüringers is afkomstig uit de Franse Abdij Corbie (26), die als Corvey verplaatst werd naar Duitsland en waarvan de oorspronkelijke streek van herkomst derhalve duidelijk is; de Warnen die in verband met de Thüringers worden genoemd zijn te vinden in Warneton (Nederlands Waasten, op de Belgisch-Franse grens (27). Dat de Saksen niet in het hoge noorden van Duitsland zaten maar op de kanaalkust is hier elders (28) al ontwikkeld. De Chamaven bevonden zich niet in Oost-Nederland, maar tussen de Saksen en Bretagne (29). In het Duitse Sachsen, Thüringen net als Nederland is in de achtste en negende eeuw nog geen bevolking van enige betekenis te bespeuren en de genoemde streken lagen onwaarschijnlijk ver van het centrum van het Frankische Rijk in het noorden van Frankrijk en het zuiden van België en in Duitsland liep het niet verder door dan tot Keulen. Ten noordoosten daarvan is er nooit enige aanwezigheid van een Frankisch Rijk aangetoond. Ter oriëntatie wordt hieronder eerst de traditionalistisch Duitse opvatting over de geografie van het Germaanse recht weergegeven. Deze tekst uit 1960 laat andermaal zien dat de bevindingen van de Duitse geschiedkundigen uit de negentiende eeuw sindsdien klakkeloos zijn overgeschreven. De bijbehorende kaartjes staan rechts. « S a c h s e n, T h ü r i n g e r, C h a m a v e n, F r i e s e n Noten *) Wegen des mittelalterl. friesischen Rechts vgl. § 21 Z. 2. 7. Jan Wagenaar (1744) over het Friese rechtJan Wagenaar bespreekt in 1744 de Friezenwetten (in meervoud) beknopt, en lijkt hun echtheid niet in twijfel te trekken, maar de geografie ervan, met name Laubach en Sincfal, slaat hij over : « De naam van Dux of Hertog werdt oudtyds alleen gegeven aan hem, die over een Heir geboodt. Doch in de middeleeuwe, werdt deeze naam veeltyds gebruikt, om een Landvoogd, of Bestierer van een Gewest, uit verscheiden’ streeken Lands bestaande, te betekenen : welke verscheiden’ Streeken Lands den naam van Comitatus of Graafschappen droegen (b1), en over ieder van welken, gemeenlyk, een Graaf, onder zynen Hertog, geboodt. De naamen van Hertog of Graaf worden somtyds wel door malkanderen gebruikt en op een en den zelfden Persoon gepast (b2); doch doorgaans is Hertog een naam van meerder waardigheid : en men klom van den rang van Graaf tot dien van Hertog op (b3). Een Hertogdom bestondt, naar sommiger meening, uit twaalf Graafschappen. Doch dit hadt wel somtyds plaats; maar men vindt ook van Hertogdommen in de middeleeuwe gewaagd, die uit drie (b4), uit zeven (b5) en uit meer dan twaalf Graafschappen bestonden (b6). Gantsch Friesland droeg, in de negende Eeuwe, den naam van Hertogdom (b7). In de Friesche Wetten, door Karel den Grooten gegeven, wordt van niet meer dan eenen Hertog gewaagd. Men leest ’er in van afgezondenen des Hertogs en van een Hof des Hertogs (b8). Ook spreekt een ander oud Schryver (b9) van eenen Hertog, die, in den aanvang der negende Eeuwe, over Friesland, gebied voerde. » (31). En even verder : « De oude Friesche Wetten, die, tusschen de Schelde en de Weser, onderhouden moesten worden, bestaan, genoegzaam geheellyk uit eene bepaaling der breuken en boeten, die, voor een gedeelte ten minsten, ten behoeve des Konings, [ad partem Regis], moesten ingevorderd worden. » (b10). Noten b1. Vide Not. J. Sirmond. ad Sidon. Appol. Epist. Libr. VII. Ep. XVII. p. 79. |
Noten |
