De Da Kinnem-Code, boekbespreking |
Inhoud van deze pagina
1. InleidingBert Koene, Jan Morren en Fred Schweitzer, Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300, Verloren, Hilversum 2003, 192 p., illustraties, €20,– In een bespreking van het nieuwe boek over de Vroege Middeleeuwen van Midden-Kennemerland dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de periode vóór 1250 en de periode erna. Voor wat betreft de laatste periode is het boek interessant. Alles van daarvoor is echter van mythologie doortrokken (1). Midden-Kennemerland kent mythen die teruggaan tot in de Oudheid. De Canninefaten zouden er gewoond hebben, namelijk in de duinen, een verhaal dat geleidelijk uit de literatuur verdwijnt maar waarnaar de schrijvers – zij het alleen zijdelings – nog altijd verwijzen (2). Over de benedictijnse prediking uit de achtste en negende eeuw is er meer te vinden, maar niets nieuws. Daarna zouden de Noormannen in de omgeving hebben huisgehouden; ook daarover weten de schrijvers weinig mede te delen omdat gegevens voor Midden-Kennemerland geheel ontbreken (3). De nadruk ligt vooral op de mythe van Velsen-Adrichem die verder wordt uitgesponnen en de schrijvers hebben zelf een nieuwe mythe geschapen van een vroeg-middeleeuws Beverwijk-Heemskerk, die als mythologisch ei overigens al heel lang lag te wachten om exoterisch te worden uitgebroed. 2. Al terug redenerend…« We hebben getracht het gebrek aan eigentijdse geschreven bronnen enigszins te compenseren door gedetailleerd onderzoek van materiaal uit latere eeuwen. Het is soms mogelijk om daaruit omstandigheden te reconstrueren in de periode die ons hier interesseert. » (4). Kortom, als er geen geschreven bronnen zijn, dan kunnen we, uitgaande van latere gegevens, onze verbeeldingskracht de vrije loop laten over wat er geweest zou kunnen zijn. De archeologie is daarbij behulpzaam : « Het beschikbare materiaal neemt tegen het einde van de dertiende eeuw beduidend toe » (5). Wat een andere manier van zeggen is dan dat er uit de periode tussen de vierde en de dertiende eeuw nauwelijks iets van enige betekenis is gevonden en we ons niet geremd hoeven te voelen om van alles en nog wat te gaan veronderstellen over wat er allemaal niet is gevonden. Dat is geheel in de geest van de Da Vinci-Code, waarin het ook meer gaat over raadselachtig ontbrekende dan over bestaande gegevens : « De behandelde periode zit vol raadsels. Wij denken enkele daarvan te hebben opgelost. Voor andere presenteren we mogelijke antwoorden. Natuurlijk blijven er ook vragen onbeantwoord, en sommige vragen zijn zelfs niet gesteld. » (6). Dit is minder geschiedschrijving danwel ontspanningslectuur die de verbeelding moet prikkelen. En de schrijvers geven dat ruiterlijk toe : « In plaats van naar volledigheid te streven – wat een hopeloze onderneming zou zijn – hebben we er de voorkeur aan gegeven een aantal onderwerpen diepgaand te onderzoeken. Bij de keuze van die onderwerpen hebben we ons vooral door onze eigen interessen laten leiden. Kortom, dit is niet de maar een geschiedenis van Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen. » (7). Zo kan iedereen een eigen aangename geschiedenis samenstellen ten koste van een meer algemene, en controleerbare, geschiedschrijving (die individuele toeëigening van het verleden vindt toch wel plaats, onafhankelijk van al dan niet meer of minder fatsoenlijk onderwijs). Vooral wat ontbreekt vinden de schrijvers boeiend : « Op dat oude land van zandgronden speelde zich in de tijd van de Franken – en ook nog tijdens de eerste eeuwen van het graafschap Holland – vrijwel de gehele geschiedenis van Kennemerland af. Een poging tot reconstructie van de omstandigheden en gebeurtenissen in die tijd is dus bij voorbaat gedoemd tot onvolledigheid. » (8). Een dergelijke werkwijze maakt het ook mogelijk om over te slaan wat niet in de verbeelding past, zoals de achtergrond van de enkele vroeg-middeleeuwse tekstfragmenten die onterecht voor Kennemerland worden opgevoerd. Onder Midden-Kennemerland verstaan de schrijvers hetzelfde als de