2. Laubach | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inhoud van deze pagina
1. InleidingDe ‘Lex Frisionum’ duidt Laubach aan als begrenzing, maar niet als water. Er is in het huidige Friesland of omgeving ook geen enkel water bekend waarvan de naam op Laubach lijkt en er is nooit serieus geprobeerd om aannemelijk te maken dat de naam Laubach zich taalkundig tot Lauwers zou kunnen ontwikkelen. Tussen deze twee namen is een samenraapseltje van heel andere waternamen geplakt om een overgang te suggereren. Von Richthofen droeg in 1866 aan : Lagbeki, Labeki, Loveke, Lavicam, Liacam, Layca en Lavecen. In geen van de aangevoerde teksten is sprake van een Oostergo zodat alleen om die reden al de interpretatie Lauwers in twijfel kan worden getrokken. De gegeven tussenvormen hebben betrekking op minstens vier verschillende wateren maar geen van allen op de Lauwers (1). Het Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 geeft de volgende bronnen : « Lauwers De eerste bron met Lawichi, waar Camiel Wampach meteen maar Lauwichi van maakte (in het register staat : « Lauwichi, fluvius, der Lauwers (Laubach), östlich der Zuiderzee, 162, 8. »), is een Echternachse, die door Echternach zelf nooit op de Lauwers is betrokken (3). 2. Laubach = Lobbes in HenegouwenHet domein Laubach wordt genoemd in nog een ander vroeg-middeleeuws document, eveneens in verband met ‘Frisia’ : « Het is in ieder geval zeker dat Radbod van plan was andermaal het Frankenrijk binnen te vallen en daartoe een leger samentrok, over de getalssterkte en uitrusting waarvan onheilspellende geruchten de ronde deden. Wij worden hierover ingelicht door de Vita Erminonis, die handelt over het leven van abt Ermino van Laubach, alias Lobbes in Henegouwen (717-737). Dit werk werd geschreven door Ando, die van 776-800 het bewind over dezelfde abdij voerde. » (4). « Droomgezichten speelden in die dagen een belangrijke rol en golden als goddelijke openbaringen. Zo bijvoorbeeld de wijze waarop Abt Ermino van Laubach van Radbods verscheiden verwittigd werd. Te paard op weg van zijn abdij te Lobbes in Henegouwen naar de villa quae vocatur Fleon hield hij – het was ongeveer drie uur in de middag – onverwacht de teugels in en sprak tot zijn metgezellen: ‘Voorwaar ik zeg U, op dit ogenblik is een aardse grootheid van haar voetstuk gevallen’. Naderhand bleek dat juist op dezelfde dag en op juist hetzelfde tijdstip Radbod stierf. » (5).
Kortom, Laubach is gewoon Laubach, het domein van een klooster, ooit gelegen op de grens van Austrasië en Neustrië. Het is tevens de oude naam van de huidige gemeente Lobbes (6), vlakbij Thuin, 15 kilometer ten zuidwesten van Charleroi in Hainaut (Nederlands Henegouwen), alwaar de naamsvormen ‘Laubach’ zowel als ‘Laubac’ nog altijd in gebruik zijn. Aan de abdij zijn de namen verbonden van de zaligverklaarde abten Ursmarus en Erminus. Lobbes ligt aan de Sambre, waarin vanuit het noorden de Lobach uitstroomde. Van die beek is een rij van meertjes over waarvan er één nog altijd Le Laubac heet en waarvan het water onder de spoorweg door wordt afgevoerd in de Sambre (7). Rond het jaar 640 of 660 zou Landelinus er een St.-Pietersabdij van de Benedictijnerorde hebben gesticht (8). Bij de Rijksverdeling van 870 tussen Lodewijk de Duitser en Karel de Kale wordt de abdij vermeldt als Laubias (9); de wereldlijke macht viel onder het “prinsbisdom” Luik; de geestelijke (kerkelijke) onder het bisdom Kamerijk (een “prinsbisdom”); een boeiend conflict tussen wereldlijke en geestelijke macht, waarin de geestelijke ook wereldlijk wilde worden, en de wereldlijke ook geestelijk. De abdij verwierf faam door de samenstelling van de Annales Laubacenses (687-926), die niet onderdoen voor de latere Annales Blandinienses uit Gent of de Annales Elnonenses.
In 1794 werd de abdij in brand gestoken door de terugtrekkende brigade Charbonnier van Dumouriez, momenteel is er alleen nog een ruïne over. In Lobbes kan in restaurant Le Laubach aangenaam worden gedineerd en gesoupeerd. In Frieslands oudheid wordt de naam Laubach in verband met de ‘Lex Frisionum’ en de Lauwers angstvallig vermeden. De enige keer dat Laubach in dat verband wordt genoemd is de naam verhaspeld tot « Laubacum » (14) een vorm die niet in de ‘Lex Frisionum’ voorkomt. Voor de historisch-geografische samenhang is het ook van belang dat in 717 de slag plaatsvindt bij Vinciacum, bij Cambrai (Nederlands Karmerijk), waarbij de koning van de Frisi, Radboud, steun verleent aan Chilperik en Regenfried tegenover Karel Martel (15). In 734 en 747 komen de Fresen er in opstand waarna ze worden onderworpen. In 753 zouden ze dan privileges hebben verkregen (16) en zijn ze bondgenoten van de Franken, eerst tegenover de Saxoni (omgeving Boulogne), vervolgens ook tegenover de Normanni (Normandië) die in 800 aanvangen Fresia binnen te vallen. Wat aanvullende informatie over Lobbes : « LOBBES, gemeente in de provincie Henegouwen; op 2 km van Thuin, op 18½ km van Charleroi, en op 154 meter hoogte aan de dorpel van de kerk. « LOBBES 3. De slag bij VinciacumAlbert Delahaye plaats deze slag uit 717 te Inchy-en-Artois, ten westen van Kamerijk (Frans Cambrai). Volgens Hans den Besten (19) gaat het echter om Vinchy, een verdwenen oord in de gemeente Crèvecourt-sur-Escaut ten zuiden van Kamerijk, wat ongetwijfeld een betere plaatsing van deze historische naam is. Hij schrijft : « In Kees IJpelaans reactie op mijn stuk staat ook iets over de Lagbeki en de Friezen. Ik wou daar oorspronkelijk in half positieve zin op reageren, in die zin dat ik wou schrijven dat ik het verband tussen Lagbeki en Lauwers ook nooit begrepen had en dat ik uitstekend kan leven met een slag tussen de Friezen en de Franken bij Inchy-en-Artois maar dat [dit] voor mij niet betekent dat de Friezen ook in dat gebied woonden. Zolang het duidelijk is dat de slag plaatsvond in het Kamerijkse maakt het hier natuurlijk weinig verschil of dat ten westen of ten zuiden van de stad gebeurde (21). Hans den Besten vervolgt : « Deze identificatie zal wel oud zijn. Dus mogen we ons afvragen waarom Delahaye – volkomen onnodig, lijkt het, en taalkundig onverantwoord – met Inchy-en-Artois aan komt zetten: Maar dat is een zaak van later zorg. Nu eerst de vraag of de Friezen bij Vinchy gevochten hebben. De vereenzelviging met Vinchy zal inderdaad ouder zijn en is ook te vinden in Frieslands oudheid uit 2000 : « Het stak Karel danig dat Raganfred hem ook na de slag te Vinchy weer was ontglipt, want zijn tegenstander was uiterst gewiekst, waarvan Karel nog verscheidene jaren de grootste last zou ondervinden. » (22). De verdere reconstructie door Hans den Besten laat alleen zien dat er niets mis is met de [hinein ?]