Inhoud van deze pagina
- De mythe
- De pennenstrijd
- De archeologie
- De kroniekschrijvers
- Johannes de Beke, Chronographia, ca. 1347
- Jan van Leiden, Chronicon Hollandiæ, 1485-1494
- Een getijdenboek uit 1468 en een altaar uit 1496/1497
- Wie was deze Ingelmont ?
- Cornelis van Gouda, Divisiekroniek, 1517
- Toch een vroeg-middeleeuwse bron ?
- Cornelis van Hoorn, Corte Cornikel, 1537
- De wonderverhalen van 1527 en de Vita Engelmondus van 1564
- De wonderverhalen van 1527
- Het Alkmaarse handschrift van de Vita Engelmondus, 1569-1573
- Het Parijse handschrift van de Vita Engelmondus
- Jezuïeten en benedictijnen op afstand, 1595-1700
- Jan Vermeulen, Natales Sanctorum, 1595 en 1616
- Miræus, ca. 1620
- Martyrologe romain, 1624
- Karl Stengel, Imagines sanctorum ord. S. Benedicti , 1625
- Hugo Menardus, Martyrologium Sanctorum ordinis St. Benedicti, 1629
- Petrus Ribadineira en Heribert Rosweydus, Generale legende der Heylighen, 1629
- Le Martyrologe belge, 1641
- Gabriel Bucelinus, Menologium benedictinum, 1655
- Amand Belver, Memoriale benedictinum sanctorum, ná 1666
- Luc d’Achéry en Jean Mabillon, Acta Sanctorum ordinis Sancti Benedicti, 1632-1707
- De achttiende eeuw : protestanten en oud-katholieken
- Arnold Moonen, 1700
- Acta sanctorum, 1707
- De missen welken het geheel jaer door volgens het roomsche misboek geleezen worden, 1733
- Groot algemeen historisch, geografisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek, 1733
- H.F. van Heussen, 1715 en 1721
- Mattheus Brouërius Nidek en Isaac Le Long, 1770
- Jacobus Kok, Vaderlandsch Woordenboek, 1785
- De negentiende eeuw
- Cornelis de Koning, Tafereel der stad Haarlem en derzelver Geschiedenis van de vroegste Tijden af tot op den tegenwoordig toe; IV en laatste Deel met platen, 1808
- C. Smet, Heylige en roemweerdige persoonen, 1808
- L.G. Bredie, Woordenboek der Kerkelijke Geschiedenis, Tweede deel, 1827
- Herman Johan Royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christendom in Nederland, 1842
- Biographisch woordenboek der Nederlanden, 1859
- Jan ter Gouw, De volksvermaken, 1871
- W.J. Hofdijk, Ons voorgeslacht in zijn dagelyksch leven geschilderd, 1873-1875
- J.J. Graaf, Het zoogenaamde S. Engelmundusbeeld der oude kerk van Velsen, 1897
- De twintigste eeuw
- H.J.A. Coppens, Algemeen-overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland van de vroegste tijden tot het jaar 1581, 1902
- Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek, 1924
- H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden Kennemerland, 1947
- H.A. van Vessum, Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit, 1970
- H.J. Calkoen, De Engelmunduskerk te Velsen, 1972
- M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer OSA, Westbroeks heiligen in polderperspectief, 1981
- De eenentwintigste eeuw
- V. Elsenaar, H. Engelmundus ofwel Hengelmundus, 2013
- Siebe Rolle, de aftocht, 2016
- De Engelmunduskerk
- Verdere literatuur (hier nog niet gebruikt)
Noten
« 21 [juni]. H. ENGELMUNDUS, ABT. (Wit.) De H. Engelmundus, een van S. Willibrord’s medegezellen, wordt als de apostel der zeekusten en als patroon van Velsen in Kennemerland beschouwd. Zijn Relikwieën berusten vooral te Haarlem (VIIIe eeuw). Haarlem. De mis als volgt : Met het water der kennis drenkte hem de Heer, en met den geest der wijsheid vervulde hij hem : hij echter stortte als regenstroomen de woorden zijner wijsheid uit. » (1)
|
Er dringt iets door, maar dat gaat heel langzaam
Een nieuwere ‘studie’ : Librariana (Een weblog gewijd aan bibliotheken, boeken en verzamelen alsmede aan historisch Heemstede en Zuid-Kennemerland, door Hans Krol) : 10 januari 2024 : Drie kerken gewijd aan een nooit bestaand hebbende volksheilige Engelmundus. Deze auteur handhaaft echter Willibrordus, Adelbertus, en wie al niet, als heiligen voor Kennemerland, en heeft dus een fragmentarisch onderzoek gedaan. Hij geeft ook als bron niet waar hij iets gevonden heeft, maar waar het vandaan komt (bijna alles was hier al te vinden). Hij geeft wat nieuwere folkloristische informatie en wat plaatjes, maar geen nieuwe oudere bronnen.
De onderzoeker Van Vessum (die veel eer toekomt) wordt nauwelijks genoemd, en de oudste vermelding van Engelmundus is niet uit “circa 1450” (leuk toch dat oprekken van datums), maar uit 1468, wat duidelijk vermeld werd.
|
1. De mythe
Ingelmont; zo wordt hij genoemd in de oudste bron van 1468 – waarin hij enkel “belijder” wordt genoemd en niet abt, en zonder enige aanduiding van de periode waarin hij leefde of enig verband met Velsen – is een gedeeld contra-reformatorische “roomse”, en “oud”-katholieke legendarische heilige, die eigenlijk alleen in Velsen nog voor historisch wordt gehouden omdat de twee tradities daar samengaan en met elkaar wedijverden (2), terwijl van de regenstroomen die hij zou hebben uitgestort geen wijs woord bewaard is gebleven. Kerkrechtelijk bestaat hij pas sinds 1624 en zelfs dat is aanvechtbaar (3). Op z’n vroegst in 1527 worden zijn “grote miraculen” voor het eerst vermeld, maar liefst acht eeuwen na zijn veronderstelde verscheiden, en het verhaal dat Engelmundus een tandheelkundige heilige was wordt voor het eerst in 1641 vermeld. Toen werd ook bedacht dat hij kort na 700 te Velsen een kerk gesticht zou moeten hebben, dan wel, afhankelijk van wie er schrijft, een door Willibrord, dan wel door Bonifatius, gestichte kerk zou hebben bediend :
« Sint Engelmundus van Velsen, ook Engelmond van Kennemerland (8e eeuw), feestdag 21 juni. Engelmundus van Velsen was in Engeland uit een Fries geslacht geboren. Werd op jeugdige leeftijd monnik. Kwam ten tijde van Willibrord naar Kennemerland, alwaar hij het evangelie predikte. Liet bij wijze van wonder een bron ontspringen te Velsen, waardoor pelgrimsoord ontstond. Stierf aan hevige koorts en werd te Velsen begraven (nog altijd Engelmunduskerk te Velsen-Driehuis, ook middeleeuwse n.h.-kerk – die ooit r.k. was – wordt Engelmunduskerk genoemd). Biografie: Pius Parsch, Het jaar des Heren, Utrecht [1941]-3de dr. deel III, p. 855; Timmers, Symboliek en iconografie, Maaseijk 1947, s. 2075; p. 1441 Missale Romanum Ned. editie (1955);/*43 Appendix Misboek Dominikanen. » (4).
Engelmond is ook een vreemde plaatselijke heilige, omdat hij, in tegenstelling tot wat blijkt uit de legendes van Willibrord en Adelbert, naar het schijnt, geen heilige eiken omhakte of putjes groef met geneeskrachtig water, maar hij zou dan weer wél een bron hebben laten ontspringen.
« † 739 Engelmundus van Velzen Engelmundus (ook Engelmond of Ingelmundus) van Velzen osb [= Ordinis Sancti Benedicti], Holland, Nederland; abt & geloofsverkondiger; † ca 739. Feest 20 juni (Adelbertusabdij Egmond) & 21 juni. Hij behoorde tot de eersten die naast Willibrordus in onze streken het evangelie kwamen brengen. Hij was van friese afkomst en had – zoals toen heel gebruikelijk was – in een Engels klooster zijn geestelijke vorming ontvangen. Hij preekte vooral in Kennemerland. Net als Willibrordus moet hij rond 739 begraven zijn. Het kerkje van Velzen is vanouds aan hem toegewijd. » (5).
H. Halbertsma kwam in het jaar 2000, radend, niet verder dan :
« Latere geschriften rekenen ook St. Adalbert tot Willibrords gezellen, maar uitgesloten is het geenszins gezien de hoge ouderdom van de kerk te Egmond die zijn grafkerk werd en bleef tot aan zijn verheffing en translatio naar de abdijkerk te Hallem bij Egmond door graaf Diederik I. Daarvoor pleit bovendien de rijke begeving van deze kerk met koningsgoed, welk complex met de kerk in het jaar 922 in zijn geheel door koning Karel de Eenvoudige aan dezelfde graaf geschonken werd – zo deze het feitelijk al niet bezat ! Minder zeker zijn wij van St. Engelmund die te Velsen zijn laatste rustplaats vond en evenals St. Adalbert het doelwit van bedevaarten was. Het voorbeeld van Bonifatius toont reeds aan hoe ook naderhand Angelsaksen, Ieren of Schotten naar Friesland bleven toestromen, teneinde het Utrechtse St. Salvatorklooster hun diensten aan te bieden. Enkelen van hen zullen wij in het vervolg van onze uiteenzettingen nog ontmoeten, want er viel na de dood van Willibrord in het jaar 739 nog maar al te veel voor hen doen. » (6).
Zelfs A.G. Weiler, die zo ongeveer alle mythen slikt, schreef jaren daarvoor over Engelmundus :
« de bronnen betreffende Engelmundus zijn eerst uit de veertiende eeuw, en weinig betrouwbaar. » (7).
Maar er is geen enkele bron uit de veertiende eeuw, zelfs geen enkel document van vóór 1468 waarin deze Engelmundus wordt genoemd.
Het kan ook voorzichtiger, vragenderwijs, zoals door A. van Berkum :
« Of hij [Bonifatius] er de priester Engelmundus als medewerker en opvolger heeft gehad, zoals een traditie, voor het eerst vermeld in geschriften uit de vijftiende en zestiende eeuw, suggereert, moeten we in het midden laten. Vooralsnog zijn de vermeldingen te laat en te vaag om in een serieuze geschiedschrijving van de Merovingische tijd een plaats in te ruimen voor de persoon en het werk van deze Engelmundus. (*) » (8).
*) Zie hiervoor : H.A. van Vessum, ‘Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, nieuwe reeks 50 (1969-1970), pp. 121-139; M.P. van Buytenen en A.K. de Meijer, Westbroeks heiligen in polderperspectief (Nijmegen, 1981), p. 45-59. Bij verschillende auteurs moet Engelmundus zich praktisch tevredenstellen met een voetnoot, zo bij Van Berkum, o.c., deel 2, p.(36), n. 62; G.N.M. Vis, ‘De twaalf gezellen van Sint Willibrord’, in : A.G. Weiler (red) e.a. (als noot 5), p. 128-148/p. 145, n. 47.
Voor de rest is Engelmundus vaker af- dan aanwezig in de geschiedenisboeken (9).
Maar zelfs wanneer de historiciteit van Engelmundus schoorvoetend en met duidelijke tegenzin wordt opgegeven, afgezien dan van de Velsense archivaris en gemeentelijk gesalarieerde Siebe Rolle (1935-), dan nog is het verhaal niet uit. Want al het vroeg-middeleeuws dat daaraan in de loop der eeuwen – nadát de Engelmundus-mythe er al was ingeramd – is vastgeknoopt wordt gewoon gehandhaafd. Zo lezen we in een recent boek, in een voetnoot :
« De kerk van Velsen was blijkens een valse oorkonde uit de twaalfde eeuw (OHZ I, nr. 4) aanvankelijk aan de apostel Paulus gewijd. Later werd dat Engelmundus. De eerste vermelding van Engelmundus stamt uit 1370 (Scholtens, Midden-Kennemerland, p. 26). De overlevering wil dat Engelmundus een zendingsgenoot van Willibrord zou zijn geweest. [Siebe] Rolle (Kroniek Driehuis, 15-17; Velsens vroege verleden, 20-24) heeft zich daarbij willen aansluiten. De historiciteit van Engelmundus moet echter ten zeerste worden betwijfeld (Van Vessum, ‘Engelmundus’). » (10).
Fijntjes is het dat er een gegeven wordt ontleend aan een bron die vervolgens door dezelfde schrijvers als ‘vervalsing’ wordt weggezet. De Beverwijkse burgervader H.J.J. Scholtens zegt bovendien nergens dat Engelmundus al in 1370 zou zijn vermeld; hij verwijst naar een zestiende eeuwse bewering over een wonderbaarlijke genezing die in 1370 zou hebben plaatsgevonden, wat iets geheel anders is (11), en de schrijvers hebben zich geen moeite getroost dit zelf verder na te trekken.
Belangrijker is dat de vroeg-middeleeuwse geschiedenis van Velsen, waaronder het fundament is verdwenen, met kunst- en vliegwerk overeind wordt gehouden, zoals met een Echternachse valse oorkonde, waarvan niemand in Echternach ooit beweerd heeft dat die op Velsen betrekking zou hebben gehad.
Dat alles weerhoudt een moderne traditionalistische versie van het Engelmundus-verhaal, in Bedevaartsplaatsen in Nederland, er niet van, alsof er niets aan de hand is, te beginnen met een zestiende eeuwse bedrog :
« In 977 ontdekte de Utrechtse bisschop Balderik de stoffelijke resten van Engelmundus en liet een deel daarvan overbrengen naar de kerk van Velsen. Daar werden zij voorwerp van devotie, vooral voor lijders aan tandpijn. Een drietal wonderbaarlijke genezingen is hem toegeschreven, van een kind uit Gelderland dat een gezwel had in de hals (1370), van een man die niet meer kon slikken (1390) en van een man die leed aan ‘een etterloop die hem ten neuze en ter ooren uyt vloeide’ (1390) [bedoeld : 1490]. Opmerkelijk is dat geen van de elementen waaruit pastoor Eylard Dirkszoon zijn heiligenleven heeft opgebouwd, terug te vinden is in bronnen ouder dan de 15e eeuw. De oudste vermelding van Engelmundus dateert uit ongeveer 1450. Op een kalender uit die tijd staat in rood aangegeven ‘2 februari Ingelmont conf[essor]’. De oudste afbeelding dateert uit circa 1480 en is te zien in de kerk te Westbroek, waar Engelmundus staat afgebeeld in gezelschap van vijf andere heiligen. Velen vermoeden dan ook dat Engelmundus een mystificatie is en dat in de 15e eeuw een bewuste poging werd ondernomen om een verering van Engelmundus van de grond te krijgen. In hoeverre daarbij is teruggegrepen op een mondelinge of – thans verloren – schriftelijke traditie, of dat er sprake is van pure verzinsels, is niet duidelijk. » (12).
Engelmundus zou in Velsen rond 739 ter aarde zijn besteld en zijn botten zouden aldaar 138 jaar later zijn opgegraven en naar Utrecht vervoerd, waar ze niet zijn aangetroffen, terwijl zijn schedel later toch weer in Velsen zou zijn tentoongesteld. Geen enkele Utrechtse bron spreekt over een dergelijke terugvinding in 977; het verhaal stamt uit 1564.
Het probleem van de historiciteit van Engelmundus leidde in 1968-1970 tot een pennenstrijd die ondanks verhitte gemoederen in de plaatselijke pers in het nadeel van de Velsense heilige werd beslecht (13).
Vandaar dat we in de Beeldbank van het Noord-Hollands Archief (Haarlem) tegenwoordig lezen :
« Patroonheilige van Velsen, wiens naam voor het eerst opduikt omstreeks 1480. Zou een Engelse missionaris van Friese afkomst geweest zijn in Kennemerland in de 7e eeuw; is echter uit bronnen uit die tijd niet bekend. Zijn feestdag werd pas in de 17e eeuw vastgesteld op 21 juni. »
Maar de pennenstrijd is daarmee niet ten einde omdat de gevolgen nog lang niet zijn opgeruimd. Ook zijn er toen verloren gewaande documenten teruggevonden en bestaat er toch een vroegmiddeleeuwse vermelding van een Engelmundus, alleen niet te Velsen, maar te Gent, dat aan de bron ligt van haast alle Hollandse mythen.
2. De pennenstrijd
De pennenstrijd begon toen het volgende werd geschreven :
« Van andere helpers van Willibrord, die in 695 met elf volgelingen naar zijn nieuwe bisdom was gekomen, weten we weinig of niets. Suidbert, de enige van wie we met zekerheid iets weten, vertrok al vroeg uit deze kring (± 695) om te gaan preken in het door de Saksen beheerste zuidelijke Westfalen. Verder worden nog genoemd Werenfrid, die te Elst en Westervoort gewerkt zou hebben en in de kerk te Elst begraven werd, Plechelmus, die in Twente (Oldenzaal) en Adelbert, die in Egmond actief zou zijn geweest, maar veel meer dan hun namen weten we niet. Engelmundus van Velzen lijkt helemaal een schimmige figuur. » (14).
Het was niet meer dan een ongedocumenteerd schot voor de boeg van dr. D.P. Blok zonder bronverwijzing of argumentatie. Het volgde op het verschijnen, in 1965/1966, van Vraagstukken in de historische geografie van Nederland van Albert Delahaye, waarin de hele Willibrord-missie voor Holland, Utrecht en Brabant in twijfel werd getrokken.
Onder verwijzing naar deze losse opmerking van dr. D.P. Blok viel H. Sarfatij, zelf een traditionalist, vervolgens de Velsende archivaris H.J. Calkoen heel onredelijk aan wegens diens “te grote dosis fantasie”, terwijl deze enkel, weliswaar onkritisch (wat bepaald niet erg glorieus is voor een archivaris), het gemeengoed verwoordde (15). Het lijkt er het meest op dat – om de Utrechtse mythe des te beter te kunnen behouden – de Velsense voorpost werd opgeofferd terwijl de tradities van Werenfried van Elst, van Adelbert van Egmond en van Plechelmus van Oldenzaal, die met weinig nauwkeurigheid “ergens aktief zouden zijn geweest”, in twijfel werden getrokken.
Daarop spitte H.A. van Vessum, in een poging H.J. Calkoen te verdedigen, de kwestie Engelmundus grondiger uit. Het werd, naar hijzelf schrijft, een “tevergeefs” onderzoek voor de historiciteit van Engelmundus. H.A. van Vessum verontschuldigde zich er haast voor dat hij die inderdaad in twijfel moest trekken. Kortom : het Engelmundus-verhaal was niet meer dan een vrome mythe (een plaatselijke legende was er niet eens) zonder enige redelijke aanwijzing dat Engelmundus zelfs ooit maar zou hebben bestaan (16). Het was natuurlijk aan dr. D.P. Blok en Herbert Sarfatij om dat onderzoek te doen alvorens de Velsense archivaris aan te vallen, maar meest waarschijnlijk hadden ze liever dat iemand anders er zijn vingers aan brandde. H.A. van Vessum liet de door hem gevonden feiten voor zich spreken.
Wat was er volgens H.A. van Vessum ?
- Het begint met een bewering van de Haarlemse Carmeliet Johannes a Leydis (Jan Gerbrandszoon van Leiden, †1540). In de eerste versie van zijn in het Latijns gesteld en in handschrift overgeleverde Chronicon Hollandiae van rond 1469 ontbreekt Engelmundus volkomen. In de tweede versie daarentegen, een handschrift van rond 1490, dat wil zeggen meer dan zeven-en-een-halve eeuw na de feiten, verschijnt plotseling, zonder enige verantwoording als metgezel van Willibrordus : « Ingelmundus abbas, sepultus in Felsoen » : abt Ingelmundus, begraven in Felsoen. Het begint voorzichtig, Engelmundus wordt nog niet als heilige aangeduid; hieronder met commentaar geheel weergegeven.
- Volgt de in het Latijn en in de landstaal geschreven Chroniicke van Hollant, beter bekend als de Divisiekroniek van de Augustijner monnik Cornelius Aurelius Gaudanus (Cornelius Gerards van Gouda, ca. 1460-1531) uit 1517. Daarin wordt als metgezel van Willibrord vermeld : « Sinte Wigbertus, priester, die in Vrieslant tot Fostelant van coninc Rathbolt martelijt wert, als voer geseyt is, mitten heyligen man Engelmont, wiens lichaem tot Felsen begraven is, doende grote miraculen »; eveneens zonder bronopgave, hieronder met commentaar geheel weergegeven (17).
- Wat meer gegevens over Engelmundus zouden er staan in de Natales sanctorum belgii van de Leuvense Ioanne Molano (Joannes Molanus ofwel Jan Vermeulen, ca. 1505-1585), gedrukt in 1595 en herdrukt in 1616 (18); hieronder met commentaar geheel weergegeven; de afbeelding staat rechts; met een verwijzing naar « ex historia Velsana, et literis cum ea missis a domino Simone Justo Amstelradamo, Velsan oriundo », een geschiedenis die als bron gediend zou hebben maar die voor H.A. van Vessum onvindbaar was, en sindsdien ook gebleven is (19).
- De Velsense Egmondsbeek wordt in de zestiende eeuw met terugwerkende kracht omgedoopt tot Engelmontsbeek.
- In de Generale legende der heylighen van Petrus Ribadineira en Heribertus Rosweydus, oorspronkelijk 1619, staat over Engelmundus een uitvoerig artikel, met in de vierde druk van 1649 een eerste afbeelding van de heilige; de tekst is hieronder met commentaar geheel weergegeven, de afbeelding staat rechts (20).
- In de Officia Sanctorum van Philippus Rovenius (de opvolger van Sasbout Vosmeer), gedrukt in Keulen in 1640, wordt Engelmundus voor het eerst opgenomen in een lijst van heiligen : « Officium de S. Engelmundo sub ritu duplici ».
- Volgens de Bollandisten in 1707 (hieronder geheel weergegeven, met afbeelding rechts) zou de Velsense pastoor Eylard van Waterland in 1564 een Vita S. Engelmundi hebben geschreven, en die voor H.A. van Vessum onvindbaar bleek, maar later is gevonden.
- Het verhaal over veertiende en vijftiende eeuwse wonderen komt eveneens uit de Acta Sanctorum van de Bollandisten van 1707, en is volgens hen ontleend aan een niet gedrukt boekje uit Antwerpen uit de zestiende eeuw dat voor H.A. van Vessum eveneens onvindbaar was, maar dat inmiddels ook is ontdekt.
- Tenslotte is er de, weliswaar niets nieuws toevoegende, samenvatting van de genoemde bronnen door de oud-katholieke H.F. van Heussen uit 1721, die hieronder geheel is weergegeven, net als de versie van het verhaal uit Batavia sacra, dat door H.A. van Vessum was gemist.
Geen enkele bron uit de eerste hand van toen de heilige nog geleefd zou hebben, en verder in het geheel niets voor zeven-en-een-halve eeuw, en de begrijpelijke frustratie van H.A. van Vessum moet heel groot zijn geweest; en des te meer valt zijn eerlijkheid, en het feit dat hij gepubliceerd heeft, te prijzen.
Maar nog indrukwekkender en veel langer is de lijst van bronnen waarin Engelmundus ontbreekt hoewel, zou hij een Velsense heilige zijn geweest – of zelfs maar hebben bestaan – we toch mochten verwachten dat hij daarin genoemd zou zijn, om te beginnen in de heiligenlevens van Willibrord, Bonifatius en Ludger, maar ook de plaatselijke Egmondse bronnen, Melis Stoke, Willem Procurator en Johannes de Beke daarbij inbegrepen; ze zwijgen echter in alle talen over Engelmundus. De iconografie geeft een even sterk negatieve aanwijzing : een schilderij door Jan Joesten van Hillegom uit 1529-1530, gemaakt in opdracht van de Egmondse abt Meinard Man, beeldt de plaatselijke heiligen af : Engelmundus ontbreekt (21).
Sindsdien zijn er twee in de Acta Sanctorum uit 1707 genoemde, maar door H.A. van Vessum niet gevonden teksten tevoorschijn gekomen en nieuwe (en oudere) gegevens bijgekomen :
- Het niet gedrukte boekje met de wonderverhalen blijkt zich in de Bibliothèque nationale de France te Parijs te bevinden en werd in 1988 in druk uitgegeven; het gaat om een afschrift dat in 1527 zou zijn gemaakt door Fernandus Valije, monnik van de niet Praemonstratenser- maar Cisterciënzerabdij Sint-Salvator te Antwerpen; het manuscript is hiernaast geheel weergegeven en een transcriptie hieronder; maar de gedrukte uitgave uit 1988 is nog niet gevonden.
- Van de in 1564 geschreven Vita Engelmondus blijkt in het Stadsarchief van Alkmaar al sinds 1597 een afschrift aanwezig te zijn (hieronder geheel weergegeven), aldaar verkeerd opgegeven als zijnde uit ca. 1514 (eerder in 1981 uitgegeven) (22).
- In de studie Westbroeks heiligen in polderperspectief van M.P. van Buijtenen en A.K. de Meijer OSA uit 1981 wordt de Egmondse abdij (waarschijnlijk niet geheel terecht) verantwoordelijk gehouden voor het onstaan van de Engelmundus-cultus; er is een muurschildering van Engelmundus uit ca. 1500 gevonden en een Haarlems getijdenboek met vermelding van Ingelmont uit 1468; in 1496-1497 werd door Cornelis Bollen bovendien een kapel met altaar gewijd in de Velsense kerk, een gegeven waarvoor H.A. van Vessum geen bron opgaf, maar die er wel is.