Beverwijkse burgemeester mr. H.J.J. Scholtens in 1947 : Velsen, Beverwijk en Heemskerk. Vergelijken we Uit het verleden van Midden-Kennemerland uit 1947 met Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen uit 2003, dan valt het toch wel op dat de Beverwijkse burgervader er blijk van gaf nog een zekere kritische afstand te bewaren die in het nieuwe boek ten ene male ontbreekt. Zeker, ook Scholtens geloofde in vele van de mythen, maar hij zocht nog naar enige bevestiging voor hij ze aanvaardde. Bij Bert Koene, Jan Morren en Fred Schweitzer wordt de mythen nergens kritisch onderzocht maar juist kritiekloos als uitgangspunt overgenomen. Ze eindigen hun boek zelfs precies dáár waar de werkelijke, door documenten en archeologie bevestigde, geschiedenis van Kennemerland begint (9). 3. Het duin in« De vorming van de Jonge Duinen behoort tot de ingrijpendste gebeurtenissen die ooit in onze kuststreken hebben plaats gevonden. Merkwaardigerwijs vindt men er in middeleeuwse bronnen weinig expliciete vermeldingen van. » (10). |
Noten |
1. In deze korte bespreking is niet geprobeerd het gehele boek recht te doen. Het bovenstaande werd geschreven voor een tijdschrijft dat gewijd is aan het eerste millennium. Er wordt dan ook slechts ingegaan op de vroeg-middeleewse mythen, met name de hoofstukken 1-6, p. 1-81. 2. Voor de Canninefaten, zie : De Canninefaten / Cananefaten en Kennemerland. « De Lex Frisionum gold dus ook in streken die volgens Romeinse schrijvers bewoond werden door Kaninefaten (de kuststreek tussen Oude Rijn en Maas) en Frisiavonen (het mondingsgebied van Maas en Schelde). » Geen Canninefaten in Kennemerland dus. Maar in een voetnoot wordt daar toch weer aan toegevoegd : « De woordstam Kanin- is ongetwijfeld [???]dezelfde als Kin- in de gouwnaam Kinheim, waaraan Kennemerland zijn naam ontleend. » (Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 40). Zie ook : De vroeg-middeleeuwse Kinhem-teksten. 3. Het blijft bij een verwijzing naar de Vita Sancti Adalberti prima die echter afkomstig is uit Noord-Frankrijk (p. 32) en niet uit Egmond. Verder : « Over hun daden in Kennemerland weten we niets, maar wel is bekend dat Kennemerland enige tijd onder de heerschappij van Noormannen viel. » (p. 49). 4. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 5. 5. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 5. 6. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 5. 7. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 5-6. 8. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 25. 9. Deze zin behoeft bij nader inzien enige correctie: het boek bevat nog elf hoofdstukken die buiten het verband van deze bespreking vallen, en die zeker interessant, hier onbesproken gebleven materiaal bevatten. 10. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 25. 11. Ze schrijven : « Een tiende-eeuws geschrift uit de abdij van Egmond, de Vita Sancti Adalberti prima, bevat één van die weinige passages. Er wordt vermeld dat zich grote zandhopen vormden die zo hoog als bergen leken te worden. Zo’n zandberg bedreigde de kapel bij Egmond waar de heilige Adalbert, schutspatroon van de abdij, begraven lag. » (Ibidem, p. 26). Een bronopgave ontbreekt, die is wél te vinden in : De Runxputte te Heiloo. 12. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 25. 13. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 34. 14. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 34. 15. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 38. 16. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 34. 17. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 35. 18. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 35. 19. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 35. Verder vinden we « getuigenissen van vroegmiddeleeuwse bewoning », zoals 17 gouden munten van omstreeks 570, maar geen bewoning en over de munten wordt verder niets gezegd. Toch komen de schrijvers tot de gewaagde conclusie: « De muntschat moet dus begraven zijn door een ‘vrije Fries’ met (handels)contacten buiten de eigen streek. » (Ibidem, t.a.p., p. 36). Die munten kunnen daar natuurlijk op allerlei manieren zijn terecht gekomen, zelfs vele honderden jaren later, en het blijft onduidelijk waaruit de handel zou hebben bestaan, want die veronderstelt toch enige vervaardiging van verhandelbare koopwaar waarvan echter zelfs geen spoor is aangetroffen. 20. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 36. 21. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 37. 22. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 36. 23. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 36. 24. Zie : Het Hollandse Huis, 1101-1299. 25. Zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101, tekst 92. 26. Zie : 1083, Een Egmondse vervalsing uit de twaalfde eeuw; in de gedrukte versie van dit artikel stond bij vergissing 1063. 27. Zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101, teksten 21, 28, 40 en 55. 28. Zie : De goederenlijst van 870; het namenbestand. 29. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 56, noot 6. Zie ook : Engelmundus van Velsen. 31. Zie : ‘Felison’ en ‘Velisana’. 32. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 74. Als suggestie voor een volgende dromer wordt daaraan toegevoegd : « Adrichem is voorzover we weten nooit een kerkdorp geweest. » Wacht maar, die kerk komt er vroeger of later ook wel. Een paar paalgaten (van bouwsteigers ?), zoals in Heiloo, is genoeg om tot het bestaan van zo’n kerk te besluiten, tenminste, in de school can Cordfunke. 33. Zie ook : Genealogie Brederode. 35. Zie : De goederenlijst van 870 : tekst en vertaling. 36. Zie : De goederenlijst volgens M. Gysseling en A.C.F. Koch. 37. Zie : Dr. D.P. Blok over de goederenlijst. In zijn polemiek met dr. J.K. de Cock verwijst hij 38. Zie : De goederenlijst van 870; het namenbestand. 39. De Schepelenberg verdient zo langzamerhand een afzonderlijke pagina. W.J. Hofdijk noemt hem rond 1860 afwijkend de Stoppelberg : « Wederom ongeveer een uur verder treft ge aan uwe andere zijde een in deze streken niet minder merkwaardige plek. Eigendlyk is het o o k een verblijf – maar het allerlaatste, waarin geen bewoner ooit vrijwillig binnentreedt: ’t is een ronde, door menschenhanden opgeworpen hoogte, een grafheuvel. [in noot : De stoppelberg, of het zoogenaamde Huldtooneel, te N o o r d d o r p.] Het stof dat daar rust, in eene urne saamgebracht, sluimert er reeds zoo lang, dat er alle herinnering van verloren is gegaan; toch houdt het volk de plaats in hooge eere, en men verhaalt elkander, dat daar de Germaan Bruno op het schild verheven, en tot Hertog van zijnen stam, den stam der Kaninefaten benoemd werd. » (Ons voorgeslacht, deel 2, tweede druk 1874, t.a.p., p. 49). Het is onwaarschijnlijk dat Heemskerkse tuinders elkaar zulks wijsmaakten en heel wat waarschijnlijker dat ze dit kregen aangepraat door welgestelde stadsmensen die zich vervolgens weer beriepen op een ‘orale traditie’ van de door hen bewonderde, maar niet nagevolgde en nog minder bij naam genoemde ‘natuurmensen’, een gebruikelijke werkwijze. 40. « Voor Hegginghem kan men denken aan de zuidoostelijke punt van de Heemskerkergeest, waar nu de kerkbuurt van Heemskerk ligt. De naam Heemskerk (geschreven in vele varianten, zoals Heimettenkiricka of Emecekerke) duikt voor het eerst op in de elfde eeuw. Een naamsverandering van Hegginghem in Heemskerk hoeft geen breuk in de bewoningsgeschiedenis te betekenen. Het zou geheel analoog zijn aan de vervanging van Beverhem door Sint-Aagtenkerk, namelijk vervanging van een oudere -hem naam door een nieuwe -kerk naam. » (Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 77). Verderop in het boek wordt Hegginghem zomaar gelijkgesteld aan de Hagelingerbuurt (Ibidem, p. 99). Het is een hele studie waard om te achterhalen of -“hem”-namen ooit ergens zijn vervangen door -“kerk”-namen. 41. Zie : The evolution of the money standard in medieval Frisia : a treatise on the history of the systems of money of account in the former Frisia (c.600-c.1500) / Dirk Jan Henstra. 42. Zie : De geografie van de ‘Fresonenwet’. |