-interpretatie door Albert Delahaye, want deze maakt een duidelijk onderscheid tussen “het voorspel” en “de definitieve slag” en een compilatie uit vijf bronnen zegt : “de definitieve slag tussen Karel Martel en Radboud vond plaats te Vinciacum”. Tenslotte moet worden opgemerkt dat terwijl Hans den Besten een slogan van Albert Delahaye (“Terug naar de bronnen”) overneemt hij geen van de tien door Albert Delahaye gegeven bronnen heeft gecontroleerd en dus vertrouwt op het werk van Albert Delahaye. Hij sluit af met : « Overigens is Delahaye in zijn eigen Renus = Schelde-val getrapt. De Neustriërs gingen langs de volgende plekken: Ardenner woud – Rhin/Renus – Colonia/Coulogne – Amblave – Vinci/Vinciacum. Delahaye interpreteert dit als Ardenner woud – Schelde – Coulogne bij Calais – Ambleteuse ten noordoosten van Boulogne – Inchy-en-Artois. Maar Plectrudis was een Austrasische vorstin. Die kan niet in Coulogne gezeten hebben [?], want dat moet Neustrië zijn geweest. Dus [?] zal het Rijn – Keulen – Amblève [weggelaten : – Vinchy] zijn geweest. » We kunnen het er om te beginnen over eens zijn dat in beide interpretaties de gebeurtenissen zich op grote afstand van Friesland afspelen. Als Radboud, voorafgaand aan de definitieve slag, Chilperic en Regenfried te hulp schoot terwijl ze naar het westen trokken dan moet Radboud zich tussen het Kamerijkse en de Maas hebben bevonden, in de streek waar ook... Laubach-Lobbes ligt. Tenslotte wordt er geen enkel argument gegeven in verband met de Lex Frisionum waarom het te doen was (23). Voor de volledigheid de vier teksten zoals gegeven in De ware kijk op ... : « Tekst 279 4. Lobbes heeft zijn eigen mythenDe St.-Pietersabdij van Lobbes is niet te verwarren met de Abbaye d’Aulne (25) in Gozée, veertien kilometer ten noord-oosten van Lobbes. Het verschijnsel van de dubbel-kloosters is niet uitzonderlijk en ontmoeten we bijvoorbeeld ook te Gent. De Abbaye d’Aulne zou in 682 zijn gesticht door de heiligverklaarde Ierse monnik Landelin van Lobbes (26), dezelfde die ook de abdij van Laubach zou hebben gesticht, en die een op het rechte pad gebrachte ontspoorde edelman was die al weer snel zou vertrekken naar Crespin bij Valenciennes. Hij wordt als abt van beide kloosters opgevolgd door Ursmarus (±689-713) zodat de abdij van Aulne afhankelijk bleef van die van Lobbes en beider geschiedenissen vermengd bleven. Rond 889 worden de twee abdijen gescheiden door Arnold II van Karinthië, waarbij Lobbes toekomt aan het bisdom Cambrai (Nederlands Kamerijk) en Aulne aan het bisdom Liège (Nederlands Luik). De abdij van Aulne zou ooit zijn verwoest maar in 1147 als Cisterciënzerklooster ‘hersteld’ door Bernard, abt van Clairvaux (27). Geheel nieuw gestichte klooster hadden, heel gebruikelijk, de neiging zich later voor te stellen als ‘herstelde’ kloosters om zo een oudere geschiedenis op te eisen. Er bestaat later een band tussen de Hollandse graven en de Abdij van Aulne; in een oorkonde uit 1203 verleent Dirk VII, samen met gravin Aleid, tolvrijheid in het gehele graafschap aan de abdij van Aulne en neemt haar op in hun bescherming, hetgeen in 1221 onder Willem I wordt bevestigd (28). Op het moment dat die betrekking bestaat is er in de oorkonden van de dan inderdaad Hollandse graven nog nergens sprake van West-Friesland of Friesland. De kloosterstichter Landelin is ook legendarisch verdubbeld als de Schotse Landelin van Ettenheimmünster (29) in de Ortenau die in 640 zou zijn overleden. Dan is er nog een ander Laubach (30), in Hessen, dat voor het eerst zou zijn vermeld in 786 in de Breviarium sancti Lulli (31), een bezitslijst van het klooster van Hersfeld. Er wordt zelden bij verteld dat het gaat om een handschrift uit op zijn vroegst de twaalfde eeuw en dat dit Breviarium een vervalsing is waarmee tientallen plaatsen in Hessen en Thüringen hun geschiedenis – en niet alleen in toeristenfolders – valselijk met honderden jaren opvoeren. In 1255 hadden de heren van Henegouwen (Duits Hennegau) het Hessische Laubach in leen, zodat er welgevoeglijk van kan worden uitgegaan dat de plaats vanuit Henegouwen is gesticht en dat er een legendarische geschiedenis met mythologische plaatselijke heilige en al werd ontleend aan de Henegouwse plaats met dezelfde naam (32). De andere bewijsplaatsen bij Von Richthofen voor Laubach doen er eigenlijk al niet meer toe omdat hij de juiste determinatie negeerde. Ze zullen hier, met nog enkele andere bronnen, niettemin worden behandeld om te zien in hoeverre ze toch op de Lauwers betrekking hebben zodat het goed duidelijk wordt dat met ‘Laubach’ onmogelijk de Lauwers of Lauwerszee kan zijn bedoeld. Als Laubach vaststaat moeten de overige namen uit de Lex Frisionum, vooruitlopend op wat volgt, natuurlijk in de omgeving van deze Henegouwse plaats worden gezocht, zodat bijvoorbeeld Wezer voor de Wisar, op een afstand van in rechte lijn 450 kilometer, meteen kan afvallen. Rest ons nog ook de naamsverklaring in Nederlandse waternamen te geven, alwaar Laubach/Lobbes nota bene wordt genoemd en waar we kunnen zien hoeveel taalkundige hoogstandjes en onbeargumenteerde vaststellingen en aannames er nodig waren om in de richting van het gewenste resultaat van de Lauwers te kunnen redeneren (nog afgezien van alle rebussen en cryptogrammen om het zo onbegrijpelijk mogelijk te maken) : « De beek-namen stammen meest uit de middeleeuwen; zij volgen op de a-namen en dateren – naar men aanneemt, maar wat in Duitsland gemakkelijker te vervolgen is dan in ons land – uit de tijd van ± 1000 n. Chr., toen men het beek-gebied ging ontginnen; -beek en -rode schijnen vaak samen te gaan; ook -beek en -ingen (vgl. Gronebeke : Groningen). Hier is een naamkundige aan het werk die blindvaart op een rijtje namen dat hem door de geschiedkundigen is aangeleverd, maar dat op zijn beurt was samengesteld op grond van oppervlakkige naamovereenkomsten waaruit naar believen werd geplukt en weggelaten. ‘Laubach’ is een naam in huidig Franstalig gebied, meest waarschijnlijk in een oorspronkelijk Hoogduitste vorm (vernederduitst tot Lobeke; Lau→Lo, bach→beke) en kan dan inderdaad gewoon ‘bosbeek’ betekenen, een naam die natuurlijk op veel plaatsen kon ontstaan en ook ontstond. Een andere Loobeek