Kennemerland : inleiding | ||
Inhoud van deze pagina
1. De traditionalistische geschiedschrijving
“La superstition porte malheur”; bijgeloof brengt ongeluk. Kennemerland zou een zeer oude, legendarische geschiedenis hebben, teruggaand op het zendingswerk van de missionaris Willibrord in Heiloo en diens gezellen Adelbertus van Egmond en Engelmundus van Velsen. Vandaar zou de geschreven geschiedenis teruggaan tot in de Romeinse tijd waarin de Canninefaten Kennemerland zouden hebben bewoond. Daarop zouden ‘volksverhuizingen’ van Friezen, Franken en Saksen zijn gevolgd. Na Willibrord, zo wordt beweerd, maakte Rorik de Noorman de streek onveilig waarop dan de Graven van Holland de scepter begonnen te zwaaien (1). De hele traditionalistische geschiedenis van Kennemerland – en van het huidige Holland en Friesland meer in het algemeen – van vóór de twaalfde eeuw beslaat nooit meer dan een paar mythologische alinea’s met heel weinig en volslagen losse en onsamenhangende feiten en vooral heel veel geklets er omheen. Wetenschappelijker verwoord : het bestaat uit inter- en extrapolaties op grond van twijfelachtige feiten. Een voorbeeld daarvan is dr. D.P. Blok’s De Franken (in Nederland). Hij geeft toe dat de schriftelijke bronnen waarop hij bouwt “wel erg schaars” zijn. Had hij zich daartoe beperkt – zo zegt hij – dan zou zijn boekje bij lange na niet eens het door de uitgever vereiste aantal bladzijden hebben gehaald ! Maar geen nood : « Het gaat er om deze schaarse zekerheden aan elkaar te praten, dat wil zeggen ze te verbinden door uitweidingen die op zijn hoogst waarschijnlijkheden en mogelijkheden bieden. » (2). Eerlijk vertelt hij dat hij de archeologie “niet zelfstandig kan beoordelen” – daartoe heeft hij zich kennelijk ook niet al te veel moeite getroost, en naar oordeelkundigen verwijst hij niet – om zich te beperken tot louter de “nederzettingsgeschiedenis en de naamkunde”. Bij dat laatste plukt hij uit de teksten echter alleen wat van pas komt en slaat hij de namen die er duidelijk mee samenhangen bij honderden tegelijk over omdat hij er in Nederland niets mee weet aan te vangen. Over de nederzettingsgeschiedenis – bedoeld zijn de schriftelijke bronnen dienaangaande, niet de archeologie – zijn we snel uitgepraat. Desondanks heeft hij groot gelijk wanneer hij over de post-Romeinse periode schrijft : « De bodemkundigen nemen aan dat in de 4de eeuw een sterke transgressie van de zee plaatsvond met daarnaast een zeer sterke activiteit van de rivieren, waardoor in het hele rivierengebied de wateroverlast toenam, nieuwe rivierarmen ontstonden en oude armen dichtslibden of zich verlegden. De Romeinen, die deze combinatie van gewone deltaverschijnselen met de transgressie van een aan eb en vloed onderhevige zee niet kenden, hadden daar kennelijk geen antwoord op en hebben de zaak maar laten gaan. » (3). Kortom, de Romeinen verdwenen hier niet alleen door de interne problemen die ze in de betreffende periode toch al hadden. Ze vertrokken hier eerder dan elders door wateroverlast, terwijl er toch niets meer viel te halen omdat de rest van de bevolking ook vertrok. Bijgevolg kan er geen continuïteit zijn geweest – naamkundig noch in bewoningsgeschiedenis; en ruimschoots bevestigd door de archeologie – tussen de in Romeinse bronnen genoemde plaatsnamen die voor Nederland zijn opgeëist en de latere plaatsen waaraan die namen onterecht zijn opgehangen. Op deze site wordt derhalve alleen terzijde ingegaan op de Romeinse archeologie in Holland (die werkelijk is maar schromelijk wordt opgeklopt) en de Romeinse teksten en hun betekenis (die een afzonderlijk studiegebied vormen en veel zuiderlijker gebieden betreffen). De Canninefaten vormen daarop natuurlijk een uitzondering omdat ze – zo wil het verhaal – het genetisch materiaal voor de ‘rasechte’ Kennemers zouden hebben aangeleverd; deze Kelten (want de Canninefaten waren Kelten) komen dan ook uitvoerig aan bod (4). De nadruk ligt evenwel op de vroege middeleeuwen. Geordend naar onderwerp en plaats volgen hier de beweringen tezamen met de oorspronkelijk bronnen waaraan ze zijn ontleend, vergeleken met de daadwerkelijke archeologische bevindingen, zodat eenieder het waarheidsgehalte van de traditionalistische geschied- en vooral diepzinnige wereldbeschouwing zelf kan beoordelen.