Toch blijft de conclusie van H.A. van Vessum dubbelzinnig :
« Aan het einde van ons onderzoek rijst de vraag : is mèt de Engelmontsbeek en de Engelmontsweide nu ook ons geloof in de historische Engelmundus verdwenen ? Het is in ieder geval zwaar op de proef gesteld ! […] dan is de verleiding groot de historiciteit van Engelmundus in twijfel te trekken. Maar op hem die dat waagt te doen rust de plicht te verklaren, hoe de “Engelmunduslegende” kan zijn ontstaan. […] Een toch altijd sterk hypothetische reconstructie als deze kan de historicus evenwel niet bevredigen. Ook al maakt hij van de ijverig door hem verzamelde gegevens gebruik, hij is er zich van bewust dat hij enerzijds te veel veronderstelt, aan de andere kant te veel mogelijkheden buiten beschouwing laat. Bovendien, welke bronnen hebben zijn zegslieden gebruikt, die hij niet kent en nooit zal kennen, en hoeveel gegevens liggen in de archieven verborgen die hij nog niet heeft ontdekt ? Kortom, hij doet wijzer de overlevering niet te snel te verwerpen, indien hij niet volkomen overtuigd is van haar ontoereikendheid. Tot dat moment blijve dus Engelmundus zijn heuvel beklimmen om het evangelie te brengen aan de woeste en ontembare Kennemers ! »
Zo wordt de mogelijkheid opengelaten dat Engelmundus tóch nog een historische figuur is geweest, maar dat deze alleen heel onfortuinlijk is getroffen door een wel zéér gebrekkige overlevering, terwijl er ondertussen wellicht nog bewijsmateriaal in de archieven op ontdekking ligt te wachten. Zo wordt de bewijslast nog altijd traditionalistisch omgekeerd, wat voor geen enkel serieuze oudheidkundige aanvaardbaar kan zijn. Het grapje dat die conclusie voor ‘Kennemers’ reden kan zijn om weer ‘woest en ontembaar’ te worden is opmerkelijk.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat Engelmundus bestaan zou hebben (omdat er niets te bevestigen of te weerleggen valt is de vraag naar zijn bestaan tamelijk onzinnig) : zijn naam verschijnt voor het eerst in 1468 – na meer dan zeven eeuwen – in een getijdenboek van een Haarlemse familie als “belijder”; de naam wordt in 1485-1494 overgenomen door Jan van Leiden, die deze zonder enige verantwoording koppelt aan Velsen en aan Willibrord, waarbij de simpele “belijder” bovendien gelijk maar tot abt wordt bevorderd, hoewel er niets bekend is van een Velsens klooster. In 1496-1497 wordt vervolgens in de Velsense kerk een altaar voor Engelmundus ingewijd en in 1527 of later beginnen er wonderverhalen te circuleren. In 1564 verschijnt dan een zo goed als lege Vita, die in 1707 al ernstig wordt gewantrouwd door de Jezuïtische Bollandist Henschenius.
Vanaf 1595 maakt Engelmundus ontegenzeggelijk deel uit van een contra-reformatorisch offensief om de katholieke ‘traditie’ in Holland te ‘herstellen’, waarbij het niet al te nauw werd genomen met de historiciteit, waarvan de geuzen immers geacht werden het bewijsmateriaal te hebben vernietigd, met name iconen en relikwieën. De Geuzen hebben tot hun eigen schande ongetwijfeld veel vernield, maar dat betekent niet dat de contra-reformatische achterafse ‘reconstructies’ van het veronderstelde dan werkelijk verlorene veel geloofwaardigheid verdienen, want niemand kon het meer weten.
Want niets bericht over resten van oude schilderingen in de Velsense kerk of over beelden, en zelfs de overblijvende relikwieën van Engelmundus zijn ergens in de twintigste eeuw zoekgeraakt; niet als gevolg van 16de eeuwse geuzen, maar van iemand die eeuwen later in dienst was van het bisdom Haarlem.
De eis van H.A. van Vessum dat het ontstaan van de Engelmundus-legende verklaart dient te worden als voorwaarde voor het definitief opgeven van de historiciteit van Engelmundus is een laatste poging tot omkering van de bewijslast : het is de historiciteit die dient te worden aangetoond. Maar hij heeft wel een kleiner punt, want mythen vallen, zoals zoveel anders, niet uit de lucht; naar waar het vandaan komt is hier naarstig gezocht.
Desalniettemin verdient de legendevorming inderdaad een verklaring : waar bijvoorbeeld komt de de naam Ingelmont in het Haarlemse getijdenboek van 1468 vandaan ? Waarom werd er in 1496/7 een Engelmundus-altaar opgericht in de kerk van Velsen ? Dat blijven vooralsnog onbeantwoorde vragen, en onbeantwoorde vragen zeggen niets ten gunste van de historiciteit. En als er onbeantwoorde vragen zijn, kan daarover weer van alles en nog wat worden gefantaseerd, zonder dat er ooit ook maar iets duidelijk wordt.
3. De archeologie
Met de archeologie zijn we snel klaar :
« Opgravingen tijdens de restauratie van de huidige, deels uit tufsteen opgetrokken en voorheen St. Engelmund gewijde Nederlands Hervormde kerk te Velsen-Zuid in 1968 door leden van de AWN verricht en door ons begeleid, toonden aan dat de tufstenen zaalkerk ter plaatste geen voorgangster had gekend. Blijkens het voorkomen van bepaalde soorten aardewerkscherven, tijdens het dichten van de oudste graven rondom de kerk in de grafkuilen beland, kan dit bouwwerk moeilijk ouder zijn dan de tweede helft van de 12e eeuw. »
Aldus de archeoloog Herre Halbertsma. De kerk kan dus ook nog een knap stuk jonger zijn. Tot zover is opgraafkundig alles volkomen duidelijk. Maar dan begint Herre Halbertsma – zoal dat niet eerder moet worden toegeschreven aan de ‘bezorgers’ van zijn levenswerk, namelijk E.H.P. Cordfunke en H. Sarfatij – wat wijdsprakiger te tetteren :
« De voorafgaande kerken dienen derhalve elders te worden gezocht. Het zou kunnen zijn dat de verplaatsing naar de huidige kerkstede, stroomopwaarts de Velserbeek aan de oostrand van de geestgrond, dezelfde oorzaak had als het overstromen en gedeeltelijk wegspoelen van Germanicus’ vlootbasis, binnen de resten waarvan, zo vermoeden wij, Bonifatius tussen de jaren 719-722 een kerk had gebouwd. Het verloren gaan van de oorspronkelijke kerkstede aan de fluvius Velisena kan hebben samengehangen met de ingrijpende gevolgen van de beruchte Allerheiligenvloed van het jaar 1170. De noodzaak elders een nieuwe kerk te bouwen vormde wellicht de aanleiding tot het opstellen van het falsum, wegens een geschil over de eigendom van de kerkgoederen en inkomsten. In andere samenhang zullen de twisten over de Velser, maar ook andere Echternachse kerken binnen het graafschap Holland nog aan de orde komen. Tevens vragen wij ons af of ook de wijziging van het patronaat in het licht van de verplaatsing moet worden gezien. Het St. Pauluspatronaat past volkomen bij het optreden van Willibrord en Bonifatius. De gedachteniskerk, kort na het jaar 754 boven het martelveld te Dokkum verrezen, had deze apostel eveneens tot patroon. Deze beschermheilige kan te Velsen op de achtergrond gedrongen zijn na de verplaatsing van de kerspelkerk. » (23).
H.J. Calkoen kwam al eerder met beweringen over een meermaals herbouwd houten gebouw, waarvan nooit iets is gebleken. In Heiloo zien we precies dezelfde werkwijze, eveneens onder de bekwame leiding van E.H.P. Cordfunke : als het er niet onder ligt, dan moet het ergens anders hebben gelegen, om het even waar, maar bestáán heeft het ! Het is een koppigheid die wellicht gewaardeerd kan worden, maar niet tegen alle aanwijzingen in. En een niet gevonden kerk is zeker geen sterk argument ten gunste van een omstreden traditionalisme.
22 oktober 2020 (na tientallen jaren stilte) verscheen er op het web een nieuwe evaluatie van de opgravingen, met daarin heel andere behoorlijk speculatieve overwegingen. Een belangrijke uitgave die bewijst dat de school van E.H.P. Cordfunke nog steeds niet geheel is uitgestorven, zoals met name in de persoon van historicus [?] André Numan, die alweer wat eeuwen smokkelt en alles zo oud mogelijk probeert te maken. Uitgegeven onder de authoriteit van ‘Het huis van Hilde’ :
Resultaten van het onderzoek van 1945 tot heden : De Engelmunduskerk in Velsen-Zuid / A.M. Numan; E.J. van Ginkel, S.Y. Comis, K. Revers, C. van der Linde en J. van der Plicht. – Castricum : Provincie bestuur Noord-Holland, 2020. – 124 p. ( Backup). Een mooie en heel stemmige video, waarin helemaal niets duidelijks wordt beweerd, is hier te vinden.
Rob van Eerden schrijft ter inleiding: « De basis voor dit rapport is oud archeologisch (1965-1968) en bouwhistorisch onderzoek. ». Er is dus niets nieuws ontdekt, behalve dat er gesleuteld moest worden aan de conclusies van de archeoloog Herre Halbertsma, die weliswaar knoeide met de geschiedenis (of anderen waren daarvoor verantwoordelijk), maar niet met de archeologie. De belangrijkste nieuwe ontdekking bestaat uit de ‘Brederode-kapel’ (13de-16de eeuw) en een wollen jas uit de 18de eeuw, die allang bekend waren, maar waarover nog niet was gepubliceerd, dus dat is winst; maar er is nog steeds niets duidelijks over de vroege middeleeuwen; dat blijft luchtfietserij om een plezier te doen aan die drie Velsense kerken, die er niet eens meer mee aankomen op hun websites; want ze handelen zoals altijd in geloof en vroomheid, maar niet meer in geschiedenis, iets waarover een verklaring van ds. Barbara de Groot (predikant) van belang zou kunnen zijn; over eerlijkheid wordt het zuiver theologisch gesprek ineens problematisch.
Het proberen de geschiedenis wat naar het verleden op te rekken is begrijpelijk voor traditionelisten, maar het komt alle inbeelding ten spijt verreweg niet in de buurt van de zevende of achtste eeuw.
4. De kroniekschrijvers
In de Egmondse bronnen van vóór de zestiende eeuw ontbreekt deze belangrijke plaatstelijke heilige geheel en al, een veeg teken. De kroniekschrijvers uit de veertiende en vijftiende eeuw proberen het lijstje van metgezellen van Willibrordus volledig te maken. Ze hadden Beda, die een paar namen geeft, maar verder eigenlijk niets. Dus zochten ze naar kandidaten om de leemtes op te vullen, bij voorkeur met plaatselijke heiligen met een zekere vereringsaanleg.
a. Johannes de Beke, Chronographia, ca. 1347
Omdat we te maken krijgen met een paar lijstjes van metgezellen van Willibrord, beginnen we er met een waarop Engelmundus nog níet voorkomt. De Egmondse monnik Johannes de Beke schreef een kroniek (Chronographia) tot het jaar 1346, een belangrijke bron voor hem was Melis Stoke die Engelmundus ongenoemd liet :
« Anno Domini dcxc beatus Egbertus non desistens a bone voluntatis inchoato proposito, quin virum apostolice gracie prefatum Willibrordum presbiterum cum xi sodalibus iterato delegaret in Germaniam, ad predicandum infideli populo fidem catholicam. Fuerunt enim hii beati Willibrordi consocii principales et fideles in verbo Domini cooperatores : sanctus videlicet Switbertus, Williboldus et Liwinus in Orientali Francia postmodum episcopi, Wineboldus abbas, duo Ewaidi presbiteri et martires, Werenfridus et Marcellinus presbiteri et confessores, ac Adelbertus levita, qui pro Christo dimisit regale patrimonium, et cum beato Willibrordo peregrinum introivit exilium. Et quoniam hii sancti doctores propagati sunt in Anglia de stirpe Saxonica, ideoque convenienter predicare potuerunt ewangelium in lingua germanica. » (24). |
« In den jaer van ons Heren gheboorte als men screef vi ende xc, so en liet dese selve Egbert niet af van sinen goeden beghinne ende sende Willibrordum, die doe priester was, mit elf ghesellen in Germaniën om dat onghelovighe volc te bekeren tot den rechten ghelove. Ende dese waren sunte Willibrordus ghesellen ende ghetrouwe medewerkers in den woorde Gods, alse Singbertus, Williboldus ende Liwinus in Oestvrancrijc; daerna die abt Wineboldus ende twee Ewalde, die papen [= monniken] waren ende martelaers; Werenfridus ende Marcellinus, die papen waren ende confessoren; ende Adelbertus, die een dyaken was ende gaf om Gode over sijn conincrijc dat hem van sinen vader ancomen mochte, ende ghinc mit sunte Willibrord in een ellendighe pilgrimaedse. Ende want die heilighe leerers gheboren waren in Enghelant van der Nedersassen gheslachte, daerom (mochten) si de bet prediken die ewangelie in duutscher tonghe. » (25). |
Willibrord, de twee Ewalden en Switbert zijn te vinden bij de in de achtste eeuw schrijvende Angelsaksiche monnik Bede; de Egmondse Adelbert niet.
Johannes de Beke kwam dus tot negen metgezellen van Willibrord, te weten : Switbertus, Williboldus, Liwinus, Wineboldus, de twee Ewalden, Werenfridus, Marcellinus en, niet in de laatste plaats, de Adelbertus van zijn eigen abdij.
b. Jan van Leiden, Chronicon Hollandiæ, 1485-1494
Engelmundus was nog altijd buiten beeld in de eerste redactie van de Chronicon Hollandiæ uit ca. 1467-1479 en ook in de Kronijk van Egmond van de Haarlemse karmeliet Jan van Leiden (†1504), geschreven tussen 1477 en 1484.
We nemen de weergave van H.A. van Vessum van de tweede redactie van de Chronicon Hollandiae uit ca. 1485-1494 van Johannis à Leydis over :
« Fuerunt autem hi beati Willibrordi consocii principales et fideles in verbo Domini cooperatores, sanctus videlicet Switbertus postmodo coepiscopus sancti Willibrordi, Accha, Werwinus, Williboldus et Lewinus, in orientali Francia postmodum Winiboldus abbas, Ingelmundus abbas, sepultus in Felsoen, duo Ewaldi praesbyteri et martyres, Werenfridus et Marcelinus praesbyteri et confessores. Quorum principalis erat Athalbertus, filius regis Deirorum, primus archidiaconus Traiectensis sub praefato sancto Willibrordo, qui pro Christo dimisit regale patrimonium. Et cum eodem beato Willibrordo peregrinum introiuit exilium. » (26).
Jan van Leiden neemt de voorafgaande lijst van Johannes de Beke over, en ook in dezelfde volgorde; maar hij heeft drie nieuwe metgezellen tussengevoegd : Accha, Werwinus en Ingelmundus, zodat hij tot twaalf metgezellen komt, één teveel, oeps!
Abt Ingelmundus, begraven in Felsoen. We kunnen ons afvragen wáár, als Engelmundus bij overlijden abt was, zich dan zijn klooster bevond.
De lijst is dus nu : Switbertus, Accha, Werwinus, Williboldus, Lewinus, Winiboldus, Ingelmundus, de twee Ewalden, Werenfridus, Marcelinus en Adelbertus.
c. Een getijdenboek uit 1468 en een altaar uit 1496/1497
Het is de vraag waaraan Jan van Leiden zijn Ingelmundus heeft ontleend. Hij heeft hem vast niet zelf verzonnen. In Kraków bevindt zich sinds de negentiende eeuw een ‘heiligenkalender’ (het kan beter een getijdenboek worden genoemd), gedateerd op z’n vroegst 1448 maar, beter, ook op 1468, en afkomstig uit Haarlem. Daarin is in rood (= een verplichte zondag) aangegeven « Ingelmont conf[essor] » (zie afbeelding rechts bovenaan), met als dies natalis (geboortedag) 1 februari (er staat ‘selmaent’, zie : Oude maandbenamingen) (27).
Is dit de bron dan heeft Jan van Leiden “confessor” (belijder) wél eigenhandig veranderd in “abbas” (abt), en er gelijk maar een metgezel van Willibrordus van gemaakt is hij zonder nadere opgaaf van redenen te Velsen geplaatst.
In deze ‘heiligenkalender’ (getijdenboek) is ingeschreven : « Dit boeck is geschreeve van Mr. Pieter Roepers ofte Mr. Dirk bijde St Jans heere tot Haarlem naar uijtwijse van ouwe schrifte obijt [gestorven] 1499 ». Het wordt in de catalogus (door dr Katarzyna Płonka Bałus, Kraków, wyd. Universitas, 2010) toegeschreven aan de onbekende ‘Meester van Haarlem’, die hiermee geïdentificeerd lijkt te zijn. Een andere latere inschrijving uit het begin van de achttiende eeuw trekt dit auteurschap in twijfel, maar toen was het blijkbaar niet meer bekend dat Pieter en Dirk Roeper familieleden waren van de andere eigenaren.
Ook zou er in 1496/1497 een kapel met altaar in de Velsense kerk gewijd aan Engelmundus (28), wat buitengewoon onwaarschijnlijk is als de hele kerk, en dus ook het hoofdaltaar al aan Engelmundus was opgedragen, zodat de kerk een andere patroonheilige moet hebben gehad (zie verderop voor St. Andries als kandidaat).
d. Wie was deze Ingelmont ?
Een eerdere veronderstelling hier, namelijk dat Ingelmont geen heilige was, maar een door de familie die het heiligenkalender uit 1468 liet maken zeer gewaardeerde priester, kan worden afgeschreven. Bij nader inzien staan er uitsluitend heiligen op de lijst; Aechte ioncfrou zal bijvoorbeeld Ste. Agatha zijn, mythologisch bekend in Beverwijk.
Toch kan het van belang zijn om naar andere Ingelmont’s te blijven zoeken.
De naam Ingelmont bestond in de vijftiende en zestiende eeuw.
Een Michel Inghelmont was priester te Brugge; over hem vinden we het volgende :
« Michel Inghelmont, recueilli par l’institution Begis et de Molendino (1560), passa au service du chanoine van Pamele (1567), obtint successivement plusieurs chapellenies, reçut la prêtrise des mains de Remi Drieux (18 Sept. 1574), et suivit son patron en exil (1578) d’abord à Douai puis à Saint-Omer. Pamelius ayant été pourvu d’un canonicat et de l’archidiaconat de Flandre à la cathédrale audomaroise, le 2 Janvier 1581, Inghelmont lui succéda dans la 13° prébende de Saint-Donatien, le 4 Juillet 1582. Le Tertullien de Pamelius conserve un souvenir des relations de Michel avec son Mécène. Dans la préparation de l’édition qui dura huit ans (1571-79), Inghelmont fut le copiste de l’éditeur, et rédigea dans la suite, de concert sans doute avec Pamelius, les magnifiques tables des éditions subséquentes. Il se fait ainsi que deux anciens réfectionaux, le professeur Hoyus et le chanoine Inghelmont, eurent leur part dans la gloire qui revient au célèbre éditeur des œuvres de Tertullien. »
In een noot wordt daaraan toegevoegd :
« “Cura indicem scripturarum in S. Cyprianum, qualis a nobis est editus, gratum fuisse plerisque intellexerim, similem omnino ad Tertulianum [por] D. Michaelem Ingelmontium canonicum Brugensem, amanuensem in toto hoc opère nostrum, curavi colligi.” — Ad SS. Litterarum Professores, Jacobi Pamelii Prefatiuncula. » (29)
Michel Inghelmont was in de zeventiende eeuw kanunnik bij de proosdij van Sint-Donaas te Brugge. Hij is niet de bron van de mythe (hij leefde immers een eeuw te laat), maar we hoeven de oorspronkelijke “belijder” niet meer noodzakelijkerwijs in de achtste eeuw te zoeken.
Een Jean Inghelmont leefde bovendien in 1449 te Gent :
« Nous trouvons également cité dans le Jaarregisier en Contracten, de l’année 1449, conservé aux archives de la ville de Gand. Le nommé Jean Inghelmont, comme doyen des brouetteurs (curdewaghen cruders), métier qui probablement était une affiliation des porteurs de sacs (pijnders); car c’est la première fois que nous rencontrons celle citation. » (30)
Ingelmond is een gehucht bij Manderfeld, gemeente Büllingen, in de Belgische provincie Luik, de naam is ook verduitst tot Igelmund.
e. Cornelis van Gouda, Divisiekroniek, 1517
De Augustijner kanunnik (ca. 1460-1531) Cornelius Aurelius Gaudanus (Cornelius Gerritsz. van Gouda) schreef :
« Hoe ende wanneer Sinte Willeboorts gesellen gesonnen werden in allen plecken des Stichts van Uutrecht. Dat xij. [= twaalfde] capittel. Ten lesten hebben dese ij [= twee] heylige biscoppen, Willebrordus ende Swigbertus, een sinodum oft concilium vergadert in die cathedrael ende biscoplicke kercke van Uutrecht, ende hebben aldaer uuten Heiligen Geest ingeset ende een statuyt ghemaect, dat men die beste predikers die mit Sinte Willeboort uut Engelant ghecomen waren, soude senden in diverse plaetsen ende landen daer omtrent gelegen, om dat heylige gelove breder ende wyder te sayen. Op dese tijt waren tot Uutrecht biscoppen, canonicken, priesteren ende uutgelesen predikers, die den heylighen biscop Swigbert mitten twee Ewalden volgende, Cristum den heydenen volstandelic gecondicht hebben, te weten die Heylige Winfridus, priester, die, nadat hi tot Uutrecht xiij jaer canonick hadde geweest, geordineert is van den paeus Gregorius die ij. te wesen aertsbiscop van Ments opten Rijn, ende wert genoemt Bonifacius ende namaels biscop van Uutrecht, als ghi horen sult. Diergeliken heeft oec Sinte Wiro, biscop van Deyren in Engelant, ende Sinte Plechelmus, biscop de Massa Candida, Sinte Otgerus, Levijt, mit veel andere gloriose prekers, den heydenen in diverse plaetsen totten kersten gelove gebrocht. Onder desen zijn oec geweest Accha, die naderhant weder in Engelant reysende van Sinte Wilfrijt, biscop tot Londen, biscop gemaect is, ende aldaer begraven; voert an Sinte Wigbertus, priester, die in Vrieslant tot Fostelant van coninc Rathbolt martelijt wert, als voer geseyt is, mitten heyligen man Engelmont, wiens lichaem tot Felsen begraven is, doende grote miraculen. Willibaldus heeft gepreect in Franckenlant, ende wert namaels gemaect van Sinte Bonifacius biscop van Eysteten. Diergheliken zijn broeder Winibaldus, ende naderhant abt des cloesters Heyden Lamensis wert. Deser tweër broederen suster was die heylige joncfrouwe Sinte Walburch, die ij Ewalden broeders ende priesters, nadat si Nabiam, dat ’s ’t graefscap van Heu, gelegen in Sassen, bi der stat van Bremen, ende ’t lant daer omtrent bekeert hadden, zijn si getogen in Hoech-Sassen, om aldaer ’t gelove Cristi te kondigen. Mer die heydenen ende ongelovigen van dien lande hebben se gevangen ende gedoot, ende hoer lichamen in den Rijn geworpen, op welker lichamen des nachtes altijt versceen een claer licht, tugende waer ende van wat verdienten die heylige martelaren waren. Ende die vluet en mocht die lichamen niet verslinden, noch in die gront doen gaen, mer si dreven opwerts, tegen den Rijn-stroom, mit scoen lichte verchyert, boven vi milen weechs, ende sijn voer die stat van Coellen angecomen, daer se hertoge Puppijn die Cleine van Brabant mit groter eren, mit alle dye ecclesie ontfangen heeft, ende bi den Rijn, in Sinte Clemens kerck, geset, die men nu hiet tot Sinte Cuniberts, daer men se hudens daghes mit groter eren visiteert. » (31).
Nieuwe metgezellen van Willibrord zijn : Winifridus/Bonifatius (die eerder opvolger dan metgezel was), Wiro, Plechelmus, Otgerus en Wigbertus; afgevoerd van de hitparade zijn : Werwinus, Lewinus, Werenfridus, Marcelinus en de Egmondse Adelbertus; verantwoord wordt er niets en bronnen worden niet gegeven.
Wigbertus (†729) is volgens Beda gezonden om te prediken onder de “Friezen”, wat hij twee jaar deed zonder veel gevolg; hij was een voorganger en geen metgezel van Willibrord; dat hij een metgezel zou zijn geweest is enkel beweerd in de Vita S. Switbertus, de zogenaamde pseudo-Marcellinus (geschreven door de Gorichemse kanunnik Dirk Pauw), uitgegeven in 1509 (32). Er is ook niets dat hem in verband brengt met de Friese koning Radboud en ook blijkt nergens uit dat hij gemarteld zou zijn (“niet elke belijder is een martelaar”).
Merk het verschil op tussen deze “Sinte Wigbertus” en de nog altijd niet zaligverklaarde “heyligen man Engelmont”, waarvan nu voor het eerst niet nader omschreven “grote miraculen” worden gemeld. Dat de niet langer abt genoemde Engelmundus een metgezel van Willibrord zou zijn geweest wordt al snel weer in twijfel getrokken.
f. Toch een vroeg-middeleeuwse bron ?