is bijvoorbeeld te vinden in West-Vlaanderen, met zijn bron te Bixschote op de grens met Langemark, en behorend tot het stroomgebied van de IJser (35). De betekenis van de naam kan daarentegen moeilijk op de Lauwers of Lauwerszee in Friesland van toepassing worden verklaard. Nederlandse waternamen meldt namelijk dat 5. LagbekiDe overgang van het Hoogduitse Laubach tot het Nederduitse Lagbeki veronderstelt de onwaarschijnlijke overgang van Lau- in Lag-. Lagbeki / Labeki zijn namen uit de vitae van Gregorius en Ludger. Von Richthofen geeft : « In Vita Gregorii, qui post mortem Bonifacii a. 755-775 Ultraiectensi ecclesiae praefit, a Liudgero eiusdem discipulo scripta, legimus in cap. 10: Doctrina sua beatus Gregorius Traiectum, antiquam civitatem, et vicum famosum Dorstad, cum illa inradiavit parte Fresoniae, quae tunc temporis christianitatis nomine censebatur; idem usque in ripam occidentalem fluvinis quod dicitur Lagbeki, ubi confinium erat christianorum Fresonem ac paganorum cunctis diebus Pippini regis. » (36). En : « In Vita Liudgeri auctore Altfrido ( 849) I. cap. 19 : Gloriosus princeps Karolus constitut ( 785) eum (S. Liudgerum) doctorum in gente Fresonem ab orientali parte fluvimis Labeki super pagos quinque, quorum haec sunt vocubala : Hugmerchi, Hunusga, Fivilga, Emisga, Fedritga, et unam insulam Bant. » (37). Albert Delahaye geeft de volgende localisatie : « Laca, een rivier, is La Laque (Vlaams : Laak), die bij Aire-sur-la-Lys [Nederlands Ariën aan de Leie] ontspringt en bij Saint-Venant in de Lys valt. Zij wordt in het Leven van St. Ludger Labeki of Lagbeki genoemd. Dat men in Nederland hiervan de Lauwers maakte, is afgezien van vele andere misgrepen, taalkundig een gruwel. » (38). « Lagbeki of Lagbeke, waarvan in het Leven van St. Gregorius, door St. Ludger geschreven, wordt gezegd dat tot daar zich het terrein van de missie onder de Fresones uitstrekte, was niet de Lauwers, die toentertijd (ca. 750) nog niet bestond. De juiste determinatie is de Laque of Laquette, die te Aire-sur-la-Lys [Nederlands Ariën aan de Leie] ontspringt en nabij Saint-Venanat in de Lys stroomt. » (39). De aanwijzing daarvoor wordt gevormd door het in aanmerking nemen van de samenhang van het geheel van de geografische namen in die heiligenlevens in plaats van er een paar losse namen uit te plukken en de rest te negeren. De juiste localisaties van Traiectum, Dorestad, Hugmerchi, Hunusga, Fivilga, Emisga, Fedritga, en insulam Bant volgen verderop. 6. LovekeVoor Loveke uit de Vita van Willehad geeft Von Richthofen : « In Vita S. Willehadi auctore Anskario ( 865) cap. 3 : Venit (S. Willehadus) in Fresiam ad Dockyn-chirica, quod est in pago Hostraga,... inde procedens transivit fluvium Loveke, venitque ad locum Humarcha. » (40). Voor dit Loveke geeft Albert Delahaye Loogracht tussen Ieper en Veurne (41); Dockyn-chirica is Duinkerke en niet Dokkum, Hostraga is Ostrevant bij Atrecht, in Nederland of Duitsland is het nooit aangewezen, en Humarcha is Valhuon en niet Humsterland (42). In de Vita van Willehad wordt overigens ook Laras genoemd, een plaats waarvan de naam elders als Laru wordt gespeld, en die dezelfde is als het Lauri van de Peutingerkaart. Het gaat om Lumbres, ook bekend als Laurentia, op elf kilometer ten zuidwesten van St.-Omaars (43). 7. LauvachiEen naam die door Von Richthofen is overgeslagen, maar die in dit verband regelmatig terugkeert is de naam Lauvachi, waarbij Albert Delahaye het volgende commentaar geeft : « Lauvachi, een rivier in de pagus Hugumarchi (Valhuoin), is de Lawe. » (44). Lauvachi wordt ook genoemd in de schenking van Gotricus uit 786 die door Albert Delahaye als volgt wordt gegeven : « Gotricus schenkt aan het klooster van Epternacum (Eperlecques), dat gebouwd is in de pagus Bedensis (Batua) aan de rivier de Sura (lees: Renus-Schelde) ter ere van St. Petrus, waar het lichaam van de heer Willibrord rust en Beornradus abt is, zijn bezittingen in de plaats Chinicwirde aan de overzijde van de rivier de Lauvichi in de pagus van Hugumarchi, en in een andere plaats Urva in de pagus Midochi, en in een derde plaats Thelingi. Dit werd verbeterd in : « Lauvachi, uit de lijst van 870, is Lauwerdal, gehucht onder Acquin, op 13 km west van St.-Omaars. In één tekst wordt Lauvachi een rivier genoemd; dit is onjuist, omdat het dan een verschrijving is van Lagbeki. » (46). Naast de rivier Lawe en de plaats Lauwerdal is er ook nog de plaats Lauwe, ten zuidwesten van Kortrijk aan de Leie, wat laat zien met hoeveel gemak er aan andere mogelijke determinaties is voorbijgegaan; bovendien is er, zoals hierboven gezien, nog de Lauwersbeek bij Grimbergen. Over Hugmerthi schrijft Albert Delahaye het volgende : « Hugmerthi, dat St. Ludger ca. 804 door Karel de Grote ter bekering kreeg aangewezen, was niet Humsterland of Hunsego in het westen van de provincie Groningen, daar deze streek volledig onder water lag. Het was Valhuon op 7 km noordoost van St.-Pol-sur-Ternoise, dat voorheen Hugumarchi werd genoemd. Gemakshalve laat Blok [in De Franken] de andere plaatsen maar onvermeld, die St. Ludger eveneens kreeg aangewezen, omdat hij deze nergens weet aan te wijzen. Het waren: Hunusga, Fivelga, Emisga, Federitga en het eiland Bant. Dit vormt een tweede bewijs dat de determinatie Humsterland een fabel is. Het gaat niet aan uit één doorlopende zin één naam te pikken en die ergens te lokaliseren, terwijl aan de vijf andere geen aandacht wordt besteed. Humsterland is vermoedelijk ook een migratie-naam, ontleend aan Humières op 9 km noordwest van St.-Pol-sur-Ternoise. Daar de vijf andere plaatsen nooit in Groningen zijn aangewezen, valt hier niets te weerleggen. » (47). In Frieslands oudheid wordt daar het volgende van gemaakt : « Beter zijn wij intussen over het tijdstip van schenking ingelicht met betrekking tot goederen gelegen in Humsterland en Midgo, derhalve over de Lauwers waar Willibrord nimmer een voet heeft gezet. De schenker was een zekere Gotricus en de overdracht vond plaats in 786 of 787 [bron : Blok, De oudste oorkonden over Groningerland, 1959, p. 20 e.v.]