Dat opent wellicht de weg voor een plaatselijke geschiedschrijving die wat minder fantasmagorisch (6) en absurdistisch (7) is en die het verhaal vertelt vanaf het werkelijke begin in de twaalfde eeuw, en dan bij voorkeur wat minder bevlogen, met enige bescheidenheid en zonder chauvinisme. 2. Jacob van Oudenhoven en Johan Uytenhage de MistJacob van Oudenhoven (1600/1601-1690) – een vroege dissident – haalt een mening aan van tijdgenoten als hij in 1654 schrijft : « Eenige der selver brengen den Naem Hollant van de Holligheyt des Lants, dat soo Hol ende Diep leyt, dat het met gewelt der Dijcken boven het Water moet gehouden worden, ende voor alle opkomende swaerte inwijckt, ende daer van komt het spreeck-woort : Hollandt bol Landt. » (8). Over het ontbreken van oude Hollandse documenten schrijft hij : « Als dit Landt, nu Zuyt-Hollandt (9), van de Boomen ontbloot was (10), soo heeft men daer geen Boomen, maer Menschen geplant, ende is van dien tijdt af van de Menschen gewoont geworden. Een ander schrijver, Johan Uytenhage de Mist, houdt ons, eerdere ‘beuselingen’ verwerpend, weinig later over de ‘droge’ Romeinse periode voor (vet hier toegevoegd) : « Het was dan volgens die oude Beschrijvingen, een akkelik, onbebowd Land, in het geheel Bos- Meer- Veen- ofte Poel-agtig; insonderheid daar het aan Gallien paalde, ende laag van Bodem was : alwaar de Ebbe ende de Vloed maakte dat men in der eeuwigheid onseeker was, of men dit een Land ofte een Zee moeste noemen; nademaal het meeste hooge Land ontrend der Zee geleegen, niet alleen by hooge vloeden, ofte door reegen des Winters, ende by alle Spring-vloeden, maar ook het lage Land aldaar gelegen, altijds binnen 24 stonden twee malen Zee, ende twee malen Land was. Waarom die ellendige Bewooners van soo eenen Landen *Heuvelen [in kantlijn : Soodanige Terpen, vind men nog heeden in Zeeland ende in Vriesland.] met hunne handen genoodzaakt waren te maken, ter hoogte der swaartste Vloeden, waar op sy hunne Hutten stelden. » (12). 3. Een historisch-geografisch vraagstukOmdat de plaatselijke historische bronnen, en dan nóg maar heel schaars, pas beginnen te vloeien in de twaalfde eeuw en de archeologie geen bevestiging geeft van enige belangrijke en ononderbroken bewoning van vóór die tijd, staat of valt heel het traditionalistische verhaal met het missioneringswerk van Willibrord, waaraan tenslotte alle andere feiten zijn opgehangen. Vond die missionering niet in Kennemerland plaats maar ergens anders, dan houdt ook de rest van de traditie geen stand. Voor alle duidelijkheid : de vraag is dus niet óf Willibrordus onder de Friezen (Fresen) missioneerde, maar wáár dat plaatsvond. De historische geografie – zoals alle wetenschap – heeft (ideaal-gesproken, maar vaak kost dat tamelijk wat tijd) een zelf-corrigerende werking : klopt een opvatting niet, dan stapelen de feiten zich vanzelf op die daarmee in tegenspraak zijn. Voor de historische geografie zowel vanuit de geschreven bronnen als vanuit de archeologische bevindingen :