Nadat Johannes a Leydis rond 1490 een visje had uitgegooid is het Cornelius Aurelius Gaudanus die in 1517 in zijn Divisiekroniek de heilige Engelmundus met Wigbertus in verband brengt. Hoe kwam hij daar bij ? De twee namen vinden we eveneens tezamen in een Gentse tekst :
« 826. Wigbertus et Engelmundus dederunt sancto Petro res suas in Waringim et Hildengim, sub Einardo. » (33). |
« Het jaar 826. Wigbertus en Engelmundus hebben geschonken [aan] Sint-Pieter hun eigendommen in Waringim en Hildengim, onder Einardus. » |
Deze tekst kan geen betrekking hebben op Engelmundus van Velsen omdat het immers een eeuw te laat is (maar toen had nog niemand jaartallen geopperd) en de genoemde plaatsen liggen niet in Kennemerland (34), laat staan dat Velsen wordt genoemd. Maar de Gentse St.-Pietersabdij kan wel de inspiratie hebben gevormd voor de nevenschikking van Wigbertus en Engelmundus.
Wat later, rond 870, vinden we bovendien een niet gewijde bisschop van Soissons met de naam Engelmond die een afzonderlijk onderzoek waard is, altemeer omdat we te Soissons ook een vroeg-middeleeuwse bisschop Adelbert aantreffen (35).
g. Cornelis van Hoorn, Corte Cornikel, 1537
Volgens H.F. van Heussen, wordt in de zeldzame en berucht genoemde Corte Cornikel van Cornelius Hornensis, in 1537 uitgegeven te Utrecht door Jan Barents Engelmundus genoemd als metgezel van Willibrordus, maar die bron is tamelijk onvindbaar.
5. De wonderverhalen van 1527 en de Vita Engelmondus van 1564
Voorafgaand aan 1564 was er niet méér bekend (of liever bedacht) dan dat de belijder of abt Ingelmundus begraven was in Felsoen, en dat de heilige man Engelmont, wiens lichaam te Felsen begraven zou zijn, grote “miraculen” had verricht. En dan verschijnt er plotseling een hele levensbeschrijving waarvoor geen enkele bron wordt opgegeven.
a. De wonderverhalen van 1527
Het handschrift met de wonderverhalen (uit het handschrift dat zich te Parijs bevindt) is hiernaast afgebeeld. De wonderverhalen zijn te vinden op de zesde en zevende bladzijde van de facsimile. De voor het document opgegeven datum is rijkelijk vroeg, waarschijnlijk is alweer de vroegst mogelijke aangehouden (36). Als die tekst is gemaakt voorafgaand aan de Vita van Engelmundus, dan is het vreemd dat de gegevens daarin niet zijn overgenomen “om het niet al te lang te maken”, wat verdacht is als wonderverhalen toen al de ronde deden; het is waarschijnlijker dat ze later zijn toegevoegd omdat er in 1564 nog niets was.
Het blijkt dat de Bollandisten deze tekst in 1707 letterlijk hebben weergegeven; ze hebben alleen gehoofdletterd en leestekens ingevoegd net als ontbrekende letters.
De eerste vier regels ontbreken daar; verder is onderstaande transciptie iets nauwkeuriger dan die uit 1707; de aldaar ingevoegde letters zijn hier tussen rechte haken overgenomen.
Dit document voegt dus niets nieuws toe, behalve dan dat Engelmundus hier priester en martelaar wordt genoemd.
« de s[anc]to enghelmu[n]do pa- trono in Velsen p[ro]p[r]e haerlem i[n] holla[n]dia qui fuit so- mus[?] s[an]c[t]i willibrordi muus natale celebratur ibide[m] i[n] ka- lendis februarij. sed et solepmor[?] eius memoria agit- mi[?] pressioe et orrursu populi in xx die Iunij. Enghelmudus xtor[=presbyter=priester] & martyr D[o]m[ino] gratiosus et in Velsen patronus sicut inibi corp[or]e requi- escit sic etia[m] gloriolis miraculis clarescrit puer quida[m] de Geldrie partibus oruindus an[n]o D[o]m[ino] M CCC et lxx [1370] tumore colli laguebat i[n] grutture : cujus pare[n]tes filio p[ar]vulo co[m]patie[n]tes a[d]moniti su[n]t nocte ver[b]is no[n] inanibus sopniis[somniis?] ut p[ro] salute filij pratro- nu[m] p[re]dictu[m] enghelmu[n]du[m] s[an]c[tu]m in Velsen visitarent et filiu[m] cu[m] muneribus ibi presentare[n]t Cu[m]q[ue] vigila[n]tes de sopno[somno?] quod audiera[n]t invice[m] referret votu[m] distu- leru[n]t. donec s[e]c[un]do et tercio voce lapsa celitus a[d]mo- niti sunt Qui qu[amv]is locu[m] nescire[n]t ut pote no[n] in holla[n]dia sed i ghelria con[v]ersati voto se str[in]xeru[n]t illuc filiu[m] deferre : et eu[m]de[m] cristi co[n]fessore[m] honorare filius igitur voto facto con[c]aluit i[l]lico : & eu[m]de[m] sana- tu[m] pare[n]tes cu[m] muneribus eide[m] [ingevoegd : sancto] p[resen]taveru[n]t i[n] velsen [sco?] cu[m] gaudio magno Deinde an[n]o d[o]m[ini] Mcccxc [1390] vir quida[m] defectu[m] glucie[n]di se[n]tien[s] in gutture medicu[m] co[n]soluit qui cu[m] dixisset quia p[er] aliquot & adhuc dies oporteret eu[m] languere et sic post ix[=novem] dies curari posse- sse puta[n]s ta[n]to te[m]pore se no[n] victuru[m] ad invoca[n]du[m] suu[m] p[ro]priu[m] patronu[m] se co[n]certit & sine mora defectus p[re]scrip- tus in eo cessavit Eode[m] a[n]no M ccc xc [1390] puer quida[m] laguebat sanie nimia ex auribus et naribus eius decurre[n]te Parentibus vero suis votu[m] suo patrono vove[n]tibus p[ro] puero : puer ille covaluit il[l]ico. »
b. Het Alkmaarse handschrift van de Vita Engelmondus, 1569-1573
Toen H.A. van Vessum in 1970 vergeefs naar de tekst zocht, lag een afschrift van de Vita Engelmundi al sinds 1597 in het Stadsarchief van Alkmaar, in een bundel teksten waarvoor het jaartal 1514 wordt opgegeven. Marijke Joustra, de bibliothecaresse van het Alkmaarse archief, was zo vriendelijk daarover desgevraagd het volgende mede te delen :
« Het jaar 1514 is gebaseerd op de kroniek in het eerste deel van het handschrift. De laatste aantekeningen van de kroniek betreffen dat jaar. Ik kan niet beoordelen of uit het tweede gedeelte, dat een aantal losse teksten bevat, een latere datering zou blijken. Dat is bij mijn weten in het onderzoek naar dit handschrift (nog) niet naar voren gekomen. Ik geef u hierbij enkele literatuurverwijzingen waarin over dit handschrift is geschreven. Het handschrift heeft, zoals gebruikelijk bij dit soort handschriften, geen titelblad. Over de herkomst: op 9 september 1597 ontving de stad Alkmaar dit handschrift van de Staten van Holland, die het voor 12 guldens hadden gekocht, aldus een vermelding in de Resolutiën van de Staten van Holland van die datum. » (37).
Voor de Vita geeft H.A. van Vessum – op gezag van de Acta Sanctorum waarin het gegeven werd overgenomen van bisschop Lindanus – als schrijver pastoor Eylard op, en als jaartal geeft hij 1564. Voor de Alkmaarse tekstbundel wordt bijgevolg onterecht het jaartal 1514 opgegeven; 1514 is weliswaar de vroegst mogelijke datum, maar beslist niet de laatst mogelijke. Een tekst die in 1564 werd geschreven kan normaal gesproken niet in 1514 zijn gekopieërd. Deze Vita werd geschreven onmiddellijk na de afsluiting van het contrareformatische Concilie van Trente (1545-1563), waartijdens met nadruk de heiligen- en reliekencultus opnieuw werd bekrachtigd.
Omdat het Alkmaarse afschrift in 1597 bestond, moet deze bijgevolg tussen 1564 en 1597 zijn vervaardigd. Maar omdat het onwaarschijnlijk is dat de afschriften-bundel tijdens of na het beleg van Alkmaar is gemaakt kan de ontstaanstijd tot 1564-1573 worden beperkt (38). Volgens H.A. van Vessum werd pastoor Eylard in 1569 te Alkmaar benoemd, wat de ontstaansperiode van het Alkmaarse afschrift verder kan inperken : 1569-1573.
Mogelijk is er nog een ander afschrift geweest, dat terecht kwam in de nagelaten papieren van Wilhelmus Lindanus van Dort (mogelijk was het zelfs het origineel), de fanatieke inquisitiebisschop van Roermond en promotor van heiligenverering, die op gespannen voet leefde met de nieuwbakken gematigde bisschop van Haarlem (1562-1569) en voormalig en voorlaatste abt van het Egmondse klooster, Nicolaas van Nieuwland (Nicolaus à Terranova, ook bekend als Dronken Klaasje) (39), waarop de Bollandisten zich beroepen. Het is onduidelijk hoe de onderstaande tekst zich verhoudt tot de « ex historia Velsana, et literis cum ea missis a domino Simone Justo Amstelradamo, Velsan oriundo », in 1616 genoemd door de Leuvense jezuïet Jan Vermeulen. Mocht er nog een andere tekst zijn geweest, dan is die om te beginnen te zoeken in Roermond of Leuven. Bestaat dat alles niet meer dan kan er toch niet al teveel belang aan zijn gehecht (40).
De Vita bestaat nagenoeg geheel uit algemeenheden en gemeenplaatsen die ook te vinden zijn in andere heiligenlevens, met wel heel weinig eigens voor de Velsense heilige. De enig genoemde jaartallen zijn 592, toen Engelmundus nog niet geboren kon zijn, en 977, toen hij reeds lang zou zijn overleden. Daartussen is er geen enkel gegeven om Engelmundus nauwkeuriger in de tijd te plaatsen. Er wordt geen stichtingsjaar van een kerk vermeld. De enige genoemde plaatsen zijn Velsen, Kennemerland (“in de streek van de Caninefaten [die net waren ontdekt, namelijk in 1517, maar die eeuwen vóór Engelmundus leefden], genoemd aan de Kinna beek, Kinnemaria of Kenemaria”) en Utrecht, maar voor Velsen wordt er geen enkel nader geografisch gegeven verstrekt; geen heuvel, geen bron. De enige vermelde personen zijn paus Gregorius, Egbert, Willibrord, Adelbert en Balderik, die overigens geen opvolger van bisschop Radboud (niet te verwarren met de Friese koning Radboud) was, terwijl er ook geen Danen of Noormannen in Utrecht hebben huisgehouden (er is ook geen sprake van enige Wigbert, terwijl Velsense, door de heilige Engelmundus met naam bekende bekeerde inwoners wonderbaarlijk afwezig zijn). Er is ook geen sprake van met name genoemde weerspannige Friese koningen, hertogen of graven. De schrijver kan dus niet erg op de hoogte zijn geweest van wat er toen verondersteld werd bekend te zijn geacht.
De tekst kan als volgt worden samengevat : Engelmundus werd geboren in een niet genoemde plaats uit niet bij name genoemde ouders en ook ging hij ergens naar school. Hij was, zoals men dat van een heilige toch min of meer mocht verwachten, uiteraard zeer godvruchtig, en als bijzondere verdienste was hij zelfs vrijgevig ten opzichte van de armen. Hij werd dan ook ergens benediktijnermonnik en in een niet nader genoemd klooster tot abt verkozen. Door Egbert werd hij tezamen met Willibrord en elf anderen uitgezonden om te bekeren en ze gingen naar Kermarien. Hij was van Saksische, meer precies Vriese afkomst, en kon dus in het Duits prediken. Hij kwam aan te Velsen, liet een bron ontspringen, kreeg koorts en ging dood, en werd te Velsen begraven. Volgens sommige, niet nader genoemde personen, is zijn lichaam, tezamen met dat van een paar andere, anonieme metgezellen van Willibrord, in het jaar 977 door bisschop Balderik van Utrecht teruggevonden en naar de kerk van Utrecht overgebracht.
We horen alleen dat Engelmundus leefde ten tijde van Willibrordus. Zijn overlijden wordt willekeurig op “12 kalenden van juli” gesteld (volgens de Romeinse kalender), dat wil zeggen 11 dagen vóór 1 juli, dus 20 juni, de datum die ook Egmond aanhield (en niet 21 juni zoals overal elders, hoewel de eerste vermelding uit 1468 1 februari geeft) van een onbekend jaar.
Een kaler, onsamenhangender en bijgevolg ongeloofwaardiger Vita is nauwelijks denkbaar. Er worden, “om kort te zijn vermelden we ze hier niet”, geen wonderen vermeld van tijdens zijn leven, of zelfs maar van daarna. Tandpijnproblemen blijven onbesproken. Er wordt ter bevestiging vrijwilig afgezien van enig beroep op een eerdere schrijver, op een middeleeuwse autoriteit, waarnaar, mogen we veilig aannemen, toch naarstig, maar blijkbaar vruchteloos zal zijn gezocht (41).
Hier volgt de tekst van de Vita van 1564, naar het Alkmaarse handschrift, met vertaling (42) :
« S. Engelmundus Velseniora Patronus. | H. Engelmundus, patroon van Velsen. |
[C]um ad divinum honorem cultu[m]que omnipotentis Dei sanctorum festivitatis antiqui patres venerationis misterio ad excitandum imitatione[m] atque ut meritis eorum conservandum [consorciemur?] et orationibus adiuvemur celibrare sauxerunt, sanctorum ergo op[er]a gloriosa attendamus et miranda qua in hoc mundo opa[ra]ti sunt inspiciamus. | Terwijl om de Goddelijke eer en de eredienst van [de] Almachtige God en zijn heiligen de oude vaderen een feest instelden om hulde en verering, verdienste en navolging van de heiligen te bewaren en de gebeden ter verering te verbeteren, bekijken we nader de glorie en bewonderen we daden hier op de wereld verricht. |
Ipsi namque sancti et amici dei Christi Jesu vestigus [vestgiis?] inherentes, quantum valitudo humane permiserit fragilitatis uno [immo?] verius ultra qua[m] natura suppeteret ipsa [ipsum?] moribus et vita secuti sunt. Non surda aure ad voce[m] Domini tonantis ex literas [extiterunt?], com dixit: Qui vult venire post me abnegatio [abneget?] semetipsum et tollat crux [crucem?] suam et sequatur me (b). Quamobre[m] qui Christum sequi desiderat, seipse[m] abnegare, crux [crucem?] tribulationis et penitentionem [penitenci?] tollere nesessarium fore demonstrat. | Deze heiligen en vrienden van Jezus Christus nu stapten met danige vastbeslotenheid in het voetspoor waarlijk zo sterk als de natuur het aankon in hun moraal en in hun levenswijze. Ze waren niet doof voor de stem van de Heer die letterlijk via Joannes zegt: “die tot Mij wil komen, hij neme zijn kruis op en volge mij”. Vandaar [dat] wie in werkelijkheid Jezus wil volgen, hij zal het kruis, de moeilijkheden, de boete dragen en naar buiten toe zal hij het tonen. |
Hic et [enim?] sanctus dilectus Deo et hominibus videlicet Engelmundus cuius memoria memento [merito?] (quia semetipsum totaliter abnegavit cruxque [crucemque?] perfectissime tulit) in benedictioni Dei sancta dignus esse dinoescitur, prout in processu[m] vite sue clarius demonstratur. Sicut et [enum?] Anglicana promit historia Saxones inferiores qui vulgo dicu[n]tur Frisones cum innumera classe britannica[m] qui [que?] nunc Anglia dicitur expugnaverunt insula[m], quam beatus papa Gregorius magnus anno dei [Domini?] quinge[n]tesimo nonagesimo secundo vocavit [ad] baptisimi gratia [graciam?]. | Dat is ook waarin Gods geliefde en de door de mensen beminde, namelijk Engelmundus wiens gedachtenis we vieren (omdat hij juist zichzelf volledig verloochende en het kruis volmaakt droeg) in de zegening die hij van God ontving waardig is. Immers zijn leven getuigt duidelijk ervan. Zo ook bewijst [wat] de geschiedenis van Engeland over de Saxen vertelt. Friezen werden ze toen genoemd. Toen [die Friezen] wat Engeland genoemd wordt onder de voet liepen en de zalige Paus Gregorius de Grote 592 het eiland tot de genade van het doopsel bracht … |
Ex quibus quidem inferioris Frisie Saxonibus divino comitante presagio duo i[n] sancto et claro matrimonio existentes de nobilique prosapia Frisioni[Frisionum?] orti, inter catervas potentui[m] atque nobilium quanta honorificencia celebrabantur, tanto humilioris effecti, celesti regi mundana celsitudine spreta et superno partriae [patri?] celestis desiderio accensi gloria[m] et exaltatione[m] ibide[m] a deo [Deo?] humiliter appetebant. | In welke gebieden twee Saksische Friezen – een goddelijk voorgevoel – verbonden in een heilige en eerlijk [waarlijk] huwelijk uit de adel van de Friezen geboren en in de groep machtig en edel en erom geëerd. Hoe meer ze het Hemelse effect betrachtten des te sterker verachtten ze het aardse. Met een hoogste verlangen naar het Hemels vaderland en smeekten ze nederig … om de eer en de verheffing … tot God. |
Revera ne [cum?] essent nimium locupletati grandes elemosinas pauperibus largientes orationibus et devotis praecibus postulantiis [postulantes?] celibe[m] vita[m] attenta[re] satagebant. Hii duo igitur in sanctimonia vite matrimonio [matrimonium?] sustinentes et virtuose proficientes in primevo iuventutis flore rogaverunt altissumo [Altiddimum?] ut ad eius laude[m] et honore[m] prolis leticia suffragari mererentur in quo ipsius Deus [decus?] et gloria crescere posset et fides augmentari. | Inderdaad opdat ze niet al te zeer welgesteld zouden zijn gaven ze rijkelijk aalmoezen aan de armen, aan de vrome zielen gebed als ze erom vroegen, … dat was hun aandacht in het leven[?] … Ze leefden heilig in het huwelijk verbonden, ze beleefden de deugden. In hun witte broodsweken [?] vroegen ze de vrucht aan de Allerhoogste opdat ter Zijner lof en eer ze een kind ter ondersteuning van hun vreugde zouden verdienen waarin Hij zelf en [Zijn] eer zou kunnen groeien en het geloof winnen [ondersteunen]. |
Qua præpter [Quapropter?] vota suorum Dominus ex alto prospicinss et praecibus [precibus?] inclinatis sanctii [sanctum?] desiderii [desiderium?] ipsorum misericorditer adimplevit. Venit igitur naturalis propagationis tempus et procreatus est filius ac predestinanti Deo vocatus est Engelmundus. Qui mox ut renatus esset unda baptimatus celesti voce [rore?] etiam perfusus gracia sancti spiritus est repletus. | Om welke reden De Heer uit den hoge de geloften verhorend en de neerbuigende gebeden van hun heilig verlangen barmhartig vervulde. De tijd ging voorbij en er werd een kind verwekt en voorbestemd door God werd het Engelmundus genoemd. Die weldra om herboren te zijn [met] water gedoopt en via een Hemelse stem vervuld werd door de ingestorte genade van de Heilige Geest. |
Postquam vero suprema [superne?] gratia [gracie?] claritate[m] accepisset, non solum in Anglia verum etiam in Hollandia claris virtutibus mirabiliter effulsit, quia [quare?] sic sacratus Domino celebre nomen eius et [per?] totum orbem dignum est merito celebrari. Hic et [enim?] puer divino istigante persagio Engelmundus vocatus e[s]t, quasi angelus mundo, latino eloquio dictus, quia mundus per ipsum multis exemplis sacris vernans illustrandus esset. Editus mox in luce[m] parvulus Engelmundus velut aurora divinis crismatibus repleta cepit sumni [lumine?] exemplaritatis crescere, ac i[n]ter teneros annos laudabilium morum clara probitate cunctis fidelibus esse imitandus. | Nadat hij de hoogste genade duidelijk had ontvangen heeft hij deze niet enkel in Engeland maar ook in Holland via zijn deugden wonderbaar tentoon gespreid. Op die manier geheiligd verdient zijn naam door de gehele wereld te worden vereerd. En omdat hij via Goddelijke voorgevoel en aanmaning Engelmundus werd genoemd en [nog] omdat hij als een engel in de Latijnse wereld welbespraakt [predikte] en met vele daadwerkelijke voorbeelden dienstbaar zijn prediking illustreerde. Weldra onderricht in het licht … werd Engelmundus als met een aureool van goddelijke charismata vervuld. Hij groeide in een hoogst voorbeeldige leefwijze. Hij toonde duidelijk de weg spijts zijn jonge leeftijd. Zijn te loven gedrag is door alle gelovigen te volgen. |
Ipse etiam [etenim?] maturis incedendo moribus petulantia[m] puerile[m] omnino reliciens sub tenello pectore gestare senile[m] se animum ostendebat. Cumque puer aliquatulum crevisset ipse[m] sacre erudicionis studiis ac liberalibus artibus imbuendu[m] tradiderunt. Cui Deus tale discendi studium contulit ut cuo [evo?] maiorest miru[m] in modum in discendo precelleret. | En eens volwassen in leefwijze had hij alle gewelddadigheid van zijn jeugd verworpen. Onder de controle [?] van zijn hart toonde hij een volgzame geest. Terwijl hij als kind enkel een beetje groeide gaf hij zich over aan het heilig onderricht en studies en liet hij zich vullen met de vrije kunsten. [Zo] gaf God aan hem een zo grote vaardigheid is het onderwijs zodat – wat meer is – dat hij merkwaardig vooruitging in het kennen. |
Ne autem terram [terrene?] carnis inhabitatio suum [sensum suum?] deprimeret celestia cogitante[m], ipsa[m] ut serviret spiritui vigiliis et abstinenciis necno[n] cibi et potus percimonia continue macerabat, abstinens a vino sepius sciens quod in ipso lubricum latet carnis. | En omdat het leven in het [aardse] vlees hem niet te zeer zou terneerslaan koesterde hij hemelse gedachten en hij diende zijn geest[elijk leven] met waken en onthouding en hij hield niet op zich te versterven door matigheid in voedsel en drank. Hij onthield zich van wijn en vaak was hij er zich van bewust dat de wellust precies in het vlees verborgen zit. |
Ab [A?] iuventute sua castitatis pulchritudum [pulchridinem?] adamavit propter quod mulierum consorsia que preciosam animam viri rapiat [ra[iunt] ac ipsarum blanda colloquia prudentissime devitabat. | Reeds vanaf de jeugd beminde hij sterk de zuiverheid. Daarom meed hij het gezelschap van de vrouwen die de kostbare ziel van de man roven. De verwaande gesprekken [kletspraat ?] van de vrouwen meed hij zeer behoedzaam. |
Non erat [Noverat?] namque quod multi propter mulieris speciem a qua factum est peccati initium perieru[n]t. Iste etiam sciens [sanctus] ut alter Job simplex rectus at timens Deum a Christo didicit esse mansuetus, mitis corde, humilis et benignus. Miseratio nihilominus quod [que?] ab infancia secum crevit erga pauperes et afflictos sue pietatis viscera sic affecit, quod ipse verus pauper spiritus [spritu?] divinis [dives?] rebus illos largis elemosi[ni]s sustentabat. Istos vero crebris consolationibus refonebat. Cum apostolo namque Paulo cum infirmatibus infirmabatur et cum paciencibus scandalum urebatur (c). | Het was immers zo dat velen gekomen zijn omwille van het species vrouw [vrouwelijk geslacht] tot zonde en eraan ten onder gingen. Hij echter wetende als een tweede Job, eenvoudig en rechtvaardig en godvrezend was door Christus onderlegd en bijgevolg onderdanig, zachtmoedig, nederig en welwillend. Medelijden was hem evenzeer vanaf zijn kindsheid meegeven en gegroeid, zo was hij voor de armen en de verschoppelingen/verdrukten zoals zijn vrome instelling het hem ingaf. Immers zijn ware arme geest werd door goddelijke daden menige aalmoes ondersteunt. Dit [?] bracht velen vertroosting. Met de apostel Paulus die door zwakheid verzwakt de schande droeg met de lijdenden … |
Hiis ita sese habentibus dum vir domini indies in bonis operibus fructificaret, tandem nil de paternis curans substanciis ut Christo liberius militare posset ipsum praecibus [precibus] humilibus deposcit ut in paternis facultatibus se numquam manere concederet sed totam vita[m] in monastica conversatione et peregrinationis labore expenderet. | Toen dit alles zo voor hem verliep en hij ten dage dat hij in zijn vaders huis was goede dagen kende wou hij echter niets van zijn vaders goederen bezitten opdat hij in de dienst van Christus vrij zou presteren. Nederig smeekte hij om uit zijn vader goederen te worden onterfd en opdat hij nooit erin begoed zou blijven maar zijn volle leven zich aan de kloosterlijke omgang en het zwerven zou kunnen wijden. |
Hec sine [secom?] quotidie revolvens animo meditabatur et indesinenter famulos Christi (ut apis argumentosa) requirebat suo [Sic?] denique continens [contemnens?] cum suum [suo?] principe mundum et totum se ad Christi [Christum?] conferens egrediens de domo patris sui ad quoddam monasterium ordinus sancti Benedictii se transtulit. | Dat kon niet zonder onophoudelijke meditatie om de geest te keren en vandaar [?] dienaren van Christus (als bijen werkzaam) moeten zichzelf en het principe van de wereld beheersen en zichzelf helemaal aan Christus wijden. Zo trok hij weg van het huis van zijn vader en begaf zich naar een klooster van de orde van Sint Benedictus. |
In quo loco ita se devotum Deo exhibuit ut migrante abbate ipse succederet. Qui recusans forcius et renitens cum difficultate tandem victus est et ad illud officium tractus promotus ergo ad dignitatis gradum studuit ascendere et [per?] gradus virtutum. | In welke plaats hij zich vroom overgaf aan God en wanneer de abt weg was hem opvolgde. Hij aarzelde zeer en werd met moeite overtuigd. In deze taak werd hij getrokken en groeide dan ook. Zijn graad van geleerdheid steeg en ook in de deugd vorderde hij. |
Qui neque personale [personarum?] acceptor nec criminum palpator blandum et mansuetum bonis et terribile[m] se exhibebat iniustis. | Die noch persoonlijk als ontvanger noch misdadig als vervalser vleiend of zacht onrechtvaardige goederen toeeigend. |
Non honoriabat [honoribat?] persona[m] potentis sed Deum tantum et in corde et in operibus metuebat. Sermo eius ut mel dulcis predicatio eius admodum delectabilis. Convivium eius spiritualibus ferculis plenum contubernium eius angelicum. Mala omnia tanquam venena mortificata [mortifera?] respuebat, bona omnia tanquam paradisi aromata diligebat. | Die geen machtige personen eert maar God in het hart en in de daad vreest. Zijn woord is zoet als honing. Zijn prediking is even aangenaam. Met hem samenleven is vertoeven in de kringen van de engelen als strijdmakkers. Al het kwaad heeft hij als gif verdelgd en uitgespuwd, maar het goede als paradijselijke aroma bemind. |
Multis autem diebus evolutis cum vir dei [Dei?] Engelmundus esset fervidus et amore dei [Dei?] plenus vocavit eum dominus [Dominus?] in luce[m] gencium ut esset salus multorum hominum in finibus terrae [terre?] Hollandinorum exigua [Ex magna?] cum [enim?] habundancia divini amoris fervebat semper in lucrandis aminabus a Domino Jesum [Jesu?] redemptis, etiam si opus esset paratus pro eisdem quodcumque [quocumque?] martyrio subiici. | Vele dagen daarna toen de man Gods Engelmundus dienstig en vol van Gods liefde was riep God hem als licht van de volkeren opdat hij tot de einden van het land Holland met grote overvloed de liefde Gods zou dienen door voortdurend de zielen te doen groeien in de verlossing door de Heer Jezus en zelfs indien het nodig zou zijn bereid om het even welke marteling te verdragen. |