. De ommelander bezittingen maakten slechts een gedeelte uit van een zeer omvangrijke schenking en bevonden zich ultra fluvium Lauvachi, in pago Hugumarchi in villa quae vocatur Chinicwirde, alsmede in alio loco in pago Midochi in loco qui dicitur Urva, vervolgens Thelinge. De interpretatie van Dr. D.P. Blok uit 1959 wordt terecht verworpen, en omdat er geen enkele andere voor in de plaats wordt gesteld is het duidelijk dat de gegevens niet passen voor Humsterland. Warfhuizen wordt nota bene pas voor het eerst vermeld in 1398 als Warfhuister (49) en de naam lijkt niet eens op Urva, een naam van meer dan zes eeuwen eerder, zodat Dr. D.P. Blok in 1959 maar wat zei en er later in De Franken in Nederland de voorkeur aan gaf de hele kwestie over te slaan. Want als Urva en Thelinge niet in Humsterland passen moeten Chinicwirde en de rest van ‘Hugmerki’ natuurlijk ook elders worden gezocht (50), nog afgezien van het feit dat Hugmerki en Humsterland behalve de eerste twee letters zuiver ‘naamkundig’ niets gemeen hebben. 8. LavekeDe overgang van Lagbeki / Labeki naar Laveke is weer onwaarschijnlijk. Voor Laveke / Lavicam / Laicam / Layca is de omgeving duidelijk, de juiste localisatie niet altijd. Von Richthofen geeft : « Dipl. reg. Henrici a. 1040 : praedia inter Emese et Laveke. » (51). Met Emese kan Emisga zijn bedoeld, dat volgens Albert Delahaye Les Amusoires is, gelegen bij de rivier La Laque (De Laak) en de Lys (Nederlands Leie), en bij Hugmerchi (Valhuon) en Hunusga (Honnebecque of Hinges), allen ten noordwesten van Béthune (52). Vervolgens geeft Von Richthofen drie plaatsen uit één bron : « Emo ad. a. 1234: a Stauria (in ripa lacus Zuiderzee) usque Lavicam » (53). « Emo, abbas monasterii in villa Wittewierum (in pago Fivelga) constructi, nominat ad annum 1224 et a. 1231 loca trans Lavicum » (54). « et ad annum 1232 Translavicensis. » (55). Stauria, waarvan prompt Staveren aan de Zuiderzee werd gemaakt, is volgens Albert Delahaye Estaires (56) aan de Lys (Nederlands Leie). Fivelga, dat nergens als gouw wordt aangeduid, is Fiefs, vroeger Fivel, ten westen van Béthune, en niet een plaats in het noordoosten van de provincie Groningen (57). De eerste abt van het Norbertijnerklooster Bloemhof te Wittewierum, Emo van Huizinge (een Huizingen ligt ten noorden van Halle onder Brussel), zou in 1234 zijn overleden, waarna zijn getijdenboek zou zijn gekopieerd en aangevuld door Menko, de derde abt. Wittewierum bij Ten Boer in Groningen wordt echter pas voor het eerst vermeld in 1289 als Werum en pas in 1445 als Wyttewerum (58) zodat de teksten niet van de datums kunnen zijn die Van Richthofen daarvoor geeft en de historici allemaal met open ogen in de chronologische val zijn getrapt. Het is niet bekend wanneer en vanuit welk ander klooster de abdij van Wittewierum is gesticht, maar het staat buiten kijf dat ook deze abdij documenten uit de plaats van herkomst heeft aangepast aan de locale behoeften. Tenslotte geeft Von Richthofen : « Anonymus Ultraiectin. ad. a. 1230 : omnes a Stauria usque ad Bornedam, reliqua vero pars Fresiae a Bornesa usque ad Lavicam. » (59). en : « Continuat. Menconis ad a. 1287 : a Stauria usque ad Laicam..., et a Layca usque ad Emesam. » (60). Bornedam en Bornese hebben betrekking op de Burdina, La Bourre, die bij Hazebroek begint en bij Merville in de Lys (Laic, Lavic) stroomt. Naast de Friese Boorne zijn er nog drie andere determinaties voor deze toponiem in omloop : het Zeeuwse Boorne; een Zeeuwse getijdengeul waaraan het geslacht Van Overbordene zijn naam zou ontlenen; en Bornisse, een kil die vroeger Voorne van Putten scheidde (61). Dat maakt wel heel duidelijk maakt dat er maar wat is geraden, waarbij niet eens de absurditeit uit de weg werd gegaan dat Karel Martel – zonder enig spoor na te laten – zijn rijk zou hebben uitbreid tot aan de Boorne, waarachter de terp-bewoners – aan welke kant precies? – moedig stand hielden na slag te hebben geleverd in Frankrijk en honderden kilometers te zijn achtervolgd door blijkbaar tot wanhoop gedreven Merovingische hofmeiers. Laveke is de Laak (Frans La Lacque) of waarschijnlijker de Lys (Nederlands Leie), beide ten noordwesten van Béthune, en mogelijk dezelfde als de volgende. 9. Lavecen bij Melis StokeVon Richthofen geeft vier citaten uit de Rymkroniek van Melis Stoke, die volgens vroeger opvattingen rond 1305 zou hebben geschreven (62), en van wiens werk geen kopieën bekend zijn ouder dan de periode 1325-1350 :
In de voor het overige schitterende nieuwe web-uitgave – waarin enkele waarschuwingen ontbreken – van de Rymkroniek van Melis Stoke wordt Lavecen traditioneel opgevat als « Lauwers », Heydenzee als « water tussen de voormalige eilanden Koezand en Wulpen, opgegaan in de Westerschelde » en Elve als de « Elbe » (67). Dat Lavecen de Leie (Frans Lys) kan zijn is nog nergens geopperd. Wanneer de duiding van Heydinzee (68) hier juist is, dan stelt dat grote vragen voor de andere namen, altemeer omdat laueten (de oudste vorm waarover we beschikken) in het eerste fragment in verband met de Schelde worden genoemd en laueten of ter eluen tezamen worden vermeld. Ter Elve, in Zeeuws-Vlaanderen, dat ook door Jacob van Maerlant wordt genoemd, wordt verderop behandeld. In het tweede fragment, dat betrekking heeft op het jaar 728, wordt dockinghen (Duinkerke) genoemd in verband met Sente bonifaes; wat enkel bewijst dat de feiten al uit de oorspronkelijke streek waren losgemaakt en naar Friesland overgebracht en de namen daarbij werden aangepast (69). Melis Stoke kan met de naam Lavecen de Lys (Nederlands Leie) op het oog hebben gehad, terwijl latere afschrijvers er Lauwers van maakten. Onder Vrieslant verstond hij wat nu de regio West-Friesland is, terwijl hij wat nu de provincie Friesland is aanduidde als Oestvrieslant, zodat in het derde fragment inderdaad de huidige provincie Friesland kan zijn bedoeld. Daar staat tegenover dat de Willem uit het derde fragment, waarvan Melis Stoke vermeldt dat hij in 1223 overleed (er wordt algemeen aangenomen dat 1222 het juiste jaar is), graaf Willem I van Holland is die nog geen voet in Friesland of zelfs West-Friesland had gezet. Van hem zijn wel drie oorkonden betreffende Egmond bekend, maar geen enkele betreffende een noordelijker plaats, terwijl in de oorkonden van zijn opvolger Floris IV Petten en Groet als noordelijkste punten worden genoemd. Dus zelfs als Melis Stoke voor het jaar 1223 doelde op de Lauwers dan is dit een duidelijk anachronisme. Hetzelfde geldt voor het vierde fragment over Ada, gravin van Holland, die eveneens rond 1223 overleed. In handschrift B, van na 1385, toen er al wél sprake was van Friesland, wordt het oorspronkelijke laueten met lauwers(e) vertaald, maar alleen voor de eerste twee fragmenten, merkwaardigerwijs niet in de twee andere die op latere perioden betrekking hebben.