Als ‘gezeten wetenschappers’ niet reageren op een kritische herziening van de geschreven bronnen en de archeologie dan stelt zich een probleem. Ze laden op zijn minst de verdenking op zich van verregaande onwetenschappelijke vooringenomenheid, waarin met name de Radboud-Universiteit van Nijmegen, de ‘club van Egmond’, de ‘club van Brabant’, de ‘club van Utrecht’, en het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam steeds minder uitblinken omdat ze steeds zwijgzamer zijn geworden. De universiteiten van Leiden, Groningen en Rotterdam schijnen al te hebben afgehaakt (de indruk is dat het in Utrecht nog een klein beetje naprutteld, van Gent, Brussel en Leuven wordt ook al niets meer vernomen), zij het in discrete en ondertussen behoorlijk lafhartige stilte. De strategie bestaat vooral uit het doen alsof de neus bloedt, waarbij de rest wordt overgelaten aan nietszeggende nieuwere universitaire folklorologen als Arnoud-Jan Bijsterveld en Marco Mostert, die, op hun beurt, ook al weer jarenlang opmerkelijk stil zijn. Blijven over beunhazen als Kees Nieuwenhuijsen (erg stil) en Jurjen Vis (inmiddels overleden), bepaald geen grote lichten, en behoorlijk beschamend voor ‘de wetenschap’; en niet geheel te vergeten de breedsprakige ‘populair-wetenschappelijke’ eenzame volhouder Luit van der Tuuk (dat heeft toch ook wel weer iets innemends en minzaams). 4. De grotere mythenDe documentatie van het missiewerk van willibrordus is door de archivaris Albert Delahaye overtuigend teruggeplaatst in de samenhang van vele honderden teksten die betrekking hebben op het noordwesten van Frankrijk, op Frans-Vlaanderen, de Pas-de-Calais, de streek ten zuiden van Duinkerke:
De belangrijkste andere mythen, niet direct op Kennemerland betrekking hebbend, zijn :
Rest nog één inleidende opmerking : wie zich wil beklagen over de ‘toon’ van het debat dient te bedenken dat die niet door Albert Delahaye is gezet. Die kwam voort uit allerlei ongecontroleerde woedeuitbarstingen van traditionalisten (17). De De vraag is nooit geweest of een paar hardnekkige traditionalisten – we kunnen ze eigenlijk beter folklorologen gaan noemen – overtuigd kunnen worden door de bewijslast – voor hen zal geen enkel bewijs ooit afdoende zijn, en zelf raden ze maar wat in plaats van om het even wat te bewijzen – maar wat een onafhankelijke, bij voorkeur internationaal samengestelde, jury acht ‘boven redelijke twijfel’ te staan. Er bestaat weinig reden zich over te leveren aan de ‘traditie’, daarvoor is de overlevering net iets te zwak en te veel doorwrocht met ‘fabulaties’ : bijgeloof. 5. De kleinere van KennemerlandBeperken we het tot Kennemerland, dan zijn er drie mythen over de vroege middeleeuwen, meer in het bijzonder de achtste eeuw, niet méér, met wat randproducten waaraan nog weer van alles en nog wat is vastgeknoopt : de mythen van Willibrordus te Heiloo, Adelbert van Egmond, en Engelmundus van Velsen, die hier dan ook meer aandacht dan de rest krijgen. Andere plaatsen in Kennemerland hebben geen eigen mythen, maar soms wel mythen afgeleid van die drie. Wanneer deze hoofdmythen wegvallen, dan kan er door de rest maar beter ook een streep worden getrokken.