Et cum vellet Dominus lucernam sub modio posita[m] in luce[m] producere cor beati Egberti Eboracensis ecclesia [ecclesie?] in regno Northanhumbrorum archiepiscopi illustravit ut non destitet [desisteret?] (quantus [quamvis?] semel desiderio fraudatus a bone voluntatis inchoato proposito in populum Frisonicum convertendo). | En wanneer de Heer het zou willen, als het licht op de kandelaar het hart van de zalige Egbertus van de Ebor … kerk in het rijk van Northumbrië … de doorluchtige aartsbisschop … (hoezeer hetzelfde verlangen door de goede wil voorgesteld aan het Friese volk accordeert). |
Hic namque beatissimus Egbertus anxie desiderans salute[m] Germanorum virum plenum fide et gracia Willibrordum presbyterum et monachum cum undecim fratribus ex diveris monasteriis ordinis sancti Benidicti selectis in Germania[?] misit, cum quibus ut legitur hic Engelmundus recto tramite ad laude[m] dei [Dei?] tempus exposuit volubile. | Dit immers verlangt ook Egbertus sterk voor het heil van de Germanen een man vol van geloof en genade Willebrordus priester en monnik met elf broeders uit verschillende abdijen van de orde van de H. Benedictus gekozen uit Germaanse abdijen [?] bij de welke (zoals er gelezen wordt deze Engelmundus, te recht … [?] voor de lof van God en vrijwillig ingezet [?]). |
Qui pariter pervenientes in Germaniam directi sunt uniusquisque [unusquisque?] ad fora [loca?] ubi spiritus sanctus eos deduxit. Pervenit autem sanctus Engelmundus ut antiquorum edocet memoria in terra[m] Canine fatorum que modo a Kinna fluvio Kinnemaria sue [sive?] Kenemaria est dicta ibique in domita[m] gentem repperit idolatria dedita[m]. Et quo omnia [quoniam?] hii sancti doctores progeniti era[n]t in Anglia de stirpe Saxonica et Frisonica ideo convenienter prædicare [predicare?] potuerit [potuerunt?] in lingua Germanica Teutonica. | Deze kwamen gezamenlijk in Germania en ieder kreeg elk voor hem een streek waar de H. Geest hen zond. Engelmundus kwam zoals tevoren in de nagedachtenis is gebleken in de streek van de Caninefaten, genoemd aan de Kinna beek, Kinnemaria of Kenemaria genoemd. Daar kwam hij terecht in een afgoden toegewijde woonplaats [domita?] en waar alle nakomelingen voortkwamen uit het geslacht van de Saksen en de Friezen. Hij kon er dus gemakkelijk prediken in de Germaanse Teutonische tale. |
Hic autem sanctus Engelmundus in spiritum [a Spiritu?] sancto edoctus circa partes marinas accessit ubi nunc temporis Felson vicus ostenditur locatus. | Hier dus ging de Heilige Engelmundus prediken door de Heilige Geest onderricht in de kuststreek waar nu hedendaags Velsen dorp kan worden aangetoond. |
Et gracia Dei illustrante in lucrandis animabus (d) cepit predicare verbum Dei, ascedensque in quadam caverna de qua hodierna die memoria constat ibidem divino devictus fervore non verebatur faciem potencium sprevit minas illarum gentium infidelium, nec adversaribus [adversancium?] insidiis a constantia prædicationis [predicationis?] averti poterat. Non cessabat autem indefessus evangelium [ewangelii?] prædicator [predicator] nunc obstinatos convincere, nunc rudes instruere, nunc in fide teneros et neophytos confirmare. | En de genade van God aantonend en aldus de zielen verrijkend begon hij het woord van God te prediken. Hij kwam dan in een gelegenheid waar vandaag de dag sinds heugenis vaststaat dat daar de goddelijke ijver het machtig aangezicht van de Almachtige niet versmaden en waar hij … het ongelovige volk en de ontrouwe tegenstanders door voortdurende predikatie kon weghouden. Hij hield niet op van het evangelie prediker te zijn. Nu eens om de weerspannigen te overtuigen, dan om de ongeletterden te leren dan om het geloof bij de zwakken en de nieuwelingen te versteken … |
Confluebant ad baptisimum certatim [credentium?] populi et numerus credentium augebantur indies evertebantur delubra, effugebantur statue, ordinabantur sacerdotes fabricabant[ur] ecclesias [ecclesie?] offerebant donaria populi cum devocione et alacritate. | Ze stroomden toe voor het doopsel en het getal van de gelovigen vermeerderde dag na dag veranderend, de tempels werden gesloopt, de beelden werden gewijd den de priesters bouwden kerken, het volk offerde geschenken devoot en vurig. |
Appropinquante autem sui obitus hoc [tempore?] cum Dominus tantus laboribus fine[m] imponere decrevisset, febre correctus [correptus?] Felson infiduari [infirmari?] cepit, invalescenti ante [autem?] moribo [morbo?] signum salutifere crucis arripiens quia in cruce domini [Domini?] nostri Jesum [Jesu?] et non in alio gloriosi [gloriari?] didicerat, oleo [est?] sancto e[s]t inunctus et salutari viatico munitus. | Toen zijn overlijden naderde en toen de Heer zijn zo grote inspanningen zonder remmen zag minderen … hij greep toen zijn adem begon de dood te verraden naar het zaligbrengende kruis, want in het kruis van Onze Heer Jezus en niet in een andere glorierijk [teken] is ons dit heil gegeven. Met de Heilige olie gezalfd en versterkt door de heilbrengend teerspijze. |
Quo facto Christi fidelibus valefaciens totumque se Domino committens ac spiritum suum in manus patris commendans felici transitum [transitu?] ad thronum celestis gloriae [glorie?] pervolavit. | Daarna gaf hij voor de gelovigen in Christus zich geheel aan de Heer en vertrouwde zijn geest in de handen van de Vader en zich trouw overlatende vloog hij naar de troon van de hemelse glorie. |
Obiit igitur duodecimo kalendas Julii et honorifice sepultus est in ecclesesia ubi fuerat dignus minister constitutus. Iuxtaque [luxitque?] eum omnis populis Kenemari[e] eo quod apostolus gentis illiusque [illius?] cum sancto Adalberto confratre suo fuerit. | Hij stierf dus de 12 kalenden van juli en werd eervol begraven in de kerk waar hij de waardige dienaar was gesteld. Hij werd dan ook met het gehele volk van Kennemerland apostel van dat volk met de heilige Adelbertus die zijn gezel was. |
Et quia decebat multum [multus?] divine potentia [potencie?] maiestatem ut sanctum suum in celis regnare secum per signorum undeciam [evidenciam?] fideliter declararet, ipsum choruscare in terris multis miraculis fecit, que hic causa brevitatis non sunt conscripta. | En zoals het paste met veel goddelijke macht vele wonderen op aarde verrichtte opdat zijn heiligen met hem door elf [?getekenden] trouw zouden verklaren in de hemel te regeren. Om kort te zijn vermelden we ze hier niet. |
Per laude [Plaude?] igitur felix Felson que sancti huius corporis thezaurum contines tam immensum, et quem in terris habuisti pastorem nunc obtines in celis fedulum [sedulem?] protectione[m]. Verum convenit multum ut quem Deus in celis glorificat ad situm [suum?] fructum in terris mundus colat. | Via lof dus krijgt het trouwe Velsen die het grote schrijn van het lichaam bezit en die hem op aarde had als herder in de hemel getrouwe bescherming. Het past heel erg dat wie in de hemel wordt geëerd op aarde ter plaatse vruchten voortbrengt. |
Veneramur te igitur sancte confessor Engelmunde et suprema [supina?] mente precamur ut rorem celestis gracia [gracie?] nobis impetrare digneris ut mundis mentibus in hoc seculo deo [Deo?] gratam degamus vita[m], ut post hoc exilium ante Dei et Virginis Filium stemus sine rubore, atque ad vita beata[m] terra [tecum?] intremus in gloria in honore. Quod nobis prestare dignetur Jesus Christus qui cum patre [Patre?] et spiritu [Spiritu?] sancto et matre sua virgine Maria vivit et regnat Deus per infinita secula seculorum. | We vereren dus U Heilige Belijder Engelmundus en met zeer verheven geest smeken we opdat we de hemelse genade waardig zijn te krijgen in wereldse geest in deze eeuw dank zouden weten. Opdat we na deze ballingschap voor God en de zoon van de Maagd zonder schaamte zouden staan en in de gelukzaligheid in de glorie en de eer intreden. Wat wij via Jezus Christus waardig kunnen met de Vader en de Heilige Geest en zijn moeder Maria in de eeuwen der eeuwen en alle eeuwigheid. |
Anno domini nongentesimo septuagesimo septimo post turbida danorum [Danorum?], suevorum [Suevorum?] et northmanorum [Northmannorum?] tempora Baldricus de Clivis Traiecti [Traiectensis?] ecclesii [ecclesie] decimus quintus episcopus sancti Radbodi dignissimus suscessor omnia a Danis et Northmannis destructa restauravit et corpus sancti Engelmundi et multorum sociorum suorum per mistica[m] (ut creditur) revelatione[m] adinvenit, cum quibus diocesim suam Traiectensem gloriose adornavit. » | In het jaar Onzes Heren 977 na de troebelen van de Denen, Zweden en Noordmannen in de tijd van Balderic, de vijftiende bisschop van de kerk van Utrecht, Bisschop Radboud’s waardigste opvolger van allen vernield door de Denen en de Noren hersteld … Het lichaam van Engelmundus en vele gezellen van hem kwamen via wonderbaarlijke (zo gelooft men) openbaring daar terecht en het werd in zijn bisdom Utrecht glorierijk versierd (43). |
c. Het Parijse handschrift van de Vita Engelmondus
Het Parijse handschrift van de Vita Engelmondus was in 2009 besteld bij de Bibliothèque nationale de France te Parijs, maar alleen de Wonderverhalen van 1527 werden ontvangen. In 2024 werd nog een poging ondernomen om dit handschrift te vinden. De hele bron is nu online en de Vita blijkt niet in het betreffende deel te zijn opgenomen, uitsluitend de Wonderverhalen zijn aldaar te vinden. Dank aan Nathalie Loève, Département des manuscrits de la Bibliothèque nationale de France.
6. Jezuïeten en benedictijnen op afstand, 1595-1700
In de periode 1595-1700, maar liefst 105 jaar, verdwijnt Engelmundus in de plaatselijke literatuur geheel uit beeld.
De meest prominente Hollandse historicus uit die periode, Petrus Scriverius (Piet de Schrijver, 1576-1660) slaat hem over, en ook in de pseudo-Klaas Kolijn, die inmiddels (2009), waarschijnlijk valselijk, aan hem is toegeschreven (zie : Klaas Kolijn (verdwenen) en : Literaire moord op de Egmondse monnik Klaas Kolyn opgelost), ontbreekt Engelmundus.
Dat kan niet alleen daaraan worden toegeschreven dat in deze periode vooral protestantse schrijvers het woord voerden die weinig op hadden met ‘paapse heiligen’.
De traditie beklijfde kennelijk niet, dat wil zeggen : enerzijds was er geen traditie sterk genoeg om tot uitdrukking te komen in nieuwe schriftelijke documenten. In de hele literatuur bestaat er ook geen enkele verwijzing naar relletjes bekend uit Ordonantiën of Placcaten tegen niet toegestane (maar ook niet bij voorbaat verboden) religieuze optochten. Het bleef blijkbaar tamelijk rustig in Velsen, en van bedevaarten wordt alleen achteraf gewag gemaakt, net als van een tandpijncultus, die voorheen bestaan zou hebben.
Dan ontstaat er strijd tussen jezuïeten en benedictijnen. Die jezuïeten kwamen vooral uit Leuven, en ze controleerden de tweedehandse benedictijnse bronnen die in opspraak waren geraakt om de heiligencultus meer in het algemeen des te beter te redden. Later verwijzen de benedictijnen nederig, ten bewijze van hun stellingen, voor zover die zijn goedgekeurd, weer terug naar de jezuïeten om hun trouw aan de geloofsleer te betonen, en om hun geloofwaardigheid te behouden. Engelmundus wordt uiteindelijk terughoudend goedgekeurd door de jezuïeten.
a. Jan Vermeulen, Natales Sanctorum, 1595 en 1616
Het begint met de jezuïet Ioanne Molano, ook Johannes Molanus (Jan Vermeulen, ook Van der Meulen) uit Leuven, kritisch ten opzichte van de benedictijnse bronnen. Hij publiceerde in 1595 en 1616, voor de afbeeldingen zie rechts.
« 2° De S. Ingelmundo patrono in Velsen. Ex historia Velsana & literis cum ea missis à domino simone Iusto Amstelredamo, Velsæ oriundo. In Hollandia, Velsæ, sancti Ingelmundi confessoris. Qui Anglus de stirpe Frisonica cùm esset prebyter, & abbas Ordinis sancti Benedicti, temporibus beati Willebrordi, divino instrinctu venit ad fines Hollandiæ : ubi ferocibus & indomitis Kenemarijs verbum salutis prædicavit. Et post multos labores, febri correptus, animam creatori reddidit, & honorificam sepulturam accepitin vico Velsen. Sanctum autem corpus per mysticam revelationem creditur Valdericus (x), decimus quintus episcopus Traiectensis adinucnisse, cum multis alijs corporibus, quibus diœcesim Traiectesém honorificè adornauit, anno Domini nongentesimo septuagesimo septimo. Natalem habent anitqua Missalia Celendis Februarij sed à memoria hominum celebratus est in æstate, die vigesima prima Iunij, quando fortè est elevatus. Est autem Velsen, pagus diœcesis Harlemensis, ubi saanctus Ingelmundus etiam mea memoria claruit miraculis, & patrocinio contra dentium dolorem. Sed caput auro involutum inde ante aliquot annos furto est ablatum. Cœterœ reliquiæ postea à Guesiis per pavimentum templi sunt dispersæ, sed à eustode collectæ, & in tuto loco conservatæ. Eæ iam seruantur Harlemi, quia Velsæ omnes ferè ædes cum trabibus ecclesia dirutæ sunt & exustæ, partim hostili incursione, partim militum Regis necessitate. [in kleinere letter :] Vulgatum Hollandiæ Chronicon confundit hunc consessorem, cum Wicberto martyre: ut apparet. Dicit enim eum martytizatum esse à Radbodo barboro Frisonum rege. Sed quæ superius diximus, ea à Velsana ecclesia accepimus, quam hac in parte tutius sequimur, quàm citatu Chronicó (y). Quod ad nomen attinet, in collectaneo cuiusdam Carthusiani notatum inventi, In villagio Hollandiæ dicto Velsen, coli, quendam factum qui lingua patria vocatur S. Engelmondt, sed quod credatur, & à quibusdam dicatur esse sanctus Edmundus. (44)
x) Est Baldricus de Cleve.
y) Divisione 3. cap. II.
b. Miræus, ca. 1620
Arnold Moonen (zie verderop) verwijst in 1700 terug naar Miræus, Fast. Belg. & Burgund, p. 331. Bedoeld : Fasti Belgici et Burgundici /. Aubertus Miraeus Bruxellensis, Isabellae Clarae Eugeniae… à sacris Oratorij, & S.T.L. – Publicabat Bruxellis : apud Ioannem Pepermannum, bibliopolam iuratum, typographumque civitatis, sub Biblijs aureis, [1622 approb.] ; 1622.
c. Martyrologe romain, 1624
In 1624 wordt Ingelmond vermeldt op een jezuïetische lijst van heiligen en martelaren, uitgegeven te Liège (Nederlands Luik) :
« Au village de Velsen diocese d’Harleme en Holland, Sainct Ingelmond. » (45).
d. Karl Stengel, Imagines sanctorum ord. S. Benedicti, 1625
Het duurde maar liefst dertig jaar voordat er een benedictijns antwoord kwam. De Duitse benedictijnse abt Karl Stengel volgde in 1625 de jezuïet Jan Vermeulen die hij als enige bron opgeeft, maar hij voegde er wel een vroege fantasie-afbeelding van Engelmundus aan toe (zie rechtsboven, naar Matham I) :
« XXI. IVNII [21 juni]. S Ingelmundus natione Anglus de stirpe Frisonicâ, cùm esset presbyter, & abbas ordinis S Benedicti, temporibus beati Willebrordi, divino instinctu venit ad fines Hollandiæ: ubi ferocibus & indomitis Kenemariis verbum salutis prædicavit. Et post multos labores, febri correptus, animam creatori reddidit, & honorificam sepulturam accepit in vico Velsen. Ubi etiam precibus suis aquam de terrâ produxit. Sanctum autem corpus per mysticam revelationem creditur Valdericus, decimus quintus Episcopus Traienctensis adinvenisse, cum multis aliis corporibus, quibus diæcesim Traiectensem honorificè adornavit, anno Domini CMLXXVII. Natalem habent antiqua Missalia Calendis Februarij sed à memoriâ hominun celebratus est in æstate, die XXI. Iunij, quando fortè est elevatus. Est autem Velsen, pagus diæcesis Harlemensis, ubi sanctus Ingelmundus etiam nostra memoria claruit miraculis, & patrocinio contra dentium dolorem. Sed caput auro involutum inde ante aliquot annos furto est ablatum. Cæteræ reliquiæ postea à Geusis per pavimentum templi sunt dispersæ, sed à custode collectæ, & in tuto loco conservatæ. Eæ jam servantur Harlemi, quia Velsæ omnes ferè ædes cum trabibus Ecclesiæ diruntæ sunt & exustæ, partim hostili incursione, partim militum Regis necessitate. Ex Mol. natal. SS. Belgij. » (46).
e. Hugo Menardus, Martyrologium Sanctorum ordinis St. Benedicti, 1629
Nog niet gevonden, Hugo Menardus (Nicolas-Hugues Ménard) was een Franse benedictijn die in 1629 te Parijs zijn Martyrologium Sanctorum ordinis St. Benedicti uitgaf.
f. Petrus Ribadineira en Heribert Rosweydus, Generale legende der heylighen, 1629
Dit werk van opnieuw twee jezuïeten Petrus Ribadineira (Pedro de Ribadeneyra) en Heribertus Rosweydus liep vooruit op dat van de eveneens jezuïtische Bollandisten. Ook hier wordt nauwkeurig de Vita van pastoor Eylard uit de tweede, benedictijnse hand gevolgd, bovendien voor het eerst in de landstaal, maar met weglatingen en met invoeging van bijbelse verwijzingen :
« Het leven vanden H. Inghelmundus confesseur [= belijder]. Patroon in Velsen by Haerlem.
Ten tijden van Gregorius den Grooten Paus van Roome / in den jaren 592. als de Vriesen Enghelandt t’ondergebrocht hadden / zijn sy van den voorseyden Paus tot het heylich geloove end Doopsel ghebrocht : onder de welcke twee treffelijcke ghehoude persoonen waren. Deze twee / so sy seer rijck waren / ende veel aelmoessen gaven / baden Godt den Heere / dat hem gheliefde tot synder eeren hen een vrucht te verleenen. Het welck den Heere verhoorende / heeft hunne will volbrocht / ende niet alleen een vrucht / maar (dat meer is) een heyliche vrucht verleent. Het en is gheen wonder / dat desen man tot groote heylichheydt ghekomen is; ghemerckt hy van heyliche ouders ghesproten / ende met heylighe ghebeden verkreghen is. Dit uyt-verkozen kindt wierd in sijne doopinghe Ingelmundus ghenaemt : ende tot sijnen ouderdom ghekomen zijnde : is hy in Enghelandt ende Hollandt seer vermaert gheworden. Is daer-na van sijne ouders ter scholen besteet; wiert van Godt almachtigh met een sonderlingh verstandt begaeft; nemende dagelijckx toe in de Christelijcke leeringhe ende inde godtvruchtigheydt; hakende ende verlangende seer om met de Heere in alle stilligheyt hem te vereenighen. Soo den H. Inghelmundus nu in den fleur sijnder jeught van meyninghe was / alles te verlaten / ende alleenlijck Godt den Heere te dienen; heeft hy sijne ouders verlaten / ende is naer een klooster van de Orden des H. Benedicti ghegaen; doende daer het habijt aen: in welcke Orden / volghende de kloosterlijcke discipline / hy hem in alle penitentie seer gheoeffent heeft; soo het selve uyt sijne heylighheyt ghenoegh ghebleken is. Naedemael hem niet onbekent en was / dat Godt den hooveerdighen weder-staet / ende den ootmoedighen sijne gratie gheeft; soo heeft hy sy-selven ghehouden als de spongie van het klooster / hem niet te goedt kennende al te doen daer hem een ander te goedt toe kende; volgende hier in het exempel Christi, den welcken niet ghekomen en was om gedient te worden / dan wel om te dienen. Hy droegh hem als of hy eenen slave hadde gheweest; dienende in alle neerstigheydt den krancken ende siecken menschen; die ontfanghende / wasschende / ende hunne voeten kussende. Tot sijnen naesten was hy soo mede-lijdende / dat hy upt medeweerdigheydt eens anders druck ende lijden hiel / als het sijn eyghen hadde gheweest : noyt en weygherde hy hulpe of bystandt aen sijnen naesten / als het in sijne macht was; wel onthouden hebbende het ghene Godt ende het H. Evangelie seydt : Weest bermhertigh, gelijck uvven Hemelschen Vader bermhertigh is. Hy was alsulcken lief hebber der suyverheyt / dat hy niet alleen en schouwde het gheselschap der vrouwen / maer hadde eenen schroom van allen oneerlijcken klap; houdende sijn herte altijt suyver ende onbevleckt; gevende altijd eenen anghenamen reuck van hem in de presentie van Godt almachtigh. Dat sal ick segghen van de eenvoudigheydt sijnder ooghen / herte / tonge / ende andere lidtmaten; in sy-selven dickmaels overpeysende dese woorden van David : O Heere, laat mijn herre ende lichaem onbesmet blijven : op dat ick niet beschaemt en vvorde. Als hy iet hoorde dat teghen de liefde oft tot eneere streckte; soo stopte hy voorsichtighlijck met het serpent sijne ooren. Sijne ooghen waren altijdt op de aerde gheslaghen / segghende altijdt met den Propheet : Heere bevvaert mijne tonghe van het quaedt : ende mijne lippen dat sy gheen bedrogh en spreken. Sijn lichaem heeft hy met vasten seer nedergheperst / soo dat hy het selve dickmaels niet dan water en broodt en gaf; schouwende soo seer als het hem moghelijck was / alle vleesch ende andere vermakelijcke spijse. Ende als sijne nature iet voorders versocht / soo begaf hy hem tot bidden / mediatatien ende waken; bevelende Godt den Heere sy-selven / om alles door sijne hulpe te moghen overwinnen. Nae de mael hy dan bequam gevonden was om Priester te worden; soo dede hy ter eeren Godts sijne eerste Misse. Nu Priester wesende / en heeft sy-selven in dien staet gheensins verhooveerdight; dan st-selven in alle simpelheydt altijdt onthouden. Opt alle dese voorgaende dingen kan men lichtelijck bemercken hoe weerdigh desen H. Inghelmundus op Godt almachtigh is gheweest. Als nu desen Heylichen man voor alle de werelt in dusdanige deughden soo vermaert was; is’t ghebeurt / dat den Abt van sijn klooster is komen te overlijden. Naer wiens doodt de Religieusen te rade gaende om eenen anderen Abt te kiesen / hebben door het ingheven des H. Gheests den H. Inghelmundum tot eenen Oversten verkosen. Doen hy nu desen staet aenveert hadde / siende dat hy den steen was / daer alle het klooster op steunde; heeft alle de Religieusen in alle deughden soo voor-ghegaen / ende namentlijck in de ootmoedigheydt / dat alle de wereldt haer aen hem speighelen mocht : ende soo hy daerom by de menschen verheven was / moest hy diesgelijckx ook by Godt verheven zijn. De Heilighen Inghelmundus regheerde sijne schapen met alle sorghvuldigheydt / liefde / ende wijsheydt; elck een voor-komende in sijne ghebreken; nochtans soo / dat den reghel van den Heylighen Benedictus / ende de kloosterlijcke discipline floreerde / ende in alle goede manieren toenaem. Ende al was hy over sijne Religieusen niet hardt noch straf : was nochtans gheweldigh hardt ende straf teghen sy-selven. Hy was ghestadigh in het ghebedt / ende minnelijck in ’t ontvanghen van eenighe gasten / kloeck in het vermanen / straf in de sonden te begrijpen; ende met den kortsten / hy was heel verstonden in de liefde ende den dienst Godts; nimmermeer ledigh / oft hy arbeydde / oft badt / oft contempleerde soo dat hy sijnen tijdt seer wel besteedde. Soo hy dus heel vierigh in de liefde Godts was / soo heeft hem Godt gheroepen / ende als eene heersse op eenen kandelaer ghestelt / om andere menschen oock te onderwijsen / te leeren / ende tot de saligheydt hunder sielen te brengen. Godt heeft dan den H. Egbertum vermaent / dat hy sekere mannen uyt-seynden soude / om het H. Schriften gheloove voorder te predicken. Het welck den saligen Egbertus doende / heeft den H. Willibrordus met twaelf andere gesonden / om andere natien te bekeeren : daer den H. Ingelmundus eenen af was : ende sy zijn altemael in Kermarien gekomen / elck in een quartier daer hen den gheest Godts toedreef. Ende soo dese heylighe Leeraers in Enghelandt geboren waren / uyt het gheslacht van de Sassenaers / die men Vriesen noemt; soo hebben sy daer altemael ghevoechlijck in de Duytsche tale konnen predicken. Den H. Gheest heeft den H. Inghelmundum aen den zee-kant te Velsen ghestiert : alwaer by met grooten yver (om voor Godt den Heere sielen te winnen) heeft begonst te predicken / staende op eenen bergh : hy en ontsach noch arm / noch rijck / noch oock eenighe dreyghementen; niet-teghenstaende dat het een afgodisch ende seer onbevreest volck was : ende en hiel niet op . voor dat hy hen tot de kennisse van den levendigen Godt / ende tot het H. Christen gheloove ghebrocht hadde / verlatende alle afgoderije : ende die te voren grijpende wolven gheweest hadden / wierden nu tam als schapen : want hy leerde hen / dat de saligheydt niet alleen in blootelijck te gelooven gelegen is; maer oock in de wercken / ende in’t wel leven. Men leest dat hy in het dorp Velsen soo heylichlijck gheleeft heeft / dat hy door sijne vierighe ghebeden uyt der aerden water heeft doen spruyten. Nae dien den H. Inghelmundus nu oudt gheworden was / ende sijne pelgrimagie volbrocht hadde; soo en ghebrack daer niet / dan de kroone der vergheldinghe / die hy van den rechtveerdighen Heere voor allen sijnen arbeydt verwachtede. Dus is hy in een kortse ghevallen : ende voorstende sijne aenstaende doodt / heeft allen die ontrent hem waren / gheestelijck ende wereltlijck / Adieu geseyt / ende ontfangen hebbende het H. Sacrament / heeft Gode sijne siele salighlijck opgheoffert. Sijn lichaem te Velsen seer eerlijck begraven zijnde / is achter-na (soo sommighe segghen) van den weerdighen Bisschop van Utrecht Baldricus door goddellijcke openbaringhe / met noch sommige van sijne mede-gezellen ghevonden; waer mede hy de kercke van Utrecht verciert heeft / in het jaer 977. » (47).