De namen Lavetem / Lavecen en Heidinzee komen in de andere Egmondse bronnen niet voor, en aldaar is er ook niets anders dat voor de Lauwers zou kunnen doorgaan zodat Melis Stoke iets anders voor ogen moet hebben gehad. Meest waarschijnlijk moet het oorspronkelijke Lavecen in de omgeving van de Scheldemond worden gezocht of zuidelijker (de Lys, Nederlands Leie) en is de naam in latere afschriften als Lauwers opgevat toen Friesland op het toneel verscheen. De naam Laveten / Lavecen komt na Melis Stoke niet meer voor wat het aannemelijk maakt dat de naam van uitheemse oorsprong was. In Frieslands oudheid wordt de Heidinzee genoemd zonder bronopgave (70) terwijl in De Franken in Nederland de hele Heidinzee maar is overgeslagen. 10. Lauwers / Lauwerszee« LAUWERS. Grensriviertje tussen Fr[ies]l[and]. en Groningen. Ontsprong in de hoge venen Z[uid]. van Surhuisterveen. De bovenloop (ten zuiden van de spoorbaan L[eeu]w[ar]d[en].-Groningen) heeft zijn functie van waterafvoer verloren en is grotendeels verdwenen. De L[auwers]. (diep 1,7 m) thans van de spoorbaan tot de Fr[ieze]. sluis bij Zoutkamp. In beheer bij de prov[incie]. De Lauwers wordt buiten in het afschrift (Handschrift B) van de Rymkroniek van Melis Stoke van ná 1385 voor het eerst vermeld in 1399 en is dan een nieuwe naam in een inpolderingsgebied dat als zodanig dan nog niet lang kan hebben bestaan. Von Richthofen geeft de volgende bewijsplaatsen :
Deze teksten hoeven hier niet behandeld te worden omdat er geen twijfel over kan bestaan dat het hier inderdaad om de Nederlandse provincies Friesland en Groningen en over de Lauwerszee gaat. Wél is het duidelijk dat ook hier onder Oestvrieslant het gebied wordt begrepen dat overeenkomt met de huidige provincie Friesland, zodat we het ‘Midden-Friesland’ van Von Richthofen ergens onder de afsluitdijk moeten zoeken en er ten oosten van Oest-Vrieslant niet nog een ander Oost-Friesland kan hebben bestaan (78). Wél moet de vraag gesteld worden of die landen ten oosten van de Lauwers ooit deel hebben uitgemaakt van ‘Vreesland’ of dat het eerder gaat om veertiende eeuwse Friese aanmatigingen. 11. De bron van Von Richthofen voor de LauwersVon Richthofen maakt zoals we gezien hebben geheel onterecht de gelijkstelling : Laubach = Lagbeki = Laveke = Lavecen = Lauwers. Toegegeven, al die namen beginnen met ‘La’, maar daar zijn er nog veel meer van. Hij beroept zich op het volgende : « Flumen Laubachi vel Laveke, aggribus et emissariis in angustias compulsum, quod nunc dictum est de Lauwers, terminat hodierno die provincias Friesland et Groningen; oratur ex paludibus Drechteranis, atque recto in septentriones cursu, hodie quidem M. P. IX. non longiore, fertur in sinum oceani, cui ab amne nomen de Lauwers-zee. » (79). Hij beweert hier van alles, maar beargumenteerd helemaal niets. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Noten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Alle citaten, tenzij anders aangegeven, uit Von Richthofen, t.a.p., p. iv-viii. Een lijst van deze namen met varianten in 1909 samengesteld door Dr. J.G.Th. Graesse is te vinden in de Orbis Latinus (Columbia University website) : « Laubacum, -biae, -bia, -bacensis, -biensis od. Lobiensis villa, Laubium, Labieni castr., Lobbes, St., Belgien (Hennegau) », en : « Lavica, Layca, Laica, Laubachi, Labeki, Lagbeki, Lauwers, Fl. (Nordsee), Niederl. (Friesl.-Groningen) ». 2. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 / R.E. Künzel, D.P. Blok en J.M. Verhoef. – Tweede, gewijzigde druk. – Amsterdam : P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, 1989. – (Publicaties van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen ; dl. 8). – (Oorspronkelijke uitgave 1988). – p. 219-220. 3. Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter. Untersuchungen über die Person des Gründers, über die Kloster- und Wirtschaftsgeschichte auf Grund des liber aureus Epternacensis (698-1222) / von Dr. Camillus Wampach, Geistlicher der Diözese Luxemburg. – I 2. Quellenband, mit 6 Kunsttafeln. – Luxemburg : Druck und Verlag der Luxemburger Kunstdrückerei A.G., vorm. Dr. M. Huss, 1930. – p. 162. Dat Camiel Wampach de Lauwers ten oosten van de Zuiderzee plaatst verraadt een opmerkelijk gebrekkig geografisch inzicht. 4. Frieslands oudheid / H. Halbertsma. – Utrecht : Uitgeverij Matrijs, 2001, 406 p. – p. 90. In het voorwoord schrijft de archeoloog Halbertsma : « mijn benadering is meer die van de historicus dan van de archeoloog »; de archeologie dient heel nederig slechts « ter aanvulling van de geschreven geschiedbronnen »; hij moest zijn eigen vakgebied wel verloochenen omdat hij beter dan de meeste andere mensen wist dat juist de archeologie de traditionele geschiedschrijving op alle punten tegenspreekt. Nergens in het boek geperiodiceerde kaartjes met overzichten van de archeologisch vaststaande bewoningsgeschiedenis en geen woord over de plaatsen waar de resten van de pracht en praal van al die Friese koningen is gevonden. De prangende vraag blijft of het daadwerkelijk Herre Halbertsma is die dit geschreven heeft of eerder de bezorgers van zijn levenswerk : de knoeiers Cordfunke en Sarfatij. Over het werk van de archeoloog valt namelijk niet veel lelijks te vertellen. 5. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 94. Bron : Vita Ursmari et Erminonis, ed. W. Levison, MGH SRM VI, Hannover, 1913, p. 466-467. Zie ook : Annales Laubienses / Herausgegeben von G.H. Pertz. – Monumenta Germanica Historiae, Scriptores, IV, Hannover, 1841, p. 9-25. In 980 was Folcuin (ca. 935-990) abt van Lobiensium (verdere literatuuropgaven in link) in Henegouwen : Gesta abbatum Lobiensium (kroniek van de abdij van Lobbes), in : Monumenta Germaniae Historica, Scriptores, deel 4. 6. Zie ook : Site officiel de la commune de Lobbes. 7. Ten noordoosten van Trou de Loups. Een goede kaart is : Merbes-le-Château - Thuin. – Bruxelles : Institut Cartographique National, 2003. – (Cartes topographiques, no 52, 1-2). 8. Zie : Heriger van Lobbes (°ca.942-†1007), een laat-karolinger of een vroeg-scholasticus? Een historisch onderzoek naar de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw / Peter Verbist, scriptie Katholieke Universiteit Leuven, 1996-1997, en literatuuropgaven aldaar. Interessant is ook dat er een band bestond tussen de abdij van Lobbes en de 9. Dictionnaire historique et géographique des communes belges / Eug. de Seyn. – Troisième édition, augmentée et mis à jour. – Turnhout : Établissement Brepols S.A., [s.d.]