1. Nijhoffs Geschiedenislexicon, t.a.p., p. 332. 2. Algemene geschiedenis der Nederlanden, t.a.p., p. 393. 3. Geschiedenis van de Nederlandse stam, t.a.p., p. 23. 4. Uit het verleden van Midden-Kennemerland, t.a.p., p. 15. Nieuwer, maar niets toevoegend : Rondom de mondingen van Rijn & Maas / M[enno].F.P. Dijkstra. – Leiden : Sidestone Press, 2011. – 539 p. – p. 359-361. 5. Lex Frisionum / edente Karolo Libero Barone de Richthofen J.U. et Ph. Dr. – Leovardiae [Leeuwarden] : G.T.N. Suringar, 1866. In 1862 verscheen de Lex Frisionum, eveneens uitgegeven door Karl Von Richthofen, in de Monumenta Germaniae Historica (Leges, Band 3). Lang daarvoor verscheen : Lex frisionum sive antique frisiorum leges, a reliquis Veterum Germanorum Legibus separatim editae & Notis illustrata a Sibrando Siccama / Sibrando Siccama [1570-1622]. – Franekerae : Apud Ioannem Lamrinck, 1617. Een toegankelijker uitgave van de Lex Frisionum met Latijnse tekst en Duitse vertaling : Lex Frisionum / Herausgegeben und übersetzt von Karl August Eckhardt und Albrecht Eckhardt. – Hannover : Hahnsche Buchhandlung, 1982. – 118 p. – (Monumenta Germaniae Historica ; Fontes Iures Germanici Antiqui in usum scholarum separatum editi; XII). Voor de Latijnse tekst met een Nederlandse en Engelse vertaling : Lex Frisionum van dr. Kees Nieuwenhuijsen; voor de Latijnse tekst ook : Lex Frisionum. Zie ook : Nederlandse rechtsgeschiedenis. Deel 1 / A. de Goede. – Leiden, Stenfert Kroese, 1949. – xii, 328 p.; de tekst is daar te vinden op p. 273-302. Peter Vermaat en Ton Witberg leverden kritisch commentaar. Zie ook : Frisi, Normanni en Saxoni. Voor de Latijnse tekst zie verder : MGH en : Wumkes.nl. 6. Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel I, 1949, t.a.p., p. 392-393. Als bronnen voor de Lex Frisionum worden daar opgegeven : « Schröder-v. Künnsberg, Lehrbuch der deutschen Rechtsgeschichte, 1932 (7), blz. 275-277. – (Prof.) S.J. Fockema-Andreae, Bijdragen tot de Ned[erlandsche]. rechtsgeschiedenis, IV, 1900, blz. 46-47; uitgaven en literatuur aldaar aangehaald. » 7. Arbeitsbuch Geschichte. Mittelalter (3. bis 16. Jahrhundert). Repetitorium / Eberhard Büssem und Michael Neher, Herausgeber, bearbeitet von Karl Brunner. – 12. Auflage. – Tübingen und Basel : A. Franke Verlag, 2003. – 334 p. – p. 28-29. Voor een studie over het weergeld in de Lex Frisionum : The evolution of the money standard in medieval Frisia [verdwenen of verplaatst] / Dirk Jan Henstra. – [Groningen] : [Grafisch Centrum RUG], [2000]. – xx, 462 p. Verder is er nog een verwijzing naar : Lex Frisionum, Lex Angliorum et Werinorum / Johann de Wal. – Amsterdam, Leiden, 1850. 8. Er is verondersteld dat de tekst van de Lex Frisionum in 802 te Aken tot stand zou zijn gekomen en dat er, “nicht unbestritten”, nog in 1555/1556 in Aken een tweede handschrift van de Lex Frisionum aanwezig zou zijn geweest, waarop Herold’s uitgave dan gebaseerd zou kunnen zijn. Zie : Eckhardt en Eckhardt, t.a.p., p. 11, bronnen : « Amira-Eckhardt S. 66 mit hinweis auf Bruno Krusch, Die Lex Bajuvariorem, Berlin 1924, S. 14 Anm. 4; Krogmann S. 79f.; Siems, Studien, S. 49-53 mit weiteren Literaturhinweisen. » Met zoveel onzekerheden is enige omzichtigheid toch wel geboden. 9. Encyclopedie van Friesland / Hoofdredactie prof. dr. J.H. Brouwer. – Amsterdam, Brussel : Elsevier, 1958. – 722 p. – (Uitgegeven onder auspiciën van de Fryske Akademy). – p. 541. Literatuuropgaven aldaar : 10. Geschiedenis van de Middeleeuwen, tiende druk, t.a.p., p. 112. Die “Noordzee-beschaving” verhoudt zich heel raar tot de veel eerdere Middelandse Zee-beschaving; de eerste begint pas in de twaalfde eeuw, waarbij de handel op gang komt met vooral de Oostzee (hout, bont) en bijgevolg niet heel erg veel kan hebben voorgesteld. 11. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 332. 12. Dit kan betwijfeld worden. De titel luidt : « Originum ac Germanicarum antiquitatum libri, Leges videlicet Salicae, Ripuariae, Allemannorum, Bioaruirum, Saxonum, Westphalorum, Angliorum, Werinorum, Thuringorum, Frisionum, Burgundionum, Longobardum, Francorum, Theotonum… ». 13. Die Urkunden der Karolinger. Erster Band. Die Urkunden Pippins, Karlmanns und Karls der Grossen / herausgegeben von der Gesellschaft für ältere Deutsche Geschichtskunde, unter Mitwirking von Alfons Dopsch, Johann Lechner, Michael Tangl, bearbeiter von Engelbert Mühlbacher. – Hannover : Hahnsche Buchhandlung, 1906. – 581 p. – (Monumenta Germaniae Historica, Diplomata, I). – p. 393-397, integraal te vinden op de website : Monumenta Germaniae Historica; het regest aldaar luidt : 14. Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, t.a.p., p. 38. In de dertiende eeuw konden de Nederlandse Friezen hun privilege niet tonen omdat ze zich pas twee eeuwen later van het bestaan ervan bewust werden, en de echtheid ervan werd snel in twijfel getrokken. Mochten de handschriften nog bestaan dan zou een nieuw onderzoek naar de oudheid ervan erg wenselijk zijn. 15. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 668. Over Magnus : 16. Geschiedenis van Friesland [2 delen in 1 band] / door H.W. Steenstra [voorwoord door S.J. van der Molen]. – Leeuwarden : Uitgeverij M.A. van Seijen, 1974. – xvi, 364, 567 p. – (Oorspronkelijke uitgave: Algemeene geschiedenis van Friesland. Een volksleesboek / door H.W. Steenstra. – Minnertsga : J. Bloemstra, 1845). In Frieslands oudheid wordt geen woord aan het ‘privilege’ gewijd hoewel het document nauw samenhangt met de Lex Frisionum. 17. Zeventiende-eeuwers in de republiek over de grondslagen van het geschiedverhaal. Mondelinge of schriftelijke overlevering? / E.H. Waterbolk. – In: Mythe en Werkelijkheid. Drie eeuwen vaderlandse geschiedbeoefening (1600-1900) / onder redaktie van J.A.L. Lancée. – Utrecht : HES Publishers, 1979. – 249 p. – p. 16). E.H. Waterbolk, die de term ‘traditionalistisch’ voor Ubbo Emmius gebruikt, is zelf geenszins vrij van traditionalisme. 18. Geschiedenis der Vaderlands, t.a.p., p. 89. 19. Het werk van Willem Bilderdijk werd afgeserveerd door Conrad Busken Huet, bijgenaamd de “Beul van Haarlem”, die vervolgens zélf ook weer tegen de lamp liep. 20. Waarom die andere grenzen dan wél werden aangegeven, daarnaar kunnen we enkel raden. Algemene geschiedenis der Nederlanden, deel I, 1949, t.a.p., p. 393. Het personaliteitsbegrip hield in dat men werd berecht naar het recht van de heerschappij waaronder men viel en niet van het gebied waar men zich bevond of waar de te berechten of te wraken feiten hadden plaatsgevonden : « Prinzipiell galt im Mittelalter das Personalitätsprinzip : Nicht nach dem Recht eines Territoriums, sondern nach der Volks- oder Herrschaftszugehörigkeit wurde geurteilt. » (Arbeitsbuch Geschichte, t.a.p., p. 27). De juiste interpretatie is niet dat de Lex Frisionum voor iedereen in dit gebied gold of voor alle Fresen, nóch dat dit hele gebied onder de heerschappij van de Fresen viel. Het betekent dat de Fresen, in tegenstelling tot anderen binnen dit gebied, dat groter kon zijn dan het eigenlijke gebied dat onder de heerschappij van de Fresen viel, volgens geen andere wet dan dat van de Lex Frisionum werden berecht. Met “persoonlijkheden” had het dus weinig te maken. 