g. Le martyrologe belge, 1641
In 1641 wordt Ingelmond andermaal vermeldt op een lijst van heiligen en martelaren, met wat meer gegevens, en voor het eerst met tandpijn als specialiteit, uitgegeven te Mons (Bergen) :
« Au village de Velsen, Diocese d’Haerlem en Hollande, la deposition de S. Ingelmond Confesseur, Anglois de nation, & jadis Patron du susdit lieu; aux environs duquel il prescha l’Evangile, & fit plusierus miracles & guarisons. Il est invoqué principalement contre le mal des dents. » (48).
h. Gabriel Bucelinus, Menologium benedictinum, 1655
Voluit : Menologium benedictinum, sanctorum, beatorum atque illustrium ejusdem ordinis virorum elogus illustratum / Gabriel Bucelinus (Gabriel Buzlin, 1599-1681, een jezuïet). – Veldkirchii [Feldkirch], apud Henricum Bilium, 1655. Een exemplaar is aanwezig in de Universiteitsbibliotheek Gent, en verschijnt ongetwijfeld binnenkort op het web.
i. Amand Belver, Memoriale benedictinum sanctorum, ná 1666
Memoriale benedictinum sanctorum / Amand Belver (een benedictijn uit de abdij van St.-Winnok), ná 1666, p. 299-301, waarin Engelmundus wordt aanbevolen tegen tandpijn (zie de derde rechts afgebeelde pagina onder “Dentium” = gebit). De vraag hoe dit gegeven op dat moment terecht kan zijn gekomen in de abdij van St. Winnok lijkt simpel : eerder bestond het nog niet, er is een lijst gemaakt van gezondheidsproblemen, en bij elk werd een geschikte heilige gezocht, en Engelmundus leek enigszins geschikt vanwege de wonderverhalen uit 1527. Engelmundus is blijkens de lijst al tandheelkundig specialist, eerder wordt hij nergens zo aangeduid, in het gezelschap van Michael Camald, Tetricus, Ursmarus en Ediltruda. Die lijst circuleert in Frankrijk nog altijd, zie : Abbé Julio, Prières Merveilleuses pour guérir les maladies physiques, Éditions Lanore, 2009, p. 34, Hoofdstuk "Maux de dents" : N° 12. – « … S. Engelmont d’Angleterre, prêtre, abbé de l'Ordre de Saint Benoît… » Een opvallende collega aldaar is S. Ursmarus van de abdij van Lobbes.
j. Luc d’Achéry en Jean Mabillon, Acta Sanctorum ordinis Sancti Benedicti, 1632-1707
Het gaat om : Acta Sanctorum ordinis Sancti Benedicti (negen delen) / uitgegeven door Luc d’Achéry (een Benedictijn, 1609-1685) en Jean Mabillon (eveneens een Benedictijn, 1632-1707), die na de jezuïeten door een eigen historische tekstkritiek niettemin vooral probeerden te redden wat er te redden viel. – Paris, 1668-1701. Nog niet gevonden, de uitgave wordt gebruikelijk afgekort als AASSOB.
7. De achttiende eeuw : protestanten en oud-katholieken
Dat verandert in de achttiende eeuw. De schermutselingen tussen reformatie en contra-reformatie verdwijnen naar de achtergrond. Protestantse schrijvers beginnen zich in de achttiende eeuw iets toleranter te interesseren voor de minder gevaarlijk geworden katholieke voor-geschiedenis van het “volkse vaderland” (en de folklore), waaruit een “volkse” kern wordt overgenomen.
Maar er ontstaat ook een geschil tussen rooms-katholieken en oud-katholieken (smalend ook “jansenisten” genoemd). Het pauselijk offensief tegen de “oud-katholieken” is te vinden in de bullen Vineam Domini, 1705 en Unigenitus, 1713, de kerkscheuring in de Noordelijke Nederlanden volgde in 1723.
Na een paar generaties van stilte komt de plaatselijke Engelmundus-industrie weer op gang, om te beginnen heel bescheiden, met protestantse “poëzie”.
a. Arnold Moonen, 1700
In 1700 rijmde de predikant, dichter en taalkundige A. Moonen :
« Terwyl hy by het graf van Engelmont den gront Der Roomsche weiden en Florenses stroom en haven Elk aenprees, daer hy eerst dien jongeling zagh draeven Te paerde, dien alomme op ’t heiligh hoogh altaer De wierook wordt gezwaeit wel twalefmael in ’tjaer; Die ook de zorgen van zyn welgelaede fchaepen Uitheemschen toebetrout en Nederlantsche knaepen. »
Met het graf van Engemundus is mogelijk de boven afgebeelde sarcofaagdeksel (?) uit de twaalfde of dertiende eeuw bedoeld. A. Moonen ontkent dat Engelmundus een metgezel van Willibrord was, en hij tekende er, zonder zelf iets nieuws toe te voegen, bij aan :
« Pag. 117. reg. 16.
By het graf van Engelmont. ] Van Engelmont of Ingelmont schryft Miræus, Fast. Belg. & Burgund, p. 331. op den xxi.sten van Zomermaent, dat hy een Engelsche Vries, ten tyde van Willebrord, (onder wiens metgezellen hy nochtans niet wordt getelt) den Baethouweren [bedoeld : Betuwers] en Kennemaeren het Euangeli verkondigt heeft, en, na veel arbeits zyne ziel Gode overgegeeven hebbende, en te Velzen , een dorp onder het Bisdom van Haerlem, begraeven, door Bisschop Balderyk van Utrecht in den jaere 977. uit de aerde verheven is. Filippus Rovenius, uit ons Deventer geboortigh, en Aertsbisschop van Filippen en Utrecht, gelyk hy zich plagh te schryven , en Apostolische Stedehouder in de Nederlanden, die de Roomsche Kerkdiensten der heiligen, onder het Aertsbisdom van Utrecht en de Bisdommen van Haerlem, Deventer, Leeuwaerden, Groningen en Middelburg geviert, in het jaer 1640. uitgegeeven heeft, getuigt dit zelve op den vierdagh van Engelmont, maer met eenigh verschil en niet zoo veel zekerheits. Hy noemt hem eenen Engelschman van Vriesche afkomste, die, vroeg geleert, en de orde van Benediktus ingegaen, en van de broederen tot Abt gekoren, door Godts ingeeven den Kennemerlanderen, een woest en ongetemt volk, het Euangeli verkondigt heeft, en na eene groote zielenwinst in eenen hoogen ouderdom aen de koorts overleden is, en te Velzen, in eene der vyf moederkerken, die Willebrord tusschen de Maes en het Tessel zoude gebout hebben, begraeven; namaels doorluchtigh door wonderwerken, en meest door een water, dat, op zyn gebedt verkregen, toen noch heilzaem zoude zyn tegens de tantpyn , vloeiende, naer de gemeene overlevering, voorby de vervalle overblyfsels zyner wooninge. Van Bisschop Balderyk gelooft hy, dat hy dit heiligh lichaem door godlyke openbaering gevonden hebbe met veele lyken van andere heiligen, waer mede hy zyn Sticht vereert en versiert heeft. Maer van deezen wordt by de geschiedenisschryvers der Utrechtsche Bisschoppen niet gewaegt; in het tegendeel bepaelen zy het getal deezer heiligen tot Lebuinus, Werenfridus, Plechelmus, Wiro, Orgerus, Odulfus en Radbodus, zonder eenen eenigen hier by te voegen. Alleen verhaelt Heda, dat ook in zynen tyt het lichaem van den heiligen priester en martelaer Jeroen te Noortwyk gevonden zy. Van welke geschiedenisse de Gemeene, doch van Gouthoeven verbeterde, Hollantsche Kronyk de omstandigheden wytluchtigh verhaelt p. m. 247, 248. Het hooft van Engelmont, (vervolgt Rovenius wyder) in gout beslagen, is voor weinigh jaeren gestolen; en andere overblyfsels, door de Geuzen over de kerkvloer gestrooit, maer door den Koster trouwelyk vergadert zouden in de hooftstadt Haerlem op eene veilige plaetse bewaert worden, Zie de Offic. SS. Archiep. Ultraj., p. 48, 49. » (49).
b. Acta sanctorum, 1707
Dan komt er weer een “Roomse”, jezuïtische kritische stellingname met betrekking tot de historiciteit van Engelmundus :
De S. ENGELMUNDO PRESBYTERO VELSENÆ IN HOLLANDIA. SYLLOGE HISTORICA. De ejus culta, vita, miraculis. HArlemum, urbs magna Hollandiæ atque caput Kennemariæ, Episcopalis facta est, dum fides orthodoxa ibidem adhuc floreret : in cujus diœcesi & quator circiter passuum millibus ab ea versus Septemtrionem dissita, est Velsena, vicus cum arce, Patronum agnoscens S. Engelmundum, de quo hic agimus. Habemus Officia propria Archiepiscopatus Ultrajectensis, & Episcopatuum suffraganeorum Harlemensis aliorumque, anno mdcl auctoritate Philippi Archiepiscopi Philippensis & Vicarii Apostolici excusa, in quibus ad hunc xxi Junii, pro tota dœcesi Harlemensi, præscribitur Officium de S. Engelmundo sub ritu duplici, & in primo Nocturno recitantur Lectiones de libro Ecclesiastice, Sapientiam omnium antiquorum, ut in Communi Doctorum. In secundo Nocturno præscribuntur de rebus ejus gestis Lectiones hæ propriæ.
2 Engelmundus, natione Anglas, de stirpe Frisionica, piis natus parentibus, & à prima ætate studiis applicatus, rara docilitate, Christianæ doctrinæ & virtutum semina apprehendit. In flore juventutis, parentum domo relicta, Ordinem S. Benedicti ingressus, humilitatis obsequia gnaviter sectans, in pœnitentiæ exercitiis & monastica disciplina colenda strenuus fuit. Misericordiæ operibus strenue vacans, castitatem animi & corporis per sobrietatem & orationis studia merifice coluit, ut membra sua exhiberet arma justitiæ in sanctificationem. Ad Sacerdotium promotus, & à Fratibus in Abbatem electus, prudenti simplicitate, verbo & exemplo suis præluxit. Mansuetudinis humilitatisque virtutes jugiter exercens, omnibus se acceptum reddidit. In hospitalitate erat benignus, in docendo & monendo assiduus, necnon acer in corrip[iendo; ita ut ipso dirigente, perfectionis regula multum vigeret.
3 Temporibus S. Willibrordi divino instinctu Engelmundus venit in fines Hollandiæ, ad eam partem, quæ Kennemaria dicitur : ubi indomitis ac ferocibus populis Jesu Christi Euangelium prædicavit. Et cum Angelica præditus eloquentiâ, fideliter in animarum messe desudaflet, prurimasque animas in Christi Ecclesiam congregasset; febri correptus, & obitus sui diem instare prospiciens, convocato clero ac populo valedicens, salutaria dedit monita; & sacro munitus Viatico, plenus dierum & bonorum operum, beatam Creatori animam reddidit; ac honorifice sepultus, quievit in pago Velseno dioœcesis Harlemensis : ubi olim una fuit ex quinque matricibus Ecclesiis, à Willibrordo inter Mosam fluvium & Texaliam insulam extructis.
4 Hic Sanctus aquam de terra oratione sua produxit : quae etiam nunc hausta, pruribus sanitatem adfert fidelibus, & maxime dentium dolores curat. Eaque, ut vetus habet traditio, in modum rivuli ædes habitationis ipsius præterlabi solet : cujus rudera in campo, Velsenæ ecclesiæ vicino, adhuc extant, & pia devotione à fidelibus visitantur. Sacrum ejus corpus Baldericus Ultrajectensis Episcopus per mysticam revelationem invenisse creditur, cum multis aliorum Sanctorum corporibus, quibus diœcesim suam honorifice adornavit. Caput sancti, auro involutum, ante annos aliquot furto ablatum est : ceteræ Reliquiæ à Geusiis per templi pavimentum dispesæ, sed à custode fideliter collectæ, in Cathedrali civitate Harlemensi tuto loco conservatæ sunt.
5 Hactenus Lectiones secundi Nocturni. In tertio Nocturno legitur Euangelium Vos estis sal terræ, cum Homilia S. Joannis Chrysostimi; & post Lectionem octavam recitatur Responsorium, In medio Ecclesiæ uti de Doctoribus solitum est fieri. Antiphonæ ad Vesperas & Laudes sunt propriæ, ex quibus una profertur ad Magnificat hujusmodi. Beatus Engelmundus, velut Angelus Dei, ad gentem expectantem auxilium Domini in monasterium missus est, propter eos qui hereditatem capiunt salutis. Alleluja, & ista additur Oratio : Populum tuum, quæsumus Domine, B. Engelmundi Abbatia intercessione custodi, ut cujus ministerio fidem tuam edocti sumus, ejusdem meritis æternæ beatitudinis præmia consequamur. Hæ in dictis Officiis pro priis, in quibus reliqua præscribuntur ex Communi Confessoris non Pontificus sumenda : & consentiunt ea quæ Molanus habet in Natalibus Sanctorum Belgii. Accepimus ex schedis D. Lindani quamdam S. Engelmundi Vitam, à Meilardo Pastore Velsano anno mdlxiv compositam; sed quæ præter variam circumlocutionem & virtutum ornamenta nihil singulare, quod non possit quibuscumque viris Apostolicis applicari, videtur continere, quare omittendam consuimus, solumque addimus quæ sub finem de ejus ad Velsenam adventu, morte ac Reliquiarum inventione sic referuntur.
6 S. Engelmundus à Spiritu edoctus, deductusque circa partes marinas, accessit ubi nunc temporis Velsen Vicus ostenditur locatus : & amore Dei inflammante, in lucrandis animabus cœpit ibidem predicare verbum Dei; ascendensque in quodam monte, de quo hodierna die memoria constat, ibidem divino devictus fervore, non verebatur faciem potentium, sprevitque minas illarum gentium infidelium, sideliterque atque viriliter aggressus est prædicare verbum salutis. Et sic inter feroces ac indomitas gentes Kermariorum tam diu Euangelicus insistebat eruditionibus, donec qui erant cultores idolorum, jam verum Deum adorantes, & superstitiones idololatriæ omnino deserentes, ad veram fidem & cognitionem salutarem pervenientes, in Domino crediderunt; & homines, qui ante erant lupi rapaces atque feroces, jam ad pedes Domini tamquam oves mansuetissimas deduxit, neque enimtam verbo quam exemplo dociut : & exemplar in præsentia omnes dociut, qualiter fidelis Christianus in opere existere debet & vita. Legitur enim quod in pago de velsen tam sancte & devote vixit, ut orationibus suis aquam de terra produxit. Cum autem post labores coronam, quam redditurus esset justus Judex, accepturus esset B. Engelmundus, grandævæque ætatis existeret; febre correptus est, & providens, sicut à Domino doctus erat, finem suum appropinquare, Clero & populo valedicens, sacra Communione accepta, secundum ritum Catholicæ fidei, felicem Creatori animam reddidit. Ideo Confessor inclitus, Ecclesiasticæ sepulturæ traditus, in vico prædicto Velsen honorifice requiescit. Cujus sanctum corpus, ut ab aliquibus creditur, per mysticam revelationem Baldericus Trajectensis decimus quintus Episcopus adinvenit, cum multis sociorum corporibus, de quibus diœsim Trajectensem gloriosius adornavit, anno Domini nongentesimo septuagesimo septimo ad Laudem Dei. Hæc ibi.
7 Joannes de Beka in Chronico Episcoporum Trajactensium enumerat septem corpora Sanctorum, à Baldrico adinventa, absque mentione S. Engelmundi : qui tamen supra in Lectionibus & apud Molanum, Miræum aliosque adjungitur. Eumdem Sanctis Benedictis adscripserunt Menardus, Bucelinus, aliique Joannes Mabilio seculo 3 pag. 2, solum inter Prætermissos retulit. Saussajus in Supplemento Martyrologii Gallicani Martyrem facit, ejusque elogium descripsit Alfordus in Annalibus Ecclesiæ Anglo-Saxonicæ, ad an. 727 num. 13, atque cum Martyrologio Anglicano Martyrem etiam scribit : quem errorem ex vulgato Hollandiæ Chronico arreptum asserit Molanus. Edidit Soutmannus anno mdcl præclaris typis effigies Sanctorum, quos in fœderato Belgio militiæ suæ Legatos, sanctissimi sacri belli Duces, patriæ Apostolos, & decora lumina appellat; atque inter hos collocat S. Engelmundum, cum hac inscriptione : Engelmundus, non ex numero xii discipulorum S. Egberti, laboravit tamen cum S. Willibrordo, & cum S. Adelberto Kennemarios ad Christum convertit : proprius Patronus in Velsen. Colitur xxi Junii. De S. Adelberto agemus infra xxv Junii, & de S. Willibrordo vii Novembris. Ejus memoria ad Kalendas Februarii inscripta est Ms. Florario, & nonnullis antiquis Missalibus à Molano citatis, qui dies ejus natalis sensetur in Ms. codice cœnobii Præmonstratensis Antverpiæ; sed additur, solennem ejus memoriam agi cum processione & occursu populi die xxi Junii, adduntur etiam nonnulla ejus meritis patrata miracula, quibus hæc Acta concludimus, & sunt ista.
8 Engelmundus Presbyter & Martyr Domini gratiosus, & in Velsen Patronus, sicut ibi in corpore requiescit, sic etiam gloriolis miraculis clarescit. Puer quidam, de Geldriæ partibus oriundus, anno Domini mccc & lxx, tumore colli languebat in gutture : cujus parentes, filio parvulo compatientes, admoniti sunt nocte, veris, non inanibus somniis, ut pro salute filii Patronum prædictum Enghelmundum sanctum in Velsen visitarent, & filium cum muneribus ibi præsentarent. Cumque vigilantes de somno quod audierant invicem referret, votum distulerunt, donec secundo & tertio voce lapsa cælitus admoniti sunt. Qui quamvis locum nescirent, utpote non in Hollandia sed in Geldria conversati; voto se strinxorunt illuc filium deferre, & eumdem Christi Confessorem honorare Filius igitur voto facto concaluit illico : & eumdem sanatum parentes cum muneribus eidem Sancto præsentaverunt in Velsen cum gaudio magno. Deinde anno Domini mcccxc, vir quidam defectum glutiendi sentiens in gutture, medicum consuluit : qui cum dixisset quia per aliquot adhuc dies oporteret eum languere, & sic post novem dies curari posse; ille putans tanto tempore se non victurum, ad invocandum suum proprium Patronum se concertit : & sine mora defectus præscriptus in eo cessavit. Eodem anno mcccxc, puer quidam languebat sanie nimia ex auribus & naribus ejus decurrente; parentibus vero suis votum suo Patrono voventibus pro puero, puer ille convaluit illico. » (50).
Toch wel vervelend dat ze toen in het latijn schreven, want toen kon al bijna niemand het lezen, en nu weinig beter, en dat zal de bedoeling ook wel zijn geweest.
c. H.F. van Heussen, 1715 en 1721
De oud-katholieke apostolisch vicaris te Den Haag Hugo Franciskus van Heussen (1659-1719) getroostte zich veel moeite om de Nederlandse heiligen meer aanzien te geven – en een vracht mythen te consolideren. Hij moest het beter doen dan de “Roomschen”, gelukkig kon hij het voor zijn geloof tot het Nederlandstalig gebied beperken en kon hij dus ook rond Hollands schrijven. Minder kritisch ingesteld schitterde hij in overdadigheid. In 1715 publiceerde hij zijn Batavia sacra, en in 1719 zijn zeer prestitieuze Historia episcopatuum Foederati Belgii, utpote Metropolitani Ultrajectini, nec non suffraganeorum Harlemensis, Daventriensis, Leovardiensis, Groningensis et Middelburgensis en tenslotte verscheen van hem posthuum in 1721 het eenvoudiger Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Noordholland en Westfriesland. Uit de eerste en laatste bron wordt de tekst hier volledig weergegeven.
– Batavia sacra :
Engelmun- dus van sommigen gehouden voor reis- genoot van S. Willi- brordus.
Hy word tegen de waarheit voor een en den zel- ven gehou- den met den H. Ed- mundus.
Zijn leven door ver- scheide Schryvers uytgegee- ven.
Verhaal van zyn leven uyt Molanus
Zijne ge- dagtenis in groote waarde te Velzen, al- waar hy tegen de tandpijn aangeroe- pen wordt.