. – 2 delen ; 1562 kolommen; lemma : Lobbes; bevat twee afbeeldingen van de abdij uit de achttiende eeuw; vermeldt wordt eveneens dat er een Romeinse begraafplaats en een Frankisch kerkhof zijn gevonden. Nog enkele titels die onontbeerlijk zijn voor de studie van de vroeg-Friese geschiedenis : Monographie archéo-historique de l’ancienne abbaye de St-Pierre à Lobbes (654-1794 / T. Lejeuene. – Mons [=Bergen] : Manceaux, 1880. – 361 p. – (monographies historiques et archéologiques de diverses localités du Hainaut, tome IV); Lobbes, son abbaye et son chapître / J. Vos. – 2 dln, 1865; Monasticon belge : tome I: Province de Namur / par Dom Ursmer Berlière. – Brugge : Desclée De Brouwer, 1890. – viii, 152 p.; The Estate and Archive of St. Peter of Lobbes c.650-c.1050 / A.G. Hornaday. – Dan Diego : Ann Arbor, 1986. – (Diss. 1984). 10. Sigiberti Chronica, MGH, Scriptores, in folio, VI, p. 328. 11. Sigiberti Chronica, MGH, Scriptores, in folio, VI, p. 329-330. 12. Sigiberti Chronica, MGH, Scriptores, in folio, VI, p. 331. 13. Sigiberti Chronica, MGH, Scriptores, in folio, VI, p. 338. 14. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 15. Als er twee keer ‘Laubach’ in het register had gestaan, waarbij dat de éne keer gewoon Laubach betekende maar de andere Lauwers, dan zouden de lezers zich onmiddellijk hebben afgevraagd of de schrijver kippig was. Deze bewuste overslag is beloond met een doctorstitel en toegedekt met de professorale autoriteit van prof. A.G. Jongkees van de Rijksuniversiteit van Groningen. Wat betreft de naamsvorm ‘Laubacum’ staat ook in Nederlandse waternamen (t.a.p., p. 144) onterecht : « De Lex Frisionum heeft Laubachi, Laubaci, Laubacum, alle drie in de accusatief, maar alleen de laatste vorm met Latijnse uitgang. » De vorm Laubacum bestaat wél voor Lobbes in Henegouwen. In de literatuur worden Laubach en het Flevum gemakshalve nog al eens overgeslagen : « In de Friese wet, de ‘Lex Frisionum’ die Karel de Grote in 802 liet vastleggen, werden als grenzen genoemd het gebied tussen het Sincfal, de zeearm Het Zwin bij Brugge, in het zuidwesten en de Weser in het noordoosten. » (Willibrord en het begin van Nederland, t.a.p., p. 16). 15. In Jansen’s Kalendarium, t.a.p., p. 23 en in zijn Geschiedenis van de middeleeuwen, t.a.p., p. 100-101, is dit kapitale feit maar overgeslagen, net als in de Algemene geschiedenis der Nederlanden (1949), die slechts meldt : « Pepijns dood in 714 ontketende een reactie; zijn weduwe Plectrude zag zich in Keulen door de Neustriërs met de Friezen belegerd, terwijl koning Radbod (679-719) zijn rijk in de richting van de Rijmonden [!], ja nog verder, aanzienlijk kon uitbreiden », deel I, t.a.p., p. 388. Zie ook het opgeklopte en verwarde verhaal in Frieslands oudheid, t.a.p., p. 87-90, en de bronnen aldaar. Vergelijk ook : Geschiedenis van de Longobarden van Paulus Diaconus, boek VI, 42. 16. Zie : De geografie van de ‘Lex Frisionum’, Inleiding. 17. Dictionnaire historique et géographique des communes belges / Eug. de Seyn. – Troisième édition, augmentée et mis à jour. – Turnhout : Établissement Brepols S.A., [s.d.]. – 2 delen ; 1562 kolommen. Citaat uit de Nederlandstalige uitgave (Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten), tweede deel, p. 798-799. 18. Gemeenten van België : geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek / conceptie en wetenschappelijke leiding: Hervé Hasquin ; met de medewerking van Raymond van Uytven en van Jean-Marie Duvosquel. – Brussel : La Renaissance du Livre, 1981. – 4 dln. : 3116 p. – 4. Wallonië, p. 2288-2289. 19. De Friezen en Inchy-en-Artois. – In : SEMafoor, jaargang 6, nummer 4, november 2005, p. 28-29, hieronder integraal aangehaald. 20. ‘Bilabiaal’ betekent : door beide lippen gevormd; ‘labiodentaal’ : met de onderlip en de boventanden gevormd; ‘IPA’ is een afkorting voor International Phonetic Alphabet; ‘Moreau’ verwijst naar : Supplément au dictionnaire de géographie historique de la Gaule et de la France, 1983 : sources, compléments et mise à jour du dictionnaire de 1972 / Jean Moreau. – Paris : Picard, 1983. – XXII-322 p. 21. Hoe was die dodelijke fout van wijlen Albert Delahaye mogelijk? We zoeken een plaats in de omgeving van Kamerijk. De naam is Vinci. Wat daarop het meeste lijkt in Inchy. Zolang er niets beters is gevonden, is dan de gevolgtrekking dat het om díe plaats moet gaan heel vreemd ? Deze hele affaire verraadt twee dingen : (a) dat puur taalkundige verblindheid het zicht ontneemt op de historisch-geografische samenhang want het argument wordt tegen de interpretatie van Albert Delahaye gekeerd, en (b) dat de taalkunde wel degelijk iets kan bijdragen, maar alleen op voorwaarde dat het de historische geografie volgt in plaats van te proberen daaraan vooropstaande ‘absolute wetten’ te willen opleggen. Om dat verder toe te lichten : ook Hans den Besten zocht in de omgeving van Kamerijk, en niet op ‘Vinci’. Had hij dat gedaan, dan was hij in de omgeving van Florence in Italië terechtgekomen en wel bij de… Da Vinci Code ! 22. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Utrecht : Matrijs, 2000. – 408 p. – p. 89. Dat neemt niet weg dat deze slag traditionalistisch in Friesland is gesitueerd : « De sage blijkt zich in dit merkwaardige verhaal reeds van de geschiedenis te hebben meester gemaakt en bevat al enkele trekken die men in de laat-middeleeuwse vrijheidsliteratuur terug vindt. In de eerste plaats het motief van de tweekamp tussen Karel en Radbod die zich in Westergo zou hebben afgespeeld » (t.a.p., p. 91). Radbod is een Noord-Franse, en geen Friese naam (t.a.p., p. 92). Ook de Benedictijnse monnik en kroniekschrijver Sigebert van Gembloers plaatst Vinciacum in het Kamerijkse (zie boven). De plaats is bij deze schrijver overigens ook als Vindici te vinden : « 658. Atrebatis dum corpus sancti Vedasti tranferretur a Vindiciano episcopo, presentibus Lamberto Tungrensi et Audomaro Tarwanensi aliisque sanctis episcopis et abbatibus, Audomarus, qui pre senio cecus erat, dum precibus presentium eposcoporum et meritis sancti Vedasti illuminatus esset, ergre ferens se liberatum esse a cecitate, quam pro salute sua sibi a Deo immissam esse gaudebat, rursus ad votum suum excecatus est. » (Sigiberti Chronica, MGH, Scriptores, in folio, VI, p. 325. 23. Om de simpele geografisch-historische feiten in de taalkunde te verdrinken wordt daaraan in twee noten toegvoegd : « Een bilabiale (d.w.z. Engelse) w aan het woordbegin ondergaat in allerlei talen veranderingen. Bij ons is hij labiodentaal geworden, in de Romaanse talen is hij [v] geworden of een soort van b in het Spaans. In het Oud-Hebreeuws is hij in sommige woorden een [i] geworden (*wajin > jajin ‘wijn’). In het Oud-Grieks is hij weggevallen, zoals blijkt uit een vergelijking tussen Ndl. werk en Gr. ergon. – Goed daarvan onderscheiden moet worden de Scandinavische assimilatie van de [w] door een [o] of een [u]: *word > ord ‘woord’. In het Nederlands lijkt dat alleen maar gebeurd in *hwu > hu ‘hoe’. (Idem in het Engels, met vervolgens *hu > how). »; en : « Ook de gegevens in Gysseling (1960) en Dauzat & Rostaing (1978) geven geen aanleiding om te denken dat een initiële <v> verdwenen is. » De kroniekschrijver van St.