21. Kalendarium van de Lage Landen in jaartallen / Dr. H.P.H. Jansen. – Utrecht, Antwerpen : Uitgeverij Het Spectrum, 1971. – 263 p. – (Prisma ; 1469). – p. 23. Voor Amerland zie : Aanhangsel. 22. Een andere interpretatie is gegeven door Ton Witberg (Email van 27 april 2007, waarvoor dank) : 23. Studien zur Lex Frisionum / H[arald]. Siems. – Ebelsbach, Gremer Verlag, 1980. – p. 9. Citaat ontleend aan een mededeling van dr. Kees Nieuwenhuijsen. De uitgave was antiquarisch bijzonder prijzig (€82,83); is al niet meer in de handel en verder helaas weinig toegankelijk via bibliotheken. 24. Lex Frisionum (uitgave Eckhardt en Eckhardt), t.a.p., p. 12. 25. Von Richthofen, t.a.p., p. iii-iv. Er is alle reden om het werk van Prof. dr. Karl Otto Johannes Theresius Freiherr von Richthofen (1811-1888, niet te verwarren met de rooms-katholieke geestelijke Karl Ferdinand Wilhelm Freiherr von Richthofen, 1832-1876) kritisch tegen het licht te houden; alles wat deze nationalistische romanticus aanraakte nam onmiddellijk neo-gotische vormen en proporties aan. Zie : Karl von Richthofen, Wikipedia, 10 april 2007, met bladwijzers naar de drie delen van Untersuchungen über friesische Rechtsgeschichte uit 1880-1886 in pdf.
Over Jan de Vries en diens collega P.J. Meertens, zie :
Dat de heren liever een Groot-Nederlandse ‘bloed-en-bodem’-theorie aanhingen dan een Groot-Duitse maakt de ‘theorie’ er niet wetenschappelijker om, onafhankelijk van de vraag of zij Heinrich Himmler’s Ahnenerbe een warm hart toedroegen. Geheel in ongenade gevallen is : « WIRTH, Herman Felix, Duits filoloog van Nederlandse afkomst (Utrecht 6.5.1885-). Bekend door fantastische werken over de voorgeschiedenis der Ariërs, waarin hij het Fr[iese]. volk een grote plaats toekent : Der Aufgang der Menschheit (1928, (2)1934), Die Heilige Urschrift der Menschheit, 2 dln. (1931-36). Het uilebord* is volgens W. een oud cultussymbool. W. Verdedigde de echtheid van grote stukken van het Oera* Linda Boek (Die Ura Linda Chronik, 1933). Zijn onwetenschappelijke ‘Blut- und Boden’-theorieën hadden een tijdlang invloed. Zie: Wumkes, Paden II, 482-485; Reg. Leeuw. Cour., 42. » (Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 696). Als Herman Wirth in de buurt is, dan is Franz Petri meestal niet ver; zie over deze : Traditionalisme of wetenschap, De Deurnse Doordraver. 26. Zie : Corvey, Wikipedia (Duitstalig). 27. Zie : Zijn Friezen van oorsprong Belgen ? / Rien Boidin. – In : SEMafoor, jaargang 1, nummer 1, mei 2000, p. 20-24; en : Oude kaarten, wat zij (niet) zeggen / Rien Boidin. – In : SEMafoor, jaargang 4, nummer 4, november 2003, p. 2-4. 28. Zie : Frisi, Normanni en Saxoni. 29. Zie : Aanhangsel. 30. Germanisches Recht / von Karl von Amira, bearbeitet von Karl August Eckhardt. – Vierte Auflage. – Berlin : Walter de Gruyter & Co, 1960. – 252 p. – (Grundriss der Germanischen Philologie ; 5/1). – p. 61-69. 31. Vaderlandsche historie, vervattende de geschiedenissen der nu vereenigde Nederlanden, inzonderheid die van Holland, van de vroegste tyden af: Uit de geloofwaardigste schryvers en egte gedenkstukken samengesteld. Met Konstplaaten en Kaarten opgehelderd. Tweede deel. Beginnende met den aavang der negende eeuwe, en eindigende met de dood van Willem den II, Graave van Holland en Roomsch-Koning, in oning, in ’t jaar 1256 / Jan Wagenaar. – Te Amsterdam : By Isaak Tirion, 1744. – p. 11. Voor een veel latere periode heeft hij het wel over « gantsch Friesland tussen ’t Vlie en de Lauwers » (t.a.p., p. 195). |
‘Groot-Friesland’
Bron : Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 332.