Hy heeft ook mira- kelen ge- daan, waar van ’er sommigen hier opge- telt wor- den |
« De H. Engelmundus, Patroon van Velzen. Sommigen, zeit Bosschaarts (a) (51), laaten iemand van de boven genoemden achter, en stel- len Ingelmundus ofte Wervinus tot reis- genoot van den H. Willibrordus : zoo doet zekere Kornelis van Hoorn, Kanon- nik Regulier in zijne Historissche Wereld- kaart, uytgegeeven t’ Utregt in ’t jaar 1537 (52). Velsen is een dorp van ’t Haarlemsche Bis- dom / gelegen ontrent 4000 passen van Haarlem / een der groote steden van Hol- land / en hoofdstad van Kennemerland. Rovenius, Aartsbisschop van Filippen / enz. heeft den inhoud van Engelmundus leven in ’t jaar 1640 uytgegeeven / en doen drukken onder de bijzondere Getijden van ’t Utregtsche Aarts- bisdom / en van de onderhoorige Bisdommen. Soutman, die de afbeeldingen van de Aposte- len onzes Vaderlands in ’t jaar 1650 in schoo- ne prenten heeft uytgegeeven / en onder dezelven Engelmundus geplaatst / heeft dit by zijne prent doen drukken : Engelmundus was niet van het getal der twaalf leerlingen van Egbertus : hij heeft egter met Willibrordus gearbeidt : en heeft met S. Adelbertus de Kennemaars tot Christus bekeert. Hy is de byzondere Patroon van Velzen. Daar zijn ’er die hem voor een en den zelven houden met den H. Edmondus; doch dit strijdt opentlijk tegen de waarheit. Saussajus (53) in zijn Ophangsel aan ’t fransche Martelaars-boek / Altfordus in zijn Engel-Sacissche Jaarboeken / en ’t Engelsche Martelaarsboek / hebben ’t ook mis / als zy ’er een Martelaar van maaken; welke dooling volgens Molanus ontleent is uyt de gemeene Kronijk van Holland. Het leven van Engelmundus is in ’t ligt gegee- ven door Aussaius, die het bij van woord tot woord getrokken heeft uyt J. Molanus. Een ze- kere Meilerd, Pastoor van Velsen / zo als wy uyt de papieren van Lindanus bespeuren / heeft in ’t jaar 1564 een ander en wijdloopiger leven aan de nakomelingen bezorgt : doch het welke vol- gens de Bollandisten, schryvende over den 21 Junii / behalven veele om-redenen en oppron- kingen van zijn deugden / niet zonderlings schijnt te behelzen / ’t geen men niet aan alle Aposto- lissche mannen zou konnen toepassen. Wy geven u dan het volgende uyt Molanus : Engelmundus een Engelsman, van Vriesschen afkomste, Priester en Abt (b) Benediktus Or- de zijnde, is ten tijde van den H. Willibrordus door Goddelijke inblazing gekomen op de gren- zen van Holland, alwaar hy het woord der zalig- heit aan de woeste en stijf-koppige Kennemers heeft verkondigt. Na veel arbeids is hy van de koortze bevangen, en heeft zijne ziel den Schep- per opgedraagen : en hy heeft een heerlijke be- gravenis te Velzen bekomen, alwaar hy ook door zijn gebed water uyt de aarde had voortgebragt. Men gelooft dat Baldericus, den vijftiende Bisschop van Utregt, zijn lichaam met meer andere lichaa- men, met de welken hy zijn Bisdom heerlijk ver- ciert heeft, in ’t jaar 977. door hemelsche open- baaring heeft gevonden. De oude Mis-boeken stellen zijnen geboorte-dag (***) op den 1 Februa- ry : maar hy is zoo lang als ’t menschen konnen geheugen, geviert geweest in den zomer op den 21 Junii, wanneer misschien zijn lichaam uyt de aarde geligt is geweest. Vorders is de H. Engel- mundus ook noch in onzen tijd vermaart geweest door het doen van verscheiden mirakelen, en wordt gehouden voor den Patroon tegen de tandpijn. Maar zijn hoofd, dat met goud beslagen was, is voor eenige jaaren gestolen geweest. Zijne andere Overblijfzelen, die naderhand door de onkatolijken (in de eerste woede der in- landsche oorlogen) over de vloer der kerke ge- smeeten en verstroit wierden, zijn door den Ko- ster weer opgeraapt en in veilige plaatze gebor- gen. Dezelven zijn nu te Haarlem in bewaaringe, om dat meest alle de huizen te Velze, ten deele door de stroperyen der vyanden, ten deele door ’t gebrek van ’s Konings soldaaten, met de balken der kerke onder de voet gesmeeten en verbrandt zijn. In een boek met de hand geschreeven / be- hoorende tot de Abdij der Norbertijnen te Ant- werpen / staan eenige mirakelen aangehaald / die door zijne verdiensten geschiedt zijn : als dat ’er een kind uyt Gelderland te Velzen gebragt zijnde geneezen is van een gezwel aan zijnen hals daar hy van ging quijnen : dat ’er in ’t jaar 1390 een man die niet kon zwelgen / door zijne voorspraak aanstonds geholpen wierdt : en dat noch een ander kind / aan wien een ge- dunrige etterbloed ten ooren en neuze uytbor- relde / binnen ’t zelve jaar op het aanroepen van den H. Engelmundus geneezen is geweest. » (54). |
Noten
a) in Diatrib. diff. 29.
b) Behalven Molanus, hebben hem ook Hugo Menardus, Bu- celinus, J., Mabillon (55) en meer andere onder de Heiligen van Be- nedictus Order geplaatst.
***) Dat is zijnen sterfdag : want de sterfdag der Hei- ligen, gelijk boven aangeweezen is, wordt voor hun- nen geboorte-dag gehouden; om dat ze als dan een nieuw en hemelsch leven ontvangen (56).
|
– Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Noordholland en Westfriesland :
« Velsen Te Velzen / (1) een dorp beoosten Haarlem gelegen / heeft wel-eer het slot der van Velzen gestaan: welker naam om den moord van Flo- ris V., door Gerrit van Velzen begaan / afschu- welijk is geworden. In ’t Register van de goe- deren der Utrechtse Kerke heeft het den naam van Valesa: dan in ’t verdrag tusschen den Bis- schop van Utrecht en den Abt van Epternach / van ’t jaar (††)1063 / word het Velzereburg en een Moederkerk genoemt. Want het gemeen gevoelen is dat de Paro- chikerk eerst opgerecht is door S. Willibror- dus: en een der vijf Moederkerken of aller- oudste kerken van gansch Holland is. De kerk / die ’er tegenwoordig staat / is in de laatere eeu- wen gebouwt, en ter gedagtenisse van den Abt Engelmundus, den bijzonderen Patroon der Velzenaaren / en den Apostel van Vriesland / ingewijdt. Deeze Engelmundus, een Engelsman, maar van afkomste een Vries, is niet geweest onder het twaalf getal van de HH. Egbertus en Willi- brordus: maar, alzoo hy Priester en een Abt van S. Benedictus Order was, is hy ten tijde van den H. Willibrordus door Goddelijke ingeeving in Holland gekomen; daar hy het woord der Zaligheit aan de barsse en tomeloze Kennemaa- ren gepredikt heeft. Na veel arbeidens de koorts gekreegen hebbende, heeft hy zijne ziel in de handen van zijnen Schepper overgegeeven, en is te Velzen statelijk begraaven: alwaar ook wa- ter uit de aarde door zijne gebeden van zelfs op- gewelt was. Men gelooft dat Baldericus, de vijftiende Bisschop van Utrecht, zijn H. lichaam met meer andere lichaamen van Heilige persoo- nen gevonden, en daar mede zijn Bisdom voor- treffelijk opgeschikt heeft in ’t jaar 977. Zijn geboorte-dag staat in de oude Misboeken aan- getekend op den 1 Februari (57): maar hy is, zoo lang als het menschen geheugen konnen, altijd geviert geweest in den zomer, op den 21 Juny; wanneer zyn lichaam waarschijnelijk uyt de aar- de zal geheeven zijn. S. Engelmundus heeft noch by onzen tijd veele wonder werken te Velzen gedaan; en word met baat aangeroepen tegen de tandpijn. Doch zijn hoofd, in goud gesla- gen, is over eenige jaaren gestolen. Naderhand zijn zijn vordere Reliquyen door de eerste aanhangers van de nieuwe gezindheit over de vloer van de kerk gestrooit: doch de Ko- ster heeft derzelve zorgvuldig opgeraapt, en in een veilige plaats gebragt. T’hans worden ze te Haarlem bewaart; om dat meest alle de hui- zen te Velzen, zoo wel als de balken der ker- ke, afgebroken zijn: hetwelke ten deele aan de strooperye der vyanden, ten deele aan de noot- zaakelijkheit van ’s Konings Soldaaten, gewee- ten moet worden. Dus verre Molanus in zijne geboortedagen der Heiligen van Nederland; die het uyt de geschriften van Velzen getrokken heeft. In een ongedrukt boekje/ ’t welk de Abdye der Premonstreitheeren te Antwerpen toebe- hoort / staan eenige mirakelen of woonderdaa- den vermeld / dewelke door zijne verdiensten zijn geschiedt: by voorbeeld dat ’er in ’t jaar 1370 een kind uyt Gelderland is gebragt / ’t welk van een gezwel aan den hals ging quij- nen / en dat het daar geneezen is: dat ’er in ’t jaar 1390 zeker man / die niet zwelgen konde / aanstonds geholpen is : dat ’er in ’t zelfde jaar een ander kind / op het aanroepen van S. En- mundus, geneezen is van een etterloop; die hem ten neuze er ter ooren uyt bloeide enz. Behalven Molanus hebben ook Hugo Menar- dus, Bucelinus, Mabilon, en meer anderen / den H. Engenmundus onder de Benediktijnen geplaatst. Ook konnen de Bollandisten, (‡‡) daar ze van hem schrijven / nagezien worden. Daar zijn altijd veele bevaarden naar Vel- zen gegaan / om S. Engelmundus tegen de tandpijn aan te roepen: T’hans geschieden die op een open veld : daar wel eer eene kapel / t’zijner eere ingewijd / heeft gestaan. Over het vergeeven van het Pastoors ampt is wel eer geschil geweest tusschen de Staaten van Holland en de Brederodens, Gerrit Wil- lemszoon, Pastoor van Velzen / omtrent 60. jaaren oude / verklaarde in ’t jaar 1514 dat hy de pastory gekreegen had op de begeevinge van den Graaf, maar dat hy / tot meerder zekerheyt / de pastory ook ontvangen had uyt handen van den Heer Brederode De Pastoor had ’er een huis : en trok jaar- lijks uyt de landeryen vyf ponden. (2) Van ouds hebben hier als Pastoors gestaan: Dideryk van Zaande, in ’t jaar 1460. Johan Niklaasz. Onderpastoor in ’t zelfde jaar. Si- mon Ysbrandszoon was Onderpastoor in ’t jaar 1472; en stierf in ’t jaar 1484. Gerrit van Oestgeest, Pastoor in ’t jaar 1485; gestorven in ’t jaar 1525. Gerrit Willemszoon, Pa- stoor in ’t jaar 1514; gelijk wy zoo even gezien hebben. Gerrit Hofland, in t jaar 1535. De- zelve had eene vikary gesticht aan S. Andries outaar: maar / omdat ’er processen overgeree- zen waren / zijn de goederen op het bevel der Heeren Staaten verkocht. Heer Milerd is volgens de pampieren van Lindanus Pastoor van Velzen geweest in ’t jaar 1564: en heeft een wijdloopiger beschrijving van S. Engelmundus leven nagelaaten / als Molanus en Saustay gedaan hadden. Op ’t le- ste van dit leven staan eenige wonderdaaden beschreeven / dewelke op de voorspraak van S. Engelmundus gebeurt waren. Ægidius Johans- zoon, Milerds nazaat / is gestorven in ’t jaar 1574. Eer deze landen van ’t oude geloof gewee- ken waren is de Pastory van Velzen bekleedt geweest door Eylert van Waterland, uyt een oude Hollandsche stamme gebooren; dewelke den 11 December 1573 te Alkmaar / met Da- vid Leendertszoon, door een wreede marteldood omgebragt is. (3) Na het invoeren van den nieuwen Gods- dienst is Johan Simonszoon, een Groeninger / Pastoor van Velzen geweest. Na hem is gevolgt Pieter Dirkshoorn, te Dirkshoorn gebooren / en bygenaamt Retu, volkomen Bacelier in de God- heit. Hij is in zijne Pastorye van Velzen gestorven in ’t jaar 1646. Wynand van Wyningen, volko- men Bacelier in de Godkunde / en Pastoor van Velzen / is aldaar gestorven den 4 November 1666. Willem Haskink, te Dreden gebooren / is Pastoor van Velzen gestorven den 26 December 1667. Christiaan van Staden, een Amsterdam- meer / is in zijne Pastory van Velzen gestorven den 10 January 1697. Dirk de Jager, een Amsterdammer / en een Lovensch Godtgeleer- de. Wijders heeft een zekere Meester Aalbert, in de streek gebooren / de katolijken tusschen Haarlem en Alkmaar woonende / even na het verdrukken van den ouden Godsdienst met grooten yver opgepast en bedient. Aantekeningen 1. De oude en recht naam van Velzen, volgens sommiger zeggen, zoude zijn Bevervoort: om dat het oorspronkelijk zoude voortgekomen zijn uyt de Bever- wijk. Ik zegge, volgens sommiger zeggen : want van oude zaaken stontelijk te spreeken, zonder oude schrij- vers of zegsmannen te hebben, is voor een schrijver, die wat nadenken heeft, al te veel gewaagd. 2. Echter staat ’er in ’t Register der geestelijke amp- ten, dewelke ter vergeevinge der Graaven stonden, dat de pastory van Velzen jaarlijks opbragt 20 gulden. 3. De lof van dezen Eilerd, of Eilardus, staat wijd- loopig beschreven by den vermaarden Pieter Opmeer. En men mag gezind zijn zoo als men wil niemand zal tegenwoordig, nu die woedende yver voor by of ten munste over ’t hoogste is, zoo een wreede door gun- nen aan eenen man, die alles had wat iemand aange- naam kan maaken : aan een man, die voor de Maje- straat van Alkmaar, verdagt van met de zoogenaamde Geuzen t’zamen geheult; en doorom de Spaansche be- zetting uyt de stad gehouden te hebben, een voetval gedaan en genade verworven had: aan een man, zeg ik vorder, die niet voor het dooden van de zooge- naamde ketters, en op dit stuk eensgezind met Eras- mus was. Maar men weet hoe dat het in de woede van die tijden toeging. Die de grootste dolligheid toonde, en de heetste van allen was om de Paapen te pijnigen, en op ’t onmenschelijkste dood te martelen, diens naam was Koning. Ik smaalde op de Gereformeerden niet : maar ik doe, ’t gene hunne schrijvers zelf dikwils doen; en beklaage dat het een gewaande zich van het geloof, maar inderdaad een dolle yver, zoo wel van de eene als de andere kant, de menschen zoo onmen- schelijk kan maken, ja als tenemaal ontmenschen. » (58).
Noten
††) Volgens anderen van ’t jaar 1064.
‡‡) Tom. iv. Jun. ad diem 21. Junii.
d. De missen welken het geheel jaer door volgens het roomsche misboek geleezen worden, 1733
Dit is de enige achttiende eeuwse rooms-katholieke bron die gevonden is voor Engelmundus. Hij wordt ingedeeld bij Haarlem, maar Velsen wordt niet genoemd, en een bron en tandpijnproblemen blijven onbesproken.
De missen welken het geheel jaer door volgens het roomsche misboek geleezen worden met de vereischte onderregtingen / door W[illem].K[emp]. – Tot Utrecht : By Cornel. Guilielm. Le Febvre, 1733. – p. xi, p. 692-693, voor afbeelding, zie rechts.
Willem Kemp, die zijn hele naam wegliet, vertaalde ook boeken van de benedictijn Robert Morel naar het Nederlands.
« De Heer heeft hem [Engelmundus] te drinken gegeeven het water van wysheid, en heeft hem vervult met den geest van verstand : hy zal als stortregens de woorden van zyne wetenschap uitgeeven. »
Juist ja, dat kwam vervolgens terecht in minstens één missaal van heel veel later (zie helemaal boven).
e. Groot algemeen historisch, geografisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek, 1733
Groot algemeen historisch, geografisch, genealogisch en oordeelkundig woordenboek, behelzende Moreri, Bayle, Buddeus, enz. Tiende deel. De letters t-z / Onder het opzicht van David van Hoogstraten en van Jan Lodewyk Schuer. – Amsterdam : Brunel, de Wetsteins en Smith, Waesburge, de Wed. de Coup, Humbert, 1733. – V, p. 35, kolom 1 (voor afbeelding zie rechts) :
« De kerk, die ’er tegenwoordig staat, is in een later eeuw gebouwt dan die, van welke boven gesproken is [i.e. een vermeende kerk uit de tijd van Willibrord], en ter gedachtenisse van den abt Engelmundus, den byzonderen patroon der Velzenaren, en den Apostel van Vrieslandt, ingewyd, volgen de getuigenisse van Molanus in zyne Geboortedagen der Nederlandsche Heiligen, die zulks uit de geschriften van Velzen getrokken heeft. Daar zyn altydt vele bedevaarten van bygelovige menschen naar Velzen gedaan om deze St. Engelmundus tegen de tandpyn aan te roepen, het welk thans op een open veldt geschiedt, daar weleer eene kapel, ter zyner eere ingewijd, gestaan zou hebben; waar tegen van tydt tot tydt door de Staten van den land verscheide scherpe plakaten zyn uitgegeven. »
De protestantse schrijvers beroepen zich op de jezuïet Jan Vermeulen (zie boven), en gaan geheel onterecht uit van een vroegere afzonderlijke Engelmundus-kapel buiten de kerk, bovendien nemen ze het tandpijn-detail over en weten ze geen enkel plakaat te noemen. In 1587 werd een plakaat tegen het ‘Bevert-gaan ende andere superstitiën’ uitgegeven, en in 1647 nog een, maar in geen van beide wordt Velsen genoemd, zodat dat niet veel aan de hand kan zijn geweest (vergelijk : Runxputte).
f. Mattheus Brouërius van Nidek en Isaac Le Long, 1770
De protestantse schrijvers verwijzen enkel naar twee “Roomse” bronnen; “ieder staat het geloven vry”) waarin Engelmundus wordt genoemd :
De Kerk, welke men in onze Printtafereeltjes verbeeld ziet, is in een latere eeuw Gebouwt en tergedachtenisse van den Abt Engelmundus, den byzonderen Patroon der Velzenaren, en Apostel van Vriesland ingewyd, volgens de getuigenisse van Molanus in zyne Geboortedagen der Nederlandsche Heiligen, die zulks uit de Geschriften van Velzen getrokken heeft, zodat ik niet begrypen kan op wat grond men deeze Kerk onder het eerste Tafereeltje S. Tingmanskerk genoemt heeft, zynde die uitlegging gelyk alle de andere, aleêr wy tot de verklaringe en beschryvinge deezer Printtafereelen verzogt en overgekomen waren, reeds gedrukt geweest. Dezelve Molanus bewyst in zyn voorverhaalt boek nevens P. Opmeer, dat deeze Engelmundus een Engelsman, dog van afkomste een Vries geweest is, dat hy ten tyde van Willebrordus in Holland gekomen was en het Evangelium aan de Kennemers verkondigt Heeft. Hy voegt ’er by : Na veel arbeids de koorts gekregen hebbende, heeft by de ziele in de handen van zynen Schepper overgegeven en is te Velzen statelyk begraven, alwaar ook water uit de aarde door zyne gebeden van zelfs opgewelt was. En nog verder zyne Mirakelen vervolgende (ieder staat het geloven vry.) zegt hy : S. Engelmundus heeft nog by onzen tyt veele wonderwerken te Velzen gedaan, werd met baat aangeroepen tegens de tantpyn, ook schryven dezelve Opmeer en Hugo van Heussen in zyne Beschryvinge der Oudheden en Gestichten van Kennemerland, dat ’er altyd veele Beevaarden naar Velzen gedaan zyn om S. Engelmundus, tegens die kwaal aan te roepen, welke thans op een open veld geschieden, daar wel eer eene Kapel, te zyner eere ingewyd, gestaan zoude hebben; waar tegens van tyd tot tyd by den Staten van den Lande verscheide scherpe verboden en Placcaten uitgegeven zyn, als den 23 Juny 1587, 10 Juny 1588, 17 January 1647, en 28 July 1714. Opmeer voegt ’er by, dat het voorgemelde water even als een stroom voorby S. Engelmundus verblyfplaatse plagt te vloeien, en dat de overblyfzelen daar van nog in zynen tyd (hy was 1526. geboren en stierf 1594.) in het veld, dichte by de Kerk van Velden gezien en van de Gelovigen (zoo als hy die noemt) met veel Godsdienstigheid dagelyks bezogt wierden.
De stichtings tyd der hier vertoond werdende Kerk is onbekent; zeker gaat het nochtans dat ze’er al voor den Inlandschen Oorlog, wegens der Spanjaarden onmatige heerschzucht en geloofsdwang gerezen, gestaan heeft, en ’t komt my zelfs geheel waarschynelyk voor, dat ze kort na den Jaare 1481. begonnen is, wyl Hertog Albert van Saxen, Stadhouder van den Aartshertog Maximiliaan, om het Kaas en Broots volk te beteugelen en straffen, ten dien Jaare met drie duizent Duitsche knechten in Kennemerland getogen, die vremde gasten het zelfs slimmer maakten, dan de oproerige Boeren ’t voorhenen aangesteld hadden, nadien zy binnen Beverwyk, Noordwyk, Zantvoort, Velzen en elders op ’t platte Land alles moordden, roofden, en verbrandden, wat hun ook voorkwam tot aan de Poorten van Haarlem toe. Zeker gaat het, dat gedurende het beleg van Haarlem en zelfs daar na deeze Kerk veel aansloot en vernielinge aan haare balken door wederzydse Soldaten geleden heeft. Molanus zegt in zyn meergemelde boek, sprekende van de overblyfzelen van S. Engelmundus : thans worden ze te Haarlem bewaart, om dat meest alle de Huizen te Velzen, zoo wel als de balken der Kerke afgebroken zyn : het welke ten deele (wat een doorstralende Eenzydigheid!) aan de stroperyen der vyanden, ten deele aan de nootzakelykbeid van ’t Konings Soldaten geweten moet worden. Lichtelyk is daar uit af te meten, dat de muuren niet lang daar na over einde hebben konnen blyven staan, maar, daar de meeste breuke geschied was, metter tyd ook zyn nedergestord. » (59)
g. Jacobus Kok, Vaderlandsch Woordenboek, 1785
« E n g e l m u n d u s, (St.) een Engelschman van afkomste en een Reisgenoot van St. Willebrord, met wie hij in de Nederlanden kwam, en aan de Kennemers het Evangelie verkondigde. Na veel werks, ten dienste der Kerke, verrigt te hebben, werd hij ziek te Velzen, van welk Dorp hij, bij sommigen voor Patroon gehouden werd, overleed aldaar, en werd ’er staatelijk naar lands en tijds gebruik begraaven. Zijn sterfdag word gevierd, op den 21 Junij. Zie van hem breeder, Batavia Sacra, I Deel, bl. 155 enz. Oudh. van Kennemerland, pag. 327. Opmeer, Historie der Martelaaren, I Deel. » (60)
8. De negentiende eeuw
a. Cornelis de Koning, Tafereel der stad Haarlem en derzelver Geschiedenis van de vroegste Tijden af tot op den tegenwoordig toe; IV en laatste Deel met platen, 1808
Het gaat vooral om een verdichtsel over ‘krokjesdag’, dat later werd geslikt, en ondertussen wordt er nog veel meer verzonnen over Engelmundus :
« Deze Heilige, een reisgenoot van den beroemden willibrordus, een der eerst Stichters des Christendoms in deze Landen, verkondigde in het begin van de 8ste Eeuw den ongeloovige Kennemers het Evangelie. Onder de Christen Gemeentens door den godvruchtigen willibrordus, in Kennemerland bijeen vergaderd, was ook die van Velzen, waar hij vele Heidenen tot de kennis van den waren God bragt. Engelmundus schijnt eenigen tijd de laatst genoemde Gemeente als Leeraar bediend te hebben. Zeker is het, volgens de Geschiedschrijvers, dat hij, aldaar zieke geworden zijnde, na zijn overlijden met veel plegtigheid ter dier plaatse begraven is. Na zijnen dood, werd hij gecanoniseerd en tot patroon van Velzen verkoren, zoo als hij nog heden de patroon der Roomsch Catholijke Kerk te Driehuizen onder Velzen, jaarlijks gevierd wordt. Jaarlijks op den dag zijnes doods, zijnde den 21 Junij, en nog acht dagen daarna, end dus tot den 29en dier maand toe, plagten de Gemeenten tot die Parochie behoorende, in godsdienstigen optogt, eene bedevaart naar het graf des genoemden Heiligen te doen [daarvan is eerder nergens sprake, en dat zou in de vijftiende eeuw hebben plaatsgevonden]. De eerste en de laatste dag, waarop dit geschiedde, werd de Parochiedag geheeten, omdat de bedevaart dan meer plegtig was, en door eenen Priester, die met het Hoogwaardige vooraan trad, geregeld en als het ware geheiligd werd. Behalve de Leden, tot de Parochie behoorende, trokken nog vele andere in den statigen optogt mede, om hunne eerbied aan de nagedachtenis van dezen vromen man te bewijzen. Na de hervorming hielden deze openbare bedevaarten wel op; doch de Parochiedag werden echter in stilte gevierd. Met der tijd, toen ook vele Protestanten, zonder om den patroon van Velzen of deszelfs graf te denken, mede op die dagen wandelen gingen, werd, het geen voormaals uit een godsdienstig beginsel geschiedde, nu uit vermaakt en uitspanning gedaan. Evens als het oogmerk veranderd was, veranderde ook de naam, en Parochiedag werd zo lang verbasterd, tot ’r Krokjesdag van overbleef. Te ligter is deze naamsverbastering te gelooven, om dat men weet, hoe vele vooral onduitsche woorden door onkundige lieden verdraaid, veranderd en gansch verkeerd uitgesproken worden, waarvan ieder gemakkelijk zich een aantal voorbeelden herinneren zal. Thans nemen, wegens geldgebrek, maar weinig lieden meer deel aan deze wandelingen, die in de dagen van burgerlijke welvaart, voor velen uit de geringere klasse, eene aangename uitspanning waren, en gansche huisgezinnen den dag genoeglijk slijten deden. » (61)
b. C. Smet, Heylige en roemweerdige persoonen, 1808
In dit rooms-katholieke werk, geschreven tijdens de Franse bezetting met zijn godsdienstvrijheid, worden Willibrordus en Bonifatius uitvoerig en Adelbertus beknopt behandeld; Engelmundus wordt geheel en al overgeslagen, opmerkelijk voor een boek waarin vanuit Brussel gepoogd wordt om de katholieke tradities van Nederland te herstellen (62).
c. L.G. Bredie, Woordenboek der Kerkelijke Geschiedenis, Tweede deel, 1827
« ENGELMUNDUS. (St.) Deze Engelschman, een reisgenoot van willibrordus, verzelde hem in de Nederlanden en verkondigde den Kennemers het Evangelie. Na zeer veel hier te lande verrigt te hebben, overleed hij aan eende ziekte in het dorp Velzen, en werd aldaar plechtig begraven. Batavia Sacra I d. p. Opmeer, Hist. d. martel., I d (63)
d. Herm[an]. Joh[an].Royaards, Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christendom in Nederland, 1842
Na de afscheiding van België worden de Nederlandse heiligen afzonderlijk behandeld, en dan wordt Engelmundus wél vermeld :
« Engelmund en anderen.