-Denis kan daarvan nauwelijks op de hoogte zijn geweest. 24. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 240-243. Deze gebeurtenissen zijn opgetekend in allerlei Franse bronnen, maar ontbreken geheel in de Annalen van Egmond, alwaar Radboud wél wordt genoemd op het jaar 718, zie : De Annalen van Egmond, samengesteld te Gent. 25. Zie : Abbaye d’Aulnes à Gozée. 26. Zie : Das Ökumenische Heiligenlexikon, Landelin van Crespin, ook Landelin van Lobbes genaamd. 27. Het is onduidelijk hoeveel Aulne precies van Lobbes in leen heeft: « Jusqu’au XIIe siècle, les sources demeurent muettes sur l’histoire du monastère hennuyer. » (Abbayes de Belgique / Albert d’Haenens [et al.]. – Bruxelles : Léon Dewincklaer, 1973. – 487 p. – p. 365). 28. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 251 en 258, zie ook : Het Hollandse Huis, 1101-1299. 29. Zie : Das Ökumenische Heiligenlexikon, Landelin von Ettenheimmuenster. 30. Zie ook : Laubach online; Luftkurort Laubach in Hessen. 31. Zie : Universität Marburg, Hessen im Mittelalter – Quellentexte, Brevarium Sancti Lulli. 32. In 786 wordt de plaats Lullingas genoemd, volgens Albert Delahaye Leulinghem bij St.-Omaars (De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 413). Zie over Sint Lullus ook : Ontspoorde historie, t.a.p., p. 175-177 (teksten 132-134 en commentaar). Lullus zou monnik in het klooster Malmsbury zijn geweest en begeleider van Bonifatius in Germanië; hij zou in 752 tot bisschop van Mainz, en in 791 tot aartsbisschop zijn gewijd en gestorven en begraven in het klooster Hersfeld. Het klooster te Hersfeld is voor de ‘Hollandse’ geschiedenis van groot belang omdat Lambert, abt van Hersfeld, in de elfde eeuw Annales schreef waarin een grote rol wordt gespeeld door Robrecht de Fries, graaf van Vlaanderen en stiefvader van graaf Dirk V. Het zou de moeite kunnen lonen om de Annales van deze Lambert te vergelijken met die van Lambert van St.-Omaars (MGH, Scriptores, in folio, V) en van Lambert van Ardres (MGH, Scriptores, in folio, XXIV). Laubach vinden we nog drie keer in Duitsland : (1) deelgemeente van Hannoversch Münden in de Duitse deelstaat Nedersaksen (eerste vermelding 1353); (2) plaats in de deelstaat Rijnland-Palts (eerste vermelding 1548); (3) plaats in de deelstaat Rijnland-Palts (eerste vermelding 1103); en bovendien een keer in Frankrijk : gemeente in het departement Bas-Rhin. 33. Voor Lobeke, vergelijk : « Lopik (1155 Lobeke, 1169 Lopika, 1200 Lopeke » (Studie over de oudste plaatsnamen van Holland en Utrecht / M. Gysseling en D.P. Blok. – In : Toponymica ; Bijdragen en bouwstoffen uitgegeven door het Instituut voor Naamkunde te Leuven. – Leuven : Instituut voor Naamkunde, 1959 – p. 11). 34. Nederlandse waternamen, t.a.p., p. 144-145. De vertaling van het citaat kan ook luiden : « in de plaats die Laubacum wordt genoemd waar een rivier in de Sambre uitstroomt », waarbij de naam Laubacum niet op de rivier maar op de plaats betrekking heeft. In plaats van vast te stellen dat de traditie naamkundig in strijd is met de naam komt M. Schönfeld tot de gevolgtrekking dat W. de Vries in strijd met de overlevering de r voor oorspronkelijk houdt. 35. Monographie des cours d’eau canalisés, navigable, flottables et innavigables - étangs / par Lucien Hochsteyn. – Bruxelles : Corneille Hochsteyn, 1908. – 615 p. – p. 421. 36. Bron : Mabillon Acta S. Bened. Saec., III. P. II. p. 295 (ed. Venet). 37. Bron : Mon. G. SS., II. p. 410, zie ook Frieslands oudheid, t.a.p., p. 310, waar de tekst zonder commentaar, en met determinatie alleen Humsterland voor Humerthi terwijl Labeki zonder meer met ‘Lauwers’ is vertaald, als volgt wordt gegeven : « quorum haec sunt vocubala : Hugmerthi, Hunusga, Fivelga, Emisga, Federitgam et unam insulam dicitur Bant ». Als bron wordt gegeven de Vita Liudgeri II door een anonymus uit Werden. 38. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 504, zie ook p. 43; vergelijk Holle boomstammen, t.a.p., p. 168. 39. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 504, zie ook deel 1, t.a.p., p. 411. 40. Bron : « Mon. G. SS., II. p. 380. » In de Annales Egmundenses, t.a.p., p. 123 komt ook een Loven voor als plaats waar de Noormannen binnenvielen; dit wordt opgevat als Leuven (Frans Louvain). 41. De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 411 en deel 2, t.a.p., p. 41 en 329. De Walburgakerk van Veurne heeft relieken van tijdgenoten van St. Willehad, namelijk van St. Walburga, St. Wunnebald en St. Willibald. Groningen heeft de traditie vandaar eerst veel later overgenomen en dus geen achtste eeuws kerk met vroeg-middeleeuws kerkhof zoals in Frieslands oudheid in het luchtledige wordt beweerd (t.a.p., p. 161). Er is nog een andere kandidaat : in Holle boomstammen wordt de Loovaart in de omgeving van Wulpen genoemd (t.a.p., p. 268). Meest waarschijnlijker is het echter de Lawe, zie : Notre rivière, la Lawe. 42. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 41 en 329. Hostraga kan vertaald worden met Oostergo, wat hetzelfde is als Ostrevant; deze naamsvorm ontbreekt heel merkwaardig in Frieslands oudheid. Dit geeft voor Humarcha : 43. Ontspoorde historie, t.a.p., p. 212-213 (commentaar bij tekst 170) en De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 259. In Friesland oudheid (t.a.p., p. 273) wordt van de pagus Laras, alias Lorgo, zonder problemen een streek gemaakt « die zich tegenover Bremen langs de linkeroever van de Wezer uitstrekte. » Zie voor Lara-Laurentia-Lumbres ook : Traditionalisme of wetenschap : Epiloog. 44. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 470, zie ook deel 1, t.a.p., p. 424, waar Lauvachi, klaarblijkelijk onder invloed van de traditionele vereenzelviging van Lauvachi met Lagbeki, nog wordt gedetermineerd als de rivier de Laak (Frans La Laque). 45. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 329 en 413. De rivier Sura kan niet de Schelde zijn; Eperlecques ligt bij de Hem, die door Tournehem stroomt, en die ook als Rhim en Rhin is vermeld (De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 511-512). 46. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 505, zie ook deel 1, t.a.p., p. 415, waar de plaats Lauverdal wordt genoemd. 47. De ware kijk op..., deel II, t.a.p., p. 500-501. 48. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 226-227; bronnen : « Siemens, Historische atlas van de provincie Groningen, 1962, toelichting, 20 ss.; De Vries, Humsterland, 1932, 34 ss. » 49. Nederlandse plaatsnamen. De herkomst en betekenis van onze plaatsnamen / Gerald van Berkel en Kees Samplonius. – Utrecht : Het Spectrum, 1995. – 279 p. – p. 251. 50. Zie ook : De middeleeuwse Kinhem-teksten. 