Bijschrift : « Groot-Friesland onder Karel de Grote (naar K. von Richthoven), zich uitstrekkend van Sincfal tot Weser. Noord-Friesland werd w[aar]rsch[ijnlijk]. in de Noormannentijd gekoloniseerd. ».
Van de Noordzee is in één handomdraai gelijk maar Mare Frisicum gemaakt. Deze naam (Mare Frisicum) is voor het eerst te vinden bij Adam Bremensis (vóór 1050 - 1081/1085, zie Wikipedia, Adam van Bremen), in zijn Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum (Daden van de bisschoppen van de Hamburgse kerk), waarvan we alleen over meest veel latere afschriften beschikken.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Nogmaals ‘Groot-Friesland’
Bron : Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 712.
Tekst : « Zeelanden. De Zeven Fr[iese]. Z[eelanden]. waren in de M[iddel].E[euwen]. zelfstandige landstreken langs de kust, van Alkmaar tot aan de Weser, w[aa]rsch[ijnlijk]. sinds de hevigste invallen van de Noormannen samengaande in een verbond van vrij geringe kracht.
Men wilde de onderlinge verstandhouding regelen en de buitenlandse vijand afweren. In principe kwamen eens per jaar vertegenwoordigers uit elk van de Z[eelanden]. bijeen bij de Upstalboom* in Oostfr[ies]l[and]. De grootste activiteiten van de gezamenlijke Z[eelanden]. zijn bekend uit 1200-50 en 1300-50. z[ie] Groot-Friesland, Traktaat, Zegel.
Zie : K. von Richthofen, Untersuchungen über fr[iesische]. Rechtsgeschichte I (Berlin 1880); De twadde jiergearkomste fen de Fr[yske]. Akademy (1940); B. xv (1953), 97-105. ».
Holland en Zeeland horen er hier niet bij.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
De verspreiding van de Friese taal, in schril contrast tot de Groot-Friese territoriale aanmatiging
Bron : Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 43.
De in 1958 368.750 ‘Oost-Friezen’ spraken geen Fries maar Saksisch terwijl de in Duitsland niet meer dan 6.840 Friessprekenden allemaal ten zuiden van ‘Oost-Friesland’ woonden, namelijk in Saterland.
De ‘Oost-Friese’ mythe begint pas in de vijftiende eeuw.
« SATERLANT of Sag(el)terland (Fr[ies].: Sealterlân). Zandgebied in het Duitse Nedersaksen, aan beide zijden van de Sagter Eems en het Hunte-Eemskanaal dicht bij Nederlandse grens. Opp[ervlakte]. 149 km2, 6840 inw[oners]. (1956). W[aar]rsch[ijnlijk]. in 13de eeuw uit Oostfr[ies]l[and].* bevolkt. De voor tweederde r[ooms].k[atholieke]. bevolking spreekt Fr[ies]. Veehouderij, turfgraverij in het hoogveen aan weerszijden van de zandstrook. Voornaamste dorpen : Strücklingen, Ramsloh en Scharrel.
Zie : G. Sello, S.s Altere Geschichte und Verfassung (1896); J. Botke, Saelterlân (1934); B, xv (1953), 138-151. »
Bron : Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 564.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Het woongebied van de Saxoni in de traditionalistisch-Duitse opvatting
De Saxoni woonden volgens deze kaart in de vroege middeleeuwen al in Niedersachsen (er is geen Obersachsen), Nordrhein-Westfalen, en in Sachsen-Anhalt (voormalig Oost-Duitsland) hoewel die voor het eerste millennium archeologisch zo goed als blank zijn.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Thüringen (voormalig Oost-Duitsland) in de traditionalistisch-Duitse opvatting
Ook de Thüringse ‘Heimat’ is voor het eerste Millenium een archeologische leegte.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
De Chamavi in de traditionalistisch-Duitse opvatting
Van de Chamavi is in Duitsland archeologisch noch naamkundig ook maar een spoor aan te wijzen.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Groot-Friesland in de traditionalistisch-Duitse opvatting
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Bron van de vier bovenstaande kaarten : Germanisches Recht / von Karl von Amira, bearbeitet von Karl August Eckhardt. – Vierte Auflage. – Berlin : Walter de Gruyter & Co, 1960. – 252 p. – (Grundriss der Germanischen Philologie ; 5/1). – p. 62, 1-69.