6. AfsluitingEr bestaat een redelijke kans dat deze website nog een keer onder vuur komt te liggen. Onwaarschijnlijk omdat deze ‘te kritisch’ zou zijn (die mogelijkheid kan intussen wel worden uitgesloten), maar omdat deze niet kritisch genoeg is, want een heleboel folklorologische mythologie blijft nog gehandhaafd (‘iets staat totdat het is weerlegd’, zelfs als het klinklare onzin is). Een dergelijke kritiek wordt hier bijvoorbaat toegejuicht, op voorwaarde dat die wordt onderbouwt met argumenten, en waarbij de bronnen worden gegeven. |
||
Noten | ||
1. Eerste samenhangende geschiedenissen :
Voor meer achtergrond bij de geschiedschrijving zie :
Voor meer bibliografische achtergrond : Traditionalistisch nieuw, maar met uitstekende bibliografie, is :
Behulpzaam is ook :
Interessante website : 2. « Alles bijeen genomen zijn de schriftelijke bronnen over ons land voor het door mij te behandelen tijdvak wel erg schaars. Als ik me werkelijk alleen daartoe zou bepalen en alleen de weinige absolute zekerheden, die zij geven zou voorleggen, zou de door de uitgever nagestreefde omvang van dit boekje bij verre na niet gehaald worden. » De Franken, hun optreden in het licht der historie / Dr. D.P. Blok. – Bussum : Fibula-Van Dishoeck, 1968. – 120 p. – (Fibulareeks ; nr. 22). – p. 6. Herdrukken : De Franken in Nederland / Dr. D.P. Blok. – 2e herz. dr. – Bussum : Fibula-Van Dishoeck, 1974. – 144 p. – p. 8; De Franken in Nederland / Dr. D.P. Blok. – derde druk. – Haarlem : Fibula-Van Dishoeck, cop. 1979. – 154 p. – p. 8. Om zijn uitgever tegemoet te komen hanteert hij de volgende methoden : « in ruimer verband plaatsen »; « vergelijking van toestanden hier met dat wat men in het algemeen over het Frankische rijk weet of meent te weten »; « terugredeneren vanuit latere gegevens »; « andere wetenschappen in het onderzoek betrekken ». 3. De Franken, t.a.p., p. 16. Een ander, die zich heeft toegelegd op het zich slagen om de arm houden, schrijft : «Het is evenwel de vraag of toen ook de linie aan de Rijngrens volledig in zijn vroegere omvang is hersteld. Het archeologisch onderzoek heeft namelijk aangetoond dat verscheidene forten in het Nederlandse rivierengebied al in de 3e eeuw verlaten zijn; waarschijnlijk begon de wateroverlast hier toen te groot te worden, want in deze eeuw moet de zeespiegel merkbaar zijn gestegen.» (Geschiedenis van de Middeleeuwen / H.P.H. Jansen. – Utrecht : Het Spectrum B.V., 1978. – 410 p. – (Aula-boeken ; nr. 620). – p. 41; idem in de tiende druk van 1995, p. 63). 4. Zolang niet duidelijk is wanneer, door wie en met welk doel de teksten die uit de oudheid zouden stammen zijn geschreven kan er niets betrouwbaars voor de oudheid aan worden ontleend. Doorgaans kennen we ze alleen uit twaalfde eeuwse of nog latere kopieën. 5. De mythen hebben twee inspiratiebronnen : religieuze vooringenomenheid en nationalisme : « Het motto van de MGH [Monumenta Germaniae Historica], Sanctus amor patriae dat animum, op te vatten als “geïnspireerd door de geest van heilige vaderlandsliefde”, laat goed zien hoe nationalisme en Romantiek aan de basis stonden van dit instituut dat uitgroeide tot boegbeeld van de Duitse wetenschappelijke geschiedschrijving. » (Wikipedia, 1 oktober 2014). Het Meertens-Instituut is er in geslaagd de twee te combineren. 6. Fantasmagorie, lemma in Wikipedia. 7. Absurdisme, lemma in Wikipedia. 