52. De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 426. 53. Bron : Matth. Anal., 2, p. 99. 54. Bron : « Matth. Anal., 2, p. 74.92. » In Frieslands oudheid, t.a.p., p. 145, wordt abt Emo van Wittewierum alleen terzijde genoemd in verband met de Friese muntslag, waarvan tevens wordt gemeld dat daarvoor « in de dertiende eeuw iedere aanwijzing » ontbreekt. Kronijken van Emo en Menko, met een vervolg door een Ongenoemde / ed. H.O. Feith en G. Acker Stratingh. – Utrecht : Historisch Genootschap, 1866. – (Werken van het Historisch Genootschap te Utrecht ; II, 4). 55. Bron : Matth. Anal., 2, p. 93. 56. De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 461. 57. De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 411, en deel 2, t.a.p., p. 40 en 496. Vergelijk : Dictionnaire topographique du Département du Pas-de-Calais, t.a.p., p. 150 : Fiefs, gemeente Heuchin; Fiz, twaalfde eeuw; Fiefes, 1247; Fiés, 1298; Fiefes, dertiende eeuw; Fieffes, 1391; Fiez, veertiende eeuw; Fiebz, 1424; Fief; 1555; « Fiefs, en 1789, dépendait partie de la sénéchaussée de Saint-Pol, partie du bailliage d’Aire, et suivait la coutume d’Artois. Son église paroissiale, d’abord diocèse de Thérouanne, puis de Boulogne, doyenné de Saint-Pol, était consacrée à saint Germain; le chapitre d’Ypres présentait à la cure. » 58. Nederlandse plaatsnamen, t.a.p., p. 263. Het handschrift van abt Menko ligt in de Universiteitsbibliotheek van Groningen. Wellicht is hier meer te vinden : Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum / inleiding, editie en vertaling [uit het Latijn] H.P.H. Jansen, A. Janse. – Hilversum : Verloren, 1991. – lviii, 510 p. – (Middeleeuwse studies en bronnen ; 20). 59. Bron : « Matth. Anon. Ultrau., p. 37. » 60. Bron : « Matth. Anal., II, p. 197. » 61. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 251, ook in verband gebracht met de zesde eeuwse slag tussen een Frankisch leger en een schare Dani en Saxonen aan de Boorda fluvius. 62. Zie over de Rymkroniek van Melis Stoke ook : Holle boomstammen, t.a.p., p. 427-431. 63. Bron : Melis Stoke, Rijmkroniek, III, vers 573. Voor de naam Heidenzee geeft Frieslands oudheid, zonder verwijzing naar Melis Stoke : « een brede kreek die de eilanden Wulpen en Koezand van het eiland Cadzand scheidde » (p. 221), met als bronnen : Beekman, Geschiedkundige atlas, 1916, blad VI; Tekst III, Zeeland (1921); Gottschalk, Historische geografie van westelijk Zeeuws-Vlaanderen, 1955; ‘Aspecten van de historische geografie’, 1956, 7 ss; Fockema Andrea, ‘Vraagstuk Brugge’, 1959, 22-25; Verhulst, ‘De Vlaamse kustvlakte tot omstreeks 1200’, 1960, 1 ss. Er wordt geen primaire bron opgegeven. Zie ook Wagenaar, 1744, p. 251-252, noot. 64. Bron : Huydecoper, II., p. 46 en Rymkroniek, I, vers 191. 65. Bron : Huydecoper, I., p. 28; Rymkroniek, I. vers 49). Verderop worden de dichtregels : « Tusschen der Elven Swytval » en « Tusscen der Elven ende Sincval » van Jacob van Maerlant behandeld. 66. Bron : Huydecoper, I., p. 10; Rymkroniek, II, vers 1132, en Huydecoper, I., p. 458. 67. Zie : Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, Rijmkroniek van Holland (366-1305) door een anonieme auteur en Melis Stoke. Wat nog ontbreekt is een kritische bespreking van de bronnen van de Rymkroniek, met name een vergelijking met Annalen van Egmond en andere Egmondse bronnen en met het werk van Jacob van Maerlant. Dat is niet echt wat met er onder een ‘historisch-kritische’ uitgave wordt bedoeld, maar dat kan ook nauwelijks worden verwacht van een ‘codicoloog’, in dit geval Jan Burgers. 68. Willem Bilderdijk maakt van de Heidinzee het volgende : « Tussche Bornesse en Hendenesse (ook Heidyn-ese : ’t verschil is in de uitspraak). NB.Bornesse is Voorn-nesse (ook Maasmonde bij ons) Zie Huydecooper op M. Stoke III, p. 301). ’t Dorp Hendenesse was op ’t vaste land ten Zuiden van Zuid-Beveland; en dit ook de naam van het water, waaraan ’t ligt [...] Alting c.s. zoeken Heidenzee ten Noorden van Zeeland. […] Gelijk de Vlamingen Zeeland bepaalden tusschen Bornesse en Hedenesse, zoo bepaalde Koning Willem [bedoeld graaf Willem II van Holland] het “tusschen Maasmunde en Heidensee” Keur van Middelb. 1253. ». De Heidenzee wordt ook vermeld in een akte van belening uit 1256 door gravin Margaretha van Vlaanderen van Floris, voogd van Holland, met de eilanden van Zeeland, gelegen tussen Schelde en Heidenzee (verwijzing naar v.d. Bergh, OHZ, II, 14) (Het archief van de graven van Holland 889-1581. II. Inventaris / door J.C. Kort. – 69. Zie : Historische mythen en bronnen van Kennemerland, Inleiding. 70. Frieslands oudheid, t.a.p., p. 221, zie ook verderop onder Sincfal. 71. Encyclopedie van Friesland, t.a.p., p. 436-437. 72. Bron : « In dipl. a. 1399, 1402, 1403 en 1405. » 73. Bron : « Driessen III. p. 510 (ex orig.); anno 1415. » 74. Bron : « Schwartzenberg, I. p. 389. » 76. Bron : « Schwartzenberg, I. p. 424; anno 1421. » 76. Bron : « Brenneisen, I. P. 2. p. 33 (ex orig.); anno 1422. » 77. Bron : « Idzinga, II. p. 345. » 78. Voor Romeins-Oost-Friese fantasterij, zie : Ostfriesland-Suche, Die Römer in Ostfriesland : Archäologische und literarische Spuren / Norbert Fiks. De archeologie bestaat uit 21 munten met nog wat rommel gevonden bij Bentumersiel, waarover weinig wordt medegedeeld en veel gespeculeerd, en nog negen andere twijfelachtige Romeinse munten uit zes verschillende vindplaatsen, waarvan het niet bekend is hoe of wanneer ze daar zijn terechtgekomen of onder welke omstandigheden ze zijn opgegraven. 79. Bronnen : Menso Alting, Notitia Germaniae inferioris, II. p. 110. Fusius disputatur de flumine Lauwers in : A. Stratingh, Aloude Staat I. p. 287. |
De uitstraling van de abdijen van Laubacum (Lobbes) en Liège (Luik)
Bron : La Wallonie. Le pays et les hommes. Lettres, arts, culture. Tome I, des origines à la fin du XVe siècle / direction scientifique Rita Lejeune et Jacques Stienon, professeurs à l’université de Liège [=Luik], Liège : La Renaissance du Livre, 1977. – 509 . – p. 82.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
De Ursmaruskerk te Lobbes
Bijschrift :
« St.-Ursmaruskerk te Lobbes, Henegouwen, 819-823, de oudste nog bestaande Karolingische basilikale kerk in de Nederlanden (foto Grafische Kunstinrichting Meddens, n.v., Brussel) »
Bron : Twintig eeuwen Vlaanderen. I. Van de vroegste tijden tot en met de Bourgondische tijd / Prof. dr. Rob Van Roosbroeck. – Hasselt : Heideland-Orbis N.V., 1972. – 414 p. – p. 125.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Lobbes, plattegrond van de abdij, 1864.
Bron : Les anciennes abbatiales et l’église carolingienne Sanit-Ursmer de Lobbes / Simon Brigode. – Extrait des Annales du Congrès archéologique et historique de Tournai, 1949.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)