De geloofwaardige Beda vermeldt ons echter, behalve Adelbert, nog Engelmund, als Apostel aan de later Noord-Hollandsche zeekusten, onder de Kennemers. Niet met, maar ten tijde van Willebrord, schijnt hij, oorspronkelijk van Friesche afkomst (k), uit Engeland herwaarts te zijn overgekomen, volgens sommigen na Adelbert, en vooral te Velsen en in dien omtrek het Evangelie aan de woeste Friezen gepredikt te hebben. Hij heet daarom Patroon van Velsen, alwaar hij te midden van den tegenstand, hem door de Kennemers geboden, stierf en begraven werd. (l) » (64)
k) Bosschaerts noemt hem : Anglus de stirpe Frisonica.
l) Cf. Acta S.S. Bolland, T. IV. Junii a.d. 21 Junii – Molanus 1.1. p. 124. – Van Heussen K. O. 1.38.IV. p. 83. – Bedevaarten tegen de tandpijn werden later veelvuldig naar Velsen gedaan, aan het graf van Engelmundus; Cf Bosschaerts Diss. 29 et 142. Naar hem heet nog de Engelmundsche beek bij Velsen.
Eindelijk iemand die een vroeg-middeleeuwse bron opgeeft voor Engelmundus. Er is maar één probleem : bij Beda komen nóch Engelmundus, nóch Adelbertus voor.
e. Biographisch woordenboek der Nederlanden, 1859
« ENGELMUNDUS, of Engelmond, was een Engelschman van geboorte maar van afkomst een Fries. Hij kwam met Willebrord in de Nederlanden, en verkondigde het evangelie aan de Kennemers. De stichting der kerk te Velzen wordt aan hem toegeschreven, waar hij te midden van den tegenstand der Kennemers overleden en begraven is. Volgens de oude verhalen stierf hij op den 1sten Februarij, maar zijn sterfdag wordt op den 21sten Junij gevierd. Vóór de Hervorming werd hij als de beschermheilige van het dorp Velzen aangemerkt [sic !], en door de Roomsch katholieken voor den patroon tegen de tandpijn gehouden. Zijne afbeelding ziet het licht. Zie (van Heussen en van Rijn) Oudheden en gesticht. van Kennemerl. D. I. bl. 327, 328; Hoogstraten, Woordenb. D. IV. bl. 109; Royaards, Geschied. der inv. en vestig. van het Christend. in Nederl. D. I. bl. 188, 199, 200; Muller, Cat. van portrett. » (65).
f. Jan ter Gouw, De volksvermaken, 1871
« Weêr anderen hebben gedacht, dat die Krokjesdag wel een overblijfsel kon zijn van een vroegere bedevaart naar ’t graf van den heiligen Engelmundus, wiens gedachtenis op den 21 Junij wordt gevierd; – wat wel het waarschijnlijkst is. Die heilige toch had te Velzen vele schoone mirakelen gedaan, zelfs een beek doen ontspringen, en staat op een steen in den toren uitgehouwen. De Haarlemmers gingen eens uit de Engelmundsbeek drinken, wat in dien tijd voor even gezond en verkwikkelijk gehouden werd, als een slokje uit de Willebrordsput te Heilo. En zij mogten ook den H. Engelmundus wel dankbaar zijn, die even goed voor de Zuid-Kennemers gezorgd had, als Willebrord voor de Noord-Kennemers. » (66)
g. W.J. Hofdijk, Ons voorgeslacht in zijn dagelyksch leven geschilderd, 1873-1875
De breedsprakige – want per woord betaalde – W.J. Hofdijk wist rond 1860 over Engelmundus (en Velsen als geheel) niet meer te melden dan :
« Of ge te midden dier hoeven aan de beek van St. Engelmond ook eene kerk zult aantreffen? Reeds eene parochiale; en dat zal u niet verbazen, wanneer ik u zeg, dat in het begin der vorige eeuw een der yverigste geloofsverkondigers hier tijdelyk zijn zetel gevestigd had: dat was wederom Bonifacius, die er drie jaren lang verbleef, om te dichter in de nabyheid der nog onbekeerde heidenen te zijn. » (67).
h. J.J. Graaf, Het zoogenaamde S. Engelmundusbeeld der oude kerk van Velsen, 1897
Tenslotte volgt hier, voor de negentiende eeuw, de tekst van J.J. Graaf, die als eerste aan de Engelmundus-mythe begon te morrelen (68).
« HET ZOOGENAAMDE S. ENGELMUNDUSBEELD DER OUDE KERK VAN VELSEN.
Zeer gering, het behoeft wel niet gezegd, is het getal heiligenbeelden die in het bisdom Haarlem, na den beeldenstorm, aan den openbaren weg zijn blijven staan, en zich daar tot op heden konden handhaven. Het beeld van S. Bavo dat nog altijd aan het hoogste gedeelte van den zuider kruisgevel der oude Haarlemsche kathedraal prijkt, mag wel eene zeldzame uitzondering heeten. Nu meene de lezer echter niet, dat ik mij voorgenomen heb, eene opgaaf mede te deelen van het weinige wat er nog te vinden is. Ik moet integendeel juist gaan afdingen op het getal, wijl ik mij genoodzaakt zie, aan niemand minder dan aan den H. Patroon van Velsen, S. Engelmundus, eene plaats te betwisten, die hem al minstens twee en een halve eeuw lang rustig gelaten werd. Aan de oude kerk van Velsen staat buiten in den torenmuur, boven den ingang, een gevelsteen, waarvan van der Aa (b1) zegt : „In den toren vindt men nog een steen, waarop zoo men zegt, de heilige Engelmundus is uitgehouwen”. Ook kan men nog tegenwoordig èn in Velsen èn in Haarlem dezelfde meening hooren uitspreken. Wel vindt men in plaatsbeschrijvende werken die ouder zijn dan van der Aa, zelfs in de Batavia Sacra en de bekende werken van v. Heussen en v. Rijn van deze afbeelding niet gesproken. Toch blijkt het van elders, dat reeds meer dan tweehonderd vijftig jaar lang die gevelsteen werd aangezien als voorstelling van den H. Abt Engelmundus, zelfs door de treffelijkste mannen der Haarlemsche kerk van die dagen. Wij lezen namelijk in de Akten van het Haarlemsche Kapittel (b2), dat er in de vergadering van den 6e Juli 1632 door kanunnik Bugge schetsen (in schrift of teekening) werden voorgelegd, die er van 24 Heiligen des Bisdoms gegraveerd en gedrukt zouden worden. De Kanunniken teekenden aan wat er, hetzij als attributen, hetzij als bijschriften aan de afbeeldingen behoorde toegevoegd te worden om de Heiligen naar waarheid te onderscheiden; over de orde echter waarnaar men de Heiligen plaatsen zou, kon men het niet zoo spoedig eens worden en bleef de beslissing hangen; den volgenden dag echter volgde het besluit, dat men de afbeeldingen zou laten graveeren zooals het door Bugge aangegeven was. Hoewel nu in latere Kapittelakten niets meer over deze zaak te vinden is, zoo is mij toch van onze vaderlandsche Heiligen eene verzameling gravuurtjes bekend, die met voldoende zekerheid mag worden aangewezen als dezelfde, waarin de Haarlemsche Kanunniken de hand hebben gehad. Vooreerst bestaat deze verzameling uit drie reeksen, elke van acht Heiligen, samen alzoo 24. De eerste reeks met het bijschrift : Heilige patronen van ’t bisdom Haerlem, bevat : S. Bavo, S. Willibrordus, S. Jeroen, S. Gangulphus, S. Vulfrannus, S. Engelmundus, S. Werenfridus en S. Adelbertus; de tweede met het opschrift : Heylighen die in ’t bisdom Haerlem worden ge- [rest ontbreekt] Na deze vergelijking der drie afbeeldingen, mag wel gevraagd worden, hoe het mogelijk was, dat mannen zoo voortreffelijk als de Haarlemsche geestelijkheid van de eerste helft der zeventiende eeuw, zich dermate hebben kunnen vergissen; doch het feit bewijst, dunkt mij, overtuigend, dat reeds de zeventiende eeuw op het stuk der Christelijke beeldenkunde geheel den draad der middeleeuwsche overlevering kwijt was geraakt. En dit geeft voldoende verklaring. Maar de lezer vraagt wellicht nog, met wat bedoeling ook de twee eerste afbeeldingen, die nog niet besproken zijn, op de plaat zijn gebracht. Zij zullen mij dienen vooreerst om de gegrondheid mijner verklaring aan een historisch monument te laten toetsen, en ten andere om de ware beteekenis van den gevelsteen in het licht te stellen. De afbeelding dan met N° 1 gemerkt, is genomen (b3) naar een beeldwerk in ivoor, in het Parijsche Museum van Gluny berustend, en, volgens algemeen aangenomene verklaring, den Christus voorstellend, die den westerse hen keizer Otto II en zijne gemalin Theophania met beide handen kroont. Otto werd keizer in 973, en de vervaardiging van het bas-relief wordt door de kunstkenners voor gelijktijdig gehouden. De lezer aanschouwt in dezen Christus eenen grondvorm, die in den gevelsteen, zoo ruw en onbeholpen als deze gebeiteld mag wezen, nog duidelijk genoeg herkenbaar is. Trouwens wordt het huwelijk van Otto met Theophania, de dochter van den oosterschen keizer Romanus I, door de schrijvers over kunstgeschiedenis beschouwd als eene gebeurtenis welke, door de overkomst van Byzantynsche kunstenaars, yan bijzonderen invloed is geweest op de kunst van het westen. Eindelijk dient de afbeelding, met N° 2 geteekend, tot bewijs, dat de gevelsteen niet den zegenenden, maar den verrijzenden Christus voorstelt. Het prentje namelijk is eene schets (b4) naar een der bijbelsche tafereelen, die aangebracht zijn rondom eene Romaansche doopvont, welke, uit het klooster Absleben afkomstig, thans in de kerk van Gernrode gevonden wordt. Deze vont wordt door Otte niet jonger dan de 13de eeuw geschat, omdat eene der andere voorstellingen (Christus aan het kruis) eene type heeft „die met de 15de eeuw verdwijnt”. Hoe ruw en onbeholpen bearbeid het beeldwerk ook zij, zoo is de voorstelling toch duidelijk genoeg om eene nauwkeurige vergelijking met den Velser gevelsteen mogelijk te maken. De kruisnymbus en het lang afhangend, midden op het hoofd gescheiden haar zijn in beide afbeeldingen aanwezig; zoo ook ontbreekt in beide de baard; welke laatste bijzonderheid in dezen vroegen tijd den kunst meermalen, zoo niet het meest, pleegt voor te komen (b5). Dat de voeten op onnatuurlijke wijze zijdwaarts gewend zijn, hier links daar rechts, geeft de handeling van loopen te kennen en komt in deze onredzame manier ook elders voor (b6). Deze uitdrukking van beweging duidt dan ook hier den verrijzenden Christus aan; wat nader bewezen wordt doordien de rechterhand eenen kruisstaf houdt, terwijl de linker opgeheven is. Ware de Christus als zegenend voorgesteld, dan zou deze handeling met de rechterhand geschieden. Ook hierin komen beide afbeeldingen overeen; alleen wordt aan den gevelsteen de zegevaan gemist die te Oernrode aan den staf gezien wordt. Dit ontbreken van het vaantje zou kunnen pleiten voor hoogeren ouderdom van den Velser-gevelsteen (b7). Wat eindelijk op de doopvont de voorstelling der verrijzenis buiten allen twijfel stelt, zijn vooreerst de slapende wachters, (waarlijk wel beknopt aangeduid) en dan nog de zeer merkwaardige bijzonderheid, dat aan de anders gebruikelijke amandelachtige aureool die Christus omgeeft, hier blijkbaar met opzet den vorm van een ei gegeven is. Bekend is het, dat van ouds „het nieuwe leven, hetwelk zich na het verbreken der eierschaal ontwikkelt, een schoon zinnebeeld der opstanding” (b8) was. Met al het bovenstaande vertrouw ik, voldoende bewezen te hebben, dat de afbeeldingen, welke hier in de eerste helft der zeventiende eeuw van den H. Engelmundis in het licht gegeven zijn, niet den Heilige maar den Christus voorstellen, gelijk die van oudsher den toren van Velsen versierde. Hier mag echter niet onvermeld blijven, dat vrij spoedig na 1650, zoo niet eerder of gelijktijdig (b9), Abraham Bloemaert († 1658) eene andere afbeelding van S. Engelmundus ontwierp, welke door Frederik Bloemaert, zijnen zoon, in koper werd gesneden. Deze afbeelding behoort tot eene andere reeks van 12 Hollandsche Heiligen, mede in folio formaat. Twee platen echter, die van S. Willibrordus en Bonifacius zijn door Cornelis Bloemaert, den jongsten zoon gegraveerd, alle andere door Frederik. De S. Engelmundus van deze verzameling geeft ons den abt te aanschouwen, die in toog, koorkleed en kap, met het opengeslagen psalmboek in de rechter- en den abtenstaf in de linkerhand, in het open veld staat, waar eene bron voor zijne voeten ontspringt; achter hem staat zijn mijter op eene verhevenheid van den grond. Van Heussen sierde met deze twaalf prenten zijne Historia epiacopatuum op. In verkleinden vorm komen ze in de Hollandsche vertaling der Batavia sacra voor, en ook als kleine prentjes werden ze in koper gebracht. Al heb ik nu in het bovenstaande de Haarlemsche geestelijkheid van 1632 hard moeten vallen om hare vergissing, toch mag haar niet de bijzondere lof onthouden worden, dat zij in die dagen er op bedacht was, zulk een heerlijk en voortreffelijk werk te doen met de afbeeldingen der vaderlandsche Heiligen aan de geloovigen te verschaffen. En met wat zorg overigens dat werk door Kanunnik Bugge ter hand werd genomen, blijkt wel uit de toelichtende bijschriften, waarvan de prenten voorzien werden. Wat zou het ook thans nog een schoon en nuttig werk zijn, wanneer eene dergelijke verzameling van afbeeldingen onzer eerste Geloofsverkondigers en vaderlandsche Heiligen, in groote en kleine afmeting aan onze Katholieken tot onderricht en stichting verschaft mocht worden. Op hoogst verblijdende wijze werd in den eersten jaargang van het Utrechtsche Gildeboek, al aanstonds een begin gemaakt met de navolging van het goede voorbeeld van 1632. Jammer echter, dat de voortzetting uitbleef. Mocht dit opstel er iets toe kunnen bijdragen, dat de verdere uitvoering van het plan weer ter hand werd genomen, dan zou dit een goed gevolg zijn, nog wél zoo groot als het herstel van eene iconologische dwaling.
Ouderkerk a/d Amstel. J.J. Graaf. » (69)
b1. Aardrijksk. Woordenb. d. Ned., XI, bl. 68 L.
b2. Bijdragen v. d. Bisch. p, h, B.v.H., X, bl. 264. „Propositae sant a D. Baggaeo notationes typicae 24 Sanctoram Dioscesis nostrae scolpeodae et imprimendae, et quae ad veritatem notitiae eorom pertioebant notata sunt; de ordine vero qao ponendi essent Maria proposita sont, et in saspeoso res relicta; sed postridie finaliter conclasum, nt notato modo per D. Baggaeom coelari curarentor.”
b3. Wel te verstaan naar eene plaat in klenrdrok[?], die het ifoor[?] in natuurlijke grootte voorstelt, en gevonden wordt in het werk : Les arts somptuaires, hist. du costume et de l’ameublement… sous la direction de Hangard-Maugé, Paris 1867, pag. 67. Ik dank het aan den Heer Weismann bovengenoemd, dat op dit beeldwerk van Clony mijne aandacht gevestigd werd.
b4. Ontleend aan H[einrich]. Otte, Handbuch der kirchlichen Kunst, Archeologie des Deutschen Mittelalters, 5* Auflage, I, 8. 542.
b5. Traite d’iconographie Chrétienne par Mgr. X[avier]. Barbier de Montault, Paris 1890, I, p. 62 en II, p. 100.
b6. Bijv. Otte t.a.p. I, S. 526.
b7. Barbier de Montault, aang. werk II, p. 161.
b8. H. Otte, Archäologisches Wörterbuch, Leipzig 1877, S. 172. Barbier de Montault, aangeh. werk I, p. 125.
b9. Zéker op z’n laatst in 1653, wel de plaat van S. Willibrord, blijkens onderschrift, door Bloemaert aan den Utrechtsche Vicaris Wachtelaer opgedragen is, die 12 October 1658 overleed.
9. De twintigste eeuw
a. H.J.A. Coppens, Algemeen-overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland van de vroegste tijden tot het jaar 1581, 1902
Achtereenvolgens zien wij den H. Willibrord op vele plaatsen prediken. In Vlaardingen bouwde hij een kerk : hetzelfde deed hij in Oegstgeest en te Velsen, en op deze laatste plaats stelde hij den H. Engelmundus aan, om het werk, door hemzelven begonnen, voort te zetten. Van den H. Engelmundus is ons weinig bekend. (e1) Hij was een Engelschman van Friesche afkomst, priester en benedictijnerkloosterling, gelijk de H. Willibrord. Ook hij verliet zijne bloedverwanten, vrienden en vaderland, om zich hier in ons land aan het heil der zielen toe te wijden. Het is echter niet met zekerheid te zeggen, of hij tot de elf metgezellen behoorde, die met den H. Willibrord van Engeland naar hier zijn overgekomen, of zich later bij hen heeft aangesloten. De H. Engelmundus bezat eene engelachtige welsprekendheid, predikte te Velsen en in Kennemerland met vurigen ijver en ondervond een milden zegen bij zijn arbeid. Aan zijn geloof en gebed had Velsen eene verkwikkende en heilzame waterbron te danken, waarin velen de genezing van allerlei lichaamskwalen, vooral van tandpijn, verwierven. Voorheen trokken talrijke processies naar die bron van den Heilige, en op zijn feestdag (21 Juni) had een groote toeloop van volk plaats in het open veld, waar eene kapel ter zijner eere was ingewijd. Thans is de bron verloren in het Noordzeekanaal. De Heilige bleef hier arbeiden tot op hoogen leeftijd en werd te Velsen begraven. Bisschop Balderik ontdekte in 977 zijn graf en sedert dien tijd werden zijne heilige overblijfselen het voorwerp van algemeene vereering. Het heilig hoofd, in gouden schrijn gevat, is later gestolen, en de overige relikwieën zijn door de beeldstormers in de dagen der hervorming verstrooid; wat nog te redden viel heeft men verzameld en veilig geborgen. De Parochie van Velsen viert hem nog als haren Patroon. (70)
e1. Zie over den H. Engelmundus: Bat. S. I, bl. 155 vlg. — Van Etten, bl. 134 [= Het leven van den H. Willebrord of Vestiging van christendom in Noordelijk-Nederland / Pastoor van Etten. – Rotterdam, 1880]. — Kronenburg, II, bl. 150 vlg. — Officia nova Dioec. Harl. op 21 Juni.
b. Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek, 1924
Het Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek was een industrieel product voor bredere consumptie, waarvoor geen oorspronkelijke bronnen werden geraadpleegd, noch zelfstandig onderzoek werd gedaan, maar waarin, voor dit geval, wordt uitgegaan van niet meer dan drie tweederangs bronnen.
« ENGELMUNDUS (Heilige) werd in Engeland geboren uit christelijke ouders van friesche afkomst en trad, nog jong, in een benedictijner klooster, werd priester en abt. In het tijdperk van den H. Willibrordus kwam hij naar Nederland om er het geloof te prediken, maar ten onrechte heeft men hem onder de leerlingen van dezen heilige gerekend. Hij preekte volgens zijn biografen in Kennemerland en voornamelijk te Velzen, waar hij door zijn gebeden een miraculeuze bron deed ontspringen en hoog bejaard stierf. Zijn relieken, die bisschop Baldericus in 977 met vele andere ontdekte, werden in de kerk aldaar met een cultus vereerd. Het hoofd, met goud omgeven, werd in den Geuzentijd gestolen; de andere beenderen, door de Geuzen op den kerkvloer geworpen, worden sedert de verwoesting der kerk te Velzen tot op heden te Haarlem bewaard. De apostolische vicaris Rovenius stelde een eigen officie op ter eere van den heilige. Een manuscript der Praemonstratensen van Antwerpen vermeldt drie wonderen, door zijn tusschen komst in de XIVe eeuw verkregen. Nog steeds wordt hij als patroon van Velzen vereerd. Zie : Acta Sanctorum 21 Juni, d. 25, p. 100-101; Batavia sacra p. 49-50; Kronenburg, Neerlands Heiligen II, 155-158. de France » (71).
c. H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden Kennemerland, 1947
« De patroonheilige van Velsen, Sint Engelmund, schijnt in vroeger eeuwen zelfs van heinde en verre te zijn vereerd als beschermer tegen allerlei kwalen. Uit de daaromtrent bewaarde aantekeningen blijkt bijvoorbeeld, dat in 1370 een kind uit Gelderland te Velsen zou zijn genezen van een ernstig gezwel aan de hals. Enige jaren later zou een man, die niet meer slikken kon, daar baat hebben gevonden, en ook een kind met hevige etterloop uit neus en oren. Ook bij tandpijn wendde men zich om voorspraak tot de apostel van Midden-Kennemerland. Nog in de 18de eeuw leest men van bedevaarten, welke zich ondanks de druk der plakkaten naar Velsen richtten. Men kwam daar samen op een open veld, waar volgens de overlevering oudtijds een kapel zou hebben gestaan. Het kerkelijk feest van de H. Engelmund werd, evenals op de huidige dag, op 21 Juni gevierd. Zijn relieken zijn voorheen in de dorpskerk bewaard. (†) In 1632 [moet zijn 1649] heeft het Haarlemse kapittel het initiatief genomen tot het doen graveren van een aantal heiligen uit het bisdom. Zo ontstond de afbeelding van Sint Engelmund, waarvan een exemplaar is bewaard in het Bisschoppelijk Museum te Haarlem. Deze voorstelling berust evenwel op een vergissing. Men zag de nog in de oude toren te Velsen aanwezige steen uit de 13de eeuw aan voor een beeltenis van de patroonheilige, terwijl hij duidelijk de verrijzende Christus voorstelt. Zo is bedoelde gravure geinspireerd door deze gebeeldhouwde figuur, waarin men abusievelijk de traditionele oude afbeelding van de patroon der kerk meende te zien. Ook de prent, die de graveur Cornelis Visscher in 1650 van Sint Engelmund heeft gemaakt, heeft de invloed van het Christustype ondergaan. Evenzo de omstreeks dezelfde tijd door Abraham Bloemaert ontworpen afbeelding. Het in omloop komen van deze prenten wijst op een hernieuwde verering van de Velser heilige in de loop van de 17de eeuw en heeft omgekeerd ook daartoe bijgedragen. (‡) » (72).
Noten van H.J.J. Scholtens
†) Van Heussen en van Rhijn, Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Amstelland, Noord-Holland en West-Vriesland, I, 327-332 (Leiden 1721).
‡) Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, XXI, 293-301.
d. H.A. van Vessum, Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit, 1970
De werkelijke historische kritiek begint hier pas, eerlijk en oprecht, maar nog altijd zonder duidelijke gevolgtrekkingen.
« ENGELMUNDUS EN HET PROBLEEM VAN ZIJN HISTORICITEIT door Dr. H.A. VAN VESSEM Bennebroek
Door de recente opgravingen in en om de inmiddels geheel gerestaureerde dorpskerk van Velsen is Engelmundus, wel genoemd de apostel van Zuid-Kennemerland en de patroon van Velsen en gehouden voor de vermoedelijke stichter en eerste pastoor van het oude kerkje, (a1) weer enigszins in de belangstelling gekomen. Herhaaldelijk is zijn naam de laatste tijd genoemd, in krante- en tijdschriftartikelen en ook – het kon moeilijk anders – in het belangrijke werk dat H.J. Calkoen, kenner van de plaatselijke geschiedenis bij uitstek, in 1967 aan het verleden van Velsen wijdde (73). In de onlangs over zijn “Velsen” verschenen recensie in het Tijdschrift voor Geschiedenis verwijt H. Sarfatij Calkoen met betrekking tot “leven en bedrijf” van Engelmundus en “diens 8e-eeuwse houten kerkje” een “te grote dosis fantasie”. (a2) Wat Engelmundus betreft m[ijns]. i[nsziens]. ten onrechte. Calkoen vermeldt niets dan het weinige dat er over deze “metgezel van Willebrord” bekend is. Hoogstens zou men Calkoen kunnen verwijten dat hij aan de historiciteit van Engelmundus niet twijfelt, maar dat zou – bij gebrek aan een detailstudie – meer dan onredelijk zijn. Het verwijt vindt misschien zijn grond in een uitlating van D.P. Blok in zijn “De Franken – hun optreden in het licht der historie”, na Calkoen’s boek (in 1968) verschenen en door de recensent geciteerd. Na in het algemeen te hebben opgemerkt dat we van de elf helpers van Willebrord, met wie hij naar Nederland zou zijn gekomen, “weinig of niets” weten, eindigt Blok zijn uiteenzetting over hen met : “Engelmundus van Velsen lijkt helemaal een schimmige figuur”. (a3) Een dergelijke uitlating van iemand, die met gezag over de tijd van Willebrord kan spreken, is inderdaad voldoende om twijfel te wekken aan het historisch bestaan van de “patroon van Velsen”. Een onderzoek naar zijn historiciteit lijkt geboden. Over Engelmundus zelf weten we inderdaad maar bitter weinig. Niet veel meer dan we in het boek van Van Heussen en Van Rijn, “Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Amstelland, Noord-holland en Westfriesland,” verschenen te Leiden in 1721, vermeld vinden. Het betreffende stuk verdient in zijn geheel te worden geciteerd. (a4)
“Deeze Engelmundus, een Engelsman, maar van afkomste een Vries, is niet geweest onder het twaalf getal van de HH Egbertus en Willibrordus : maar, alzoo hij Priester en een Abt van S. Benedictus Order was, is hij ten tijde van den H. Willibrordus door Goddelijke ingeeving in Holland gekoomen; daar hij het woord der Zaligheit aan de barsse en tomelooze Kennemaaren gepredikt heeft. Na veel arbeidens de koorts gekreegen hebbende, heeft hij zijne ziel in de handen van zijnen Schepper overgegeeven, en is te Velzen statelijk begraaven: alwaar ook water uit de aarde door zijne gebeden van zelfs opgewelt was.”
Goed beschouwd verschaft deze passage ons vijf gegevens over leven en sterven van Engelmundus:
- Hij was een Engelsman (beter: Angel-Saks) van Friese afkomst, abt van een Benedictijner klooster.
- Hij kwam in de tijd van Willebrord naar Holland, maar was niet een van diens metgezellen.
- Hij predikte de Kennemers het Christendom.
- Hij deed een bron ontspringen.
- Hij stierf aan de koorts en werd in Velsen begraven.
Voor het overige doen de schrijvers enige, zeker niet onbelangrijke mededelingen over Engelmundus’ vereerde en wonderdadige reliquieën. Als hun bron vermelden zij de “Geboortedagen der Heiligen in Nederland” van een zekere Molanus. Bedoeld worden de “Annales sanctorum Belgii” (74) van de hand van de theoloog Johannes Molanus, dat in 1595 in Leuven verscheen en waaruit de auteurs een getrouwe vertaling geven. Molanus doet eveneens mededeling van de door hem gebruikte bronnen, maar zo vaag dat we er weinig aan hebben : “Ex historia Velsana, et literis cum ea missis a domino Simone Justo Amstelredamo, Velsan oriundo”. Heeft er – gedrukt of in handschrift – een “Geschiedenis van Velsen” bestaan, die, met enige schriftelijke informatie, door een in Velsen geboren Amsterdammer, hem ter inzage is verschaft? Of wordt hier gezinspeeld op de Vita S. Engelmundi van de Velsense pastoor Eylard van Waterland (door Van Heussen en Van Rijn abusievelijk Heer Mlerd genoemd)? Ook van Engelmundus heeft er nl. een heiligenleven bestaan. Van Heussen en Van Rijn noemen het in hun werk, de Bollandisten (75) hebben het gekend en gebruikt voor het gedeelte in de Acta Sanctorum dat over Engelmundus handelt. (a5) De auteur van deze Vita kennen we vrij goed. Mr. Eylard Dirkz. van Waterland, misschien nog een afstammeling van de oude slotheren van Velsen, de Persijns van Waterland, (a6) studeerde, na in de geestelijke stand te zijn getreden, rechten en theologie in Leuven. Een van zijn leermeesters daar was de min of meer beruchte Riewert Tapper, die onder Karel V als inquisiteur-generaal in de Nederlanden de strijd tegen de Hervorming aanbond. In 1559 of 1560 werd Mr. Eylard tot pastoor van Velsen benoemd. (a7) Al bleef Velsen in 1566 een beeldenstorm bespaard, de hervormingsgezinde baljuw van Brederode, tot welk baljuwschap ook Velsen behoorde, legde de pastoor bij de kerkdienst zoveel moeilijkheden in de weg, (a8) dat hij besloot zich op Haarlem terug te trekken om van daar uit zijn parochie te bedienen. Hier vond hij bij de plaatsvervangende bisschop Lindanus van Dort krachtige steun bij zijn pogingen de hervormingsbeweging in Velsen te stuiten. (a9) We weten niet in hoeverre hij hierbij succes heeft gehad. In ieder geval moet hij als contra-reformator bij de kerkelijke autoriteiten in de smaak zijn gevallen, want al in 1569 wordt hij door Lindanus bevorderd tot pastoor van de Laurentiuskerk te Alkmaar. Ook hier probeert hij in samenwerking met het burgerlijk bestuur, de “dwalende schapen” tot de moederkerk te doen terugkeren. Maar weldra kan hij niet meer tegen de stroom oproeien. De Geuzen maken zich van de stad meester, Eylard moet zich lange tijd schuil houden en sterft in 1573 als martelaar aan de galg. Volgens de Acta Sanctorum schreef hij zijn Vita van Engelmundus in 1564, dus in de eerste rustige tijd van zijn pastoorschap in Velsen. Naar zijn eigenlijke bedoeling hoeven we niet lang te raden. De veronderstelling ligt nl. voor de hand dat hij, onder de indruk gekomen van de populariteit van de Velsense heilige (dat daarvan voor die tijd gesproken mag worden hopen we nader aan te tonen), zijn nog trouw gebléven parochianen heeft willen steunen tegen de aanvallen van de nieuwe leer, door hen te herinneren aan de man Gods, die hun voorvaderen het Katholieke geloof had gebracht. Wat er van Vita geworden is weten we niet. Evenmin of zij gebruikt is voor de geschiedenis van Velsen, waarvan zo even sprake was. Misschien komt zij nog eens uit een klooster- of particulier archief te voorschijn. Alles wat we weten is dat de Bollandisten, die zeggen de Vita onder de papieren van bisschop Lindanus te hebben aangetroffen, een gedeelte ervan in hun Acta Sanctorum hebben opgenomen en dat Molanus de Vita direct of via de genoemde “Geschiedenis van Velsen” heeft gebruikt voor zijn levensbeschrijving van Engelmundus; dat is in ieder geval op grond van overeenkomst van verschillende zinswendingen wel zeer waarschijnlijk. Verder wordt ons duidelijk, uit de bewoordingen waarmee het citaat uit de Vita in de Acta wordt ingeleid, dat de Bollandisten dit heiligenleven als historische bron niet hoog hebben aangeslagen. Het bevat, zo zeggen zij, “praeter variam circumlocutionem et virtutum ornamenta”, niets dat ook niet op andere evangeliepredikers toepasselijk is. Dat is ook de reden dat zij het eerste gedeelte eenvoudig hebben weggelaten. Voor het laatste stuk willen zij een uitzondering maken, omdat het over Engelmundus’ komst en dood in Velsen en het vinden van zijn reliquieën aldaar handelt, dus om zijn belang voor de plaatselijke historie. Een grote omvang heeft de Vita S. Engelmundi zeker niet gehad. Het laatste, maar ook het belangrijkste deel, beslaat in de Acta ruim een vierde pagina. Het enige feitelijke gegeven dat de Vita toevoegt aan de gegevens die ons reeds uit de “Oudheden en Gestichten” bekend zijn en die, zo hebben we aangetoond, op de Vita teruggaan, is de vermelding dat Engelmundus de Kennemers toesprak vanaf een heuvel, die in de tijd van de schrijver nog als zodanig werd aangewezen. Voor de rest bestaat zij (althans het ons bekende deel) uit hagiografische gemeenplaatsen. Mr. Eylard geeft, voor zover we kunnen nagaan, in zijn Vita geen enkele aanwijzing omtrent de bronnen die hij heeft gebruikt. Ook de Bollandisten spreken niet over bronnen waaruit de schrijver van de Vita zou hebben geput, wat zij, gezien de wetenschappelijke opzet van hun werk, zeker zouden hebben gedaan, als Eylard Dirksz. ze vermeld had. We moeten dus wel aannemen dat de schrijver geheel is afgegaan op wat er in zijn tijd in Velsen over Engelmundus bekend was en dat hij de weinige overgeleverde feiten in de gepaste vorm, d.w.z. in de vorm van een heiligenleven heeft gegoten. Dat was hem, de geleerde en belezen theoloog uit Leuven wel toevertrouwd, de weinige regels die we van hem bezitten bewijzen zijn aanleg voor het genre. Des te waarschijnlijker nog wordt dit als we weten dat vóór ongeveer 1480 Engelmundus noch in kronieken noch in andere historische bronnen wordt genoemd; wij althans zijn bij ons onderzoek zijn naam vóór die tijd niet tegengekomen. De eerste die van het optreden van Engelmundus melding maakt is Johannes a Leydis in zijn “Chronicon Hollandiae”, d.w.z. in de tweede bewerking, na 1480 geschreven. (a10) De oudste versie van deze kroniek, vóór 1460 voltooid, (a11) rept met geen woord van de Velsense heilige ! De verschijning van Engelmundus in de Nederlandse historiografie lijkt ons in dit verband van een dusdanig belang, dat we de desbetreffende passage in zijn geheel laten volgen. Om de vergelijking van de twee bewerkingen te vergemakkelijken, zijn de zinsneden, die ook in de eerste bewerking voorkomen, gecursiveerd. (a12)
“Fuerunt autem hi beati Willibrordi consocii principales et fideles in verbo Domini cooperatores, sanctus videlicet Switbertus postmodo coepiscopus sancti Willibrordi, Accha, Werwinus, Williboldus et Lewinus, in orientali Francia postmodum Winiboldus abbas, Ingelmundus abbas, sepultus in Felsoen, duo Ewaldi praesbyteri et martyres, Werenfridus et Marcelinus praesbyteri et confessores. Quorum principalis erat Athalbertus, filius regis Deirorum, primus archidiaconus Traiectensis sub praefato sancto Willibrordo, qui pro Christo dimisit regale patrimonium. Et cum eodem beato Willibrordo peregrinum introiuit exilium.”
In zijn tweede bewerking, zo blijkt nu duidelijk, brengt Johannes a Leydis het aantal met name genoemde medewerkers van Willebrord van 9 op 12. Opvallend is verder dat hij onder hen aan Adelbertus de ereplaats toekent. Zal dit laatste een gevolg geweest zijn van zijn relaties met het klooster Egmond (tussen 1482 en 1484 werden de Annales Egmundani geschreven), (a13) zijn plotselinge belangstelling voor Engelmundus moeten we wel op rekening zetten van zijn nevenfunctie in die tijd : naast prior van het Karmelieter klooster in Haarlem was hij kapelaan der Brederode’s. (a14) Onze conclusie kan derhalve moeilijk anders luiden dan dat Johannes a Leydis, die in zijn Leidse tijd misschien nog nooit van Engelmundus had gehoord, hem op grond van een plaatselijke traditie of alleen maar eershalve onder de “consocii” van Willebrord heeft opgenomen. Wat hij ons over de heilige meedeelt, is een wel zeer pover relaas : hij was abt en is begraven in Velsen ! De Divisiekroniek, “sluitsteen der middeleeuwsche geschiedschrijving” (Blok), waarvan de eerste editie in 1517 verscheen, vermeldt Engelmundus niet als een van de elf metgezellen van Willebrord, noemt hem wel zijn medewerker. Zijn bericht is weliswaar haast even kort als dat van Johannes a Leydis, maar toch om meer dan een reden opmerkelijk. Hij spreekt nl. over Engelmundus als de “heyligen man Engelmont, wiens lichaem tot Felsen begraven is, doende grote miraculen”, en we weten dus : 1. ongeveer 1500 sprak men over Engelmont (zelfs de geleerde Cornelius Aurelius, de auteur van de Divisiekroniek, had geen behoefte aan latinisering); 2. deze Engelmont gold als een heilige; 3. deze heilige was bekend door de wonderen die hij na zijn dood had verricht. Opvallend is dat Engelmundus, in de Divisiekroniek, niet abt wordt genoemd, zoals door Johannes a Leydis. In het algemeen trouwens krijgen we de indruk dat Aurelius met betrekking tot de Velsense heilige minder op Johannes a Leydis dan op wat hij zo over hem gehoord had steunde. De late vermelding van Engelmundus heeft ons misschien toch wel enigszins verontrust. Hoe is het mogelijk, vragen we ons af, dat de “apostel in Kennemerland”, de “patroon van Velsen”, de metgezel en/of medewerker van Willebrord, niet eerder in de kronieken opduikt. Beda en Alcuin, de belangrijkste biografen van Willebrord, eerstgenoemde zelfs zijn tijdgenoot, noemen hem niet, maar men bedenke dat ze niemand van de elf tochtgenoten van Willebrord noemen, als ze diens reis naar het voor hen zo verre Friesland vermelden. Wel is het vreemd dat de Friese evangelieprediker Liudger, die in de achtste eeuw een Vita S. Gregorii schreef, Engelmundus niet noemt. (a15) Weliswaar is het waarschijnlijk dat Engelmundus al enige jaren dood was, toen Liudger werd geboren (ca 742), maar Liudger, die de kloosterscholen van Utrecht en York bezocht, moet, zouden we zeggen, toch in ieder geval van zijn Engelse voorganger (zeker als hij van Friese afkomst was) hebben gehoord en – belangrijkste punt – hij had een prachtige gelegenheid om hem in zijn Vita te vermelden. Hij vertelt er ons nl. dat Bonifacius (die hij in ieder geval persoonlijk gekend heeft) in zijn jonge jaren 13 jaar in Friesland had gewerkt, als “pauper evangelicus et propemodum solitarius”, waarvan 3 jaar in “Attingahem” (Achttienhoven) “iuxta fluvium Fehta” en 3 jaar in Felisa, gelegen op de grens van het heidense gebied (“qui proprior erat gentilibus et paganis”) (76). Al moet in werkelijkheid Bonifacius’ verblijf in Friesland slechts 3 jaar (719-722) hebben geduurd en al zullen we ook het “propemodum solitarius” wel met een korreltje zout dienen te nemen, zijn activiteiten in de omgeving van Velsen worden door Liudger toch van groot belang geacht. Des te merkwaardiger dat over het werk van Engelmundus, vóór Bonifacius of als een van zijn weinige medewerkers, met geen woord gerept wordt. We zijn nu nauwelijks meer verbaasd Engelmundus onvermeld te vinden in de zo veel latere Vita S. Adalberti (± 1130), waarschijnlijk van de hand van de Egmondse monnik Frederik, die van de elf metgezellen alleen Adelbert met name noemt, en zeker niet, bij het doornemen van de weinige Noord-Nederlandse kronieken die zich in de 13de en 14de eeuw, niet dan oppervlakkig, met de vroegste geschiedenis van Holland bezig hielden. (a16) Uitgezonderd natuurlijk het Chronicon Episcoporum Trajectensium van Johannes de Beka (± 1350), op wie we onze verwachting nog wel hadden gesteld. Maar ook bij hem zoeken we Engelmundus tevergeefs. Hij noemt (als eerste ?) negen metgezellen van Willebrord bij name, onder wie Adelbert, vermeldt ten aanzien van de laatste dat hij naar Kennemerland werd uitgezonden en bij Egmond begraven, maar noemt Engelmundus niet. (a17) Zolang we niet weten of Johannes de Beka een Hollander was en geacht mag worden op de hoogte geweest te zijn van de kerkelijke situatie in Kennemerland, doen we intussen goed aan de afwezigheid van Engelmundus in zijn Chronicon niet al te grote waarde te hechten. Opvallend blijft echter wel. De vijftiende-eeuwse kronieken vóór Johannes a Leydis’ tweede bewerking bewaren over de Velsense heilige eendrachtig het stilzwijgen. (a18) Dat in de Vita S. Swiberti van Pauw Engelmundus niet wordt genoemd, frappeert in deze natuurlijk het meest. (a19) De vraag is alleen : kende men Engelmundus buiten Velsen niet of vond men geen aanleiding hem in het team van Willebrord op te nemen? Onderwerpen we vervolgens de niet-beschrijvende bronnen aan een onderzoek. De vroegste uitgegeven oorkonde (± 722) waarin de kerk van Velsen wordt genoemd is helaas niet bewaard gebleven, bovendien wordt de echtheid ervan in twijfel getrokken. We kennen de inhoud gelukkig – althans ongeveer – uit het Liber Aureus van het klooster Echternach, een register waarin na de grote brand van 1016 de bewaardgebleven oorkonden werden afgeschreven. Waarschijnlijk betrof de inhoud de schenking, door Karel Martel, van de villa “Adrichaim” (Adrichem) aan de Velsense kerk. (a20) Over de kerk worden twee opmerkingen gemaakt die ons belang kunnen inboezemen : (1) de kerk wordt genoemd “in honore sancti Pauli apostoli dedicata” (Paulus is dus de oudste patroon van Velsen) en (2) hieraan wordt toegevoegd: “ubi vir apostolicus domnus et in Christo pater noster Willibrordus archiepiscopus pastor preesse videtur”. “Pastor” moeten we hier volgens Wampach zeker niet vertalen met pastoor, maar is equivalent aan “custos” : Willebrord had de kerk onder zijn speciale hoede genomen. Noch in deze, noch in latere uitgegeven oorkonden (a21) treffen we enige reminiscentie aan Engelmundus. Steeds wordt gesproken over de kerk, ook wel de parochiekerk in Velsen. Ook in de Fontes Egmundenses wordt de Velsense kerk genoemd, en wel in de aantekeningen in een vijftiende-eeuws cartularium van het klooster Egmond, overgenomen uit een oud evangelieboek en voor een deel al in de tiende eeuw op het perkament gebracht. (a22) In het Liber Adelberti, een omstreeks 1215 samengestelde verzameling oorkonden en goederenlijsten, die eveneens tot de Egmondse Geschiedbronnen wordt gerekend, is sprake van de “parrochia Velserebruch”. (a23) In beide gevallen geen enkele toevoeging evenwel die duidt op een patroonschap van Engelmundus. Tot dezelfde constatering kwamen we bij de bestudering van vier niet uitgegeven oorkonden in het Gemeentearchief van Velsen, uit de 14de en 15de eeuw. (a24) In de oudste oorkonde (van 1393) wordt gesproken over de parochiekerk van Velsen (“ecclesie parochialis de Velsen”), in twee andere oorkonden (van 1484 en 1595) zonder meer over de kerk van, resp. tot Velsen. Zelfs de schrijver van de Vita S. Engelmundi wordt – in een oorkonde van 1568 (a25) – slechts aangeduid als “pastoor tot Velsen”. Dat Engelmundus al in de Middeleeuwen de patroon (liever de tweede patroon) van Velsen zou zijn geweest, is dus lang niet zeker. (a26) In het Register van Grijpink (a27) staan de rekeningen met betrekking tot de kerk in Velsen vermeld onder de titel “Parochia Velsen, Ecclesia”. Van een Engelmundusparochie of een Engelmunduskerk is dus geen sprake, d.w.z. in de 15de, 16de en 17de eeuw, de tijd waarop het Register betrekking heeft. Wel wordt in de rekeningen van het jaar 1796-97 een kapel genoemd, gewijd aan de Heilige Engelmundus en gelegen in de kerk van Velsen (“capellam S. Engelmundi, sitam in ecclesia de Velsen”). (a28) Door Molanus (1595) wordt Engelmundus voor het eerst “patroon in Velsen” genoemd. Als het onderzoek van de bronnen met betrekking tot Engelmundus ons één ding leert, dan is het wel, dat we de overlevering ten zeerste moeten wantrouwen. Engelmundus’ aanspraak op de erenaam “apostel van Zuid-Kennemerland” schijnt ontleend aan Eylards opmerking over zijn prediking onder de woeste en ontembare Kennemers en vindt geen enkele rechtvaardiging in oudere bronnen. Of Engelmundus een medewerker is geweest van Willebrord of van Bonifacius of van geen van beiden – men bedenke dat hij eerst door Johannes a Leydis als Willebrords medewerker en door niemand als metgezel van Bonifacius wordt genoemd – een al te grootse voorstelling van zijn apostolische activiteiten moeten we ons zeker niet maken. Ook moeten we de bewering dat Engelmundus, wellicht op aanwijzing van Willebrord zelf, de eerste kerk in Velsen zou hebben gesticht (a29) of dat hij door deze, gewoonlijk als stichter van de kerk genoemd, zou zijn aangesteld om zijn werk voort te zetten (a30), wantrouwen. Willebrord immers, in het Liber Aureus van Echternach, zoals gezegd, “pastor” (= custos) van de kerk in Velsen genoemd, een kerk die al in de Middeleeuwen als een van de vijf moederkerken gold, kan op goede gronden als de waarschijnlijke stichter worden aangewezen, Engelmundus daarentegen met geen enkel recht. Zelfs zijn hagiograaf noemt hem niet als zodanig ! Dat de Velsense kerk al in de Middeleeuwen aan Engelmundus gewijd zou zijn geweest, is wel beweerd, (a31) maar nooit waargemaakt. Over een Engelmunduskerk of over Engelmundus als de patroon van Velsen wordt vóór 1595 (a32) niet gesproken. Hiermee zijn we gekomen tot een nieuw punt, de verering van Engelmundus. De eerste berichten over het bestaan van een Engelmunduscultus zijn afkomstig uit de “Codex coenobii Praemonstratensis Antverpiae”, zoals het boekje in de Acta Sanctorum wordt genoemd. Het handschrift moet verloren gegaan zijn, (a33) de inhoud is – voorzover het Engelmundus betreft – gedeeltelijk bekend doordat de Bollandisten het voor hun werk gebruikten. De “Codex” moet tussen 1490 en 1564 zijn geschreven, (a34) waarschijnlijk als een zoveelste uiting van contra-reformatorische gezindheid. Beschreven worden drie wonderbaarlijke genezingen, aan het ingrijpen van Engelmundus te danken, en wel uit de jaren 1370, 1390 en 1490. De kwalen, waartegen Engelmundus’ hulp werd ingeroepen, waren resp. een kropgezwel, een – waarschijnlijk ook door een gezwel veroorzaakt – spraakgebrek en etterloop uit neus en oren. In het laatste geval kan eveneens een gezwel, in de mond, de directe oorzaak van het verschijnsel zijn geweest. De vermelde jaren verdienen natuurlijk weinig vertrouwen. Wel mogen we uit de gegevens de conclusie trekken dat Velsen al in de 15de eeuw werd bezocht door lijders aan keel- en mondziekten om door tussenkomst van Engelmundus genezing te vinden. Opmerkelijk is overigens dat de heilige toen nog niet tegen de tandpijn werd aangeroepen, zoals voor een latere tijd wordt vermeld. (a38) Al wordt in de plakkaten, die sinds 1587 het ondernemen van een bedevaart verbieden, Velsen niet uitdrukkelijk genoemd, (a36) we mogen wel aannemen dat het dorp tot diep in de 18de eeuw in stijgende mate zieken en lijdenden heeft aangetrokken. Waar precies de bedevaartgangers Engelmundus aanriepen ? Van Heussen en Van Rijn spreken van “een open veld” en wagen de veronderstelling dat daar vroeger (d.w.z. vóór hun tijd) een gewijde kapel zou hebben gestaan. Calkoen (a37) acht het mogelijk dat er al vóór 1500 een apart staande Engelmunduskapel bestond. Ook de uitbouw van de kerk in die tijd brengt hij in verband met de toenemende Engelmundusverering. Het ligt misschien meer voor de hand de bouw van een afzonderlijke kapel – zo deze ooit heeft bestaan – te plaatsen na de overgang van de kerk in protestantse handen en wel in de tijd dat er voor de Rooms-Katholieken weer een grotere vrijheid bestond (± 1600). De vergroting van de kerk kan inderdaad van een toenemende verering voor de heilige het gevolg zijn geweest : in 1496/97 is immers voor de eerste keer sprake van een kapel van de H. Engelmundus in de kerk van Velsen. (a38) Moeten we in de stichting van de Engelmunduskapel de eerste kerkelijke erkenning van een reeds lang spontaan door het volk vereerde heilige zien? En volgde hierop de plechtige viering van zijn feestdag (21 juni) met een processie door het dorp, zoals de Praemonstratenser van Antwerpen in zijn geschriftje vermeldt ? (a39) Opmerkelijk is intussen dat in misboeken van die tijd (a40) Engelmundus’ feestdag niet voorkomt. Wel krijgt hij, zoals reeds gezegd, grote aandacht in de “Annales Sanctorum Belgii” van Molanus (1595). De apostolische vicaris van de Republiek, Sasbout Vosmeer, daarentegen noemt Engelmundus in zijn lijst van heiligedagen niet. Pas onder zijn opvolger, Rovenius, stelt het Haarlems kapittel – in overleg met de vicaris – een lijst van heiligedagen samen, waarop ook de feestdag van Engelmundus voorkomt. (a41) In 1640 tenslotte wordt voor het gehele bisdom Haarlem, op de 21ste juni, het “Officium de S. Engelmundo sub ritu duplici” voorgeschreven. De Velsense heilige is – zonder officiële heiligverklaring – door de Kerk gewettigd. (a42) Door Molanus wordt de 21ste juni gehouden voor de dag waarop de verheffing van Engelmundus’ reliquieën heeft plaatsgevonden. Volgens pastoor Eylard