8. Out-hollandt, Nu zuyt-hollandt. Vervangende een Generale Beschrijvinge mitsgaders De Priviligien, Keuren, Hant-vesten, Costuymen, Herkomens, Observantien en Gewijdens, van de voorsz. Landen / Jacob van Oudenhoven. – tot dordrecht : By abraham andriessz. Boek-verkooper by ’t Stad-huys, in ’t Schrijf-boeck, Anno 1654. – p. 1. De naamsafleiding is overigens fout : Holland komt niet van hol+land maar van ‘onland’; vergelijk : « Olland (gemeente Sint-Oederode, Noord-Brabant) 1290 copie 1490 Onlant, Ollant; 1530 Ollant; de naam is identiek met middelnederlands onland ‘slecht land’, later ook ‘moerasland’. » (Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 172). 9. Met ‘Zuyt-Hollandt’ werd hier de omgeving van Dordrecht en Vlaardingen aangeduid; ‘Noord-Holland’ werd toen gevormd door de rest van de huidige provincie Zuid-Holland. De huidige provincie Noord-Holland werd pas later tot ‘Holland’ gerekend en bestond daarvoor uit Kennemerland, West-Friesland, Waterland, Amstelland en Gooi- en Eemland. 10. Jacob van Oudenhoven, net als andere schrijvers uit zijn tijd, trok uit de grote hoeveelheden boomstammen (het ‘kienhout’) die in turflagen werden aangetroffen, doorgaans in één richting liggend, de logische gevolgtrekking dat het land ooit bos moest zijn geweest dat door een enorme stormvloed (de “Tempeest”) tot bij Keulen vernietigd zou zijn geweest, naar werd aangenomen in de tijd van Karel de Grote of Karel de Kale. 11. Jacob van Oudenhoven, t.a.p., p. 20; vet hier toegevoegd. Julius Caesar wordt correct aangehaald, maar deze doelt op het gebied rond van de Renus-Schelde, en niet op Holland waar hij nooit is geweest. Dat geldt eveneens voor de Panegyrici. Dat neemt niet weg dat het treffend past; het ging immers om één groot waddengebied vanaf Calais noordwaarts tot in Denemarken. 12. Begin, Voortgang ende Eind der Vrye, ende der Gewaande Erf-Gravelike Bedieninge in Holland ende West-Vriesland / [Anoniem, toegeschreven aan Johan Uytenhage de Mist, maar ook aan Pieter de la Court]. – Tot Amsteldam : by Jan Rieuwertsz. Boek-Verkooper in de Beurs-straat, 1683. – [lvi], 486, ii p. – p. 5-6. Van dezelfde schrijver, zie ook : De gulde legenden van de stadthouders in Hollandt ende West-Vrieslandt : Dat is, eenige noodige uytbreydingen van de toetsen over de 40 stellingen van der selver Stadthouderlijcke regeeringh / [Pieter de la Court en/of Johan Uytenhage de Mist]. – t’Amsterdam : By Franciscum Legendum, in ’t jaar 1663. – 336 p. 13. « Misschien heeft dit legerkamp met de naaste omgeving eerst Albiobola geheten, plaats aan de rivier, maar later kreeg het de naam Trajectum. » (Utrecht / door Dr. A. van Hulzen. – Gorichem : J. Noorduijn en zoon N.V., 1962. – 155 p. – p. 10). 14. Zie : Rijmkroniek van Holland (366-1305) door een anonieme auteur en Melis Stoke; eveneens in boekvorm : Rijmkroniek van Holland (366-1305) door een anonieme auteur en Melis Stoke / Bewerker(s) J.W.J. Burgers. – Hilversum : Verloren, 2004. – 492 p. 15. De Bataven-mythe stamt van Cornelius Aurelius (1460-1531), zie : De Canninefaten / Cananefaten en Kennemerland. 16. De naam Almere is in Schleswig-Holstein bij het eiland Föhr, in Duitsland tegen de Deense grens, verdubbeld als Elmeere, zie : Elmeere; in Nederland is het geen historische naam; de naam van de stad Almere, oorspronkelijk Zuidweststad, werd pas in het begin van de jaren 1970 vastgesteld, zie : Wikipedia. Verder noteren we nog dat Ambricourt, in het Franse kanton Fruges, in 1346 als Almericicurtis in een document verschijnt. 17. Een flagrant voorbeeld van een wel erg onhebbelijke reactie : « Overigens moet je niet teveel [dus toch een beetje ?] op de IJpelaansite vetrouwen. Een belangrijke bron is de idioot A[l]bert Delahaye en dat is te merken aan hun conclusies » (Peter Alaca, 2005, Mailgate Newsgroup, ook op NNTP2HTTP.COM; de laatste met zinnig commentaar onder de sprekende titel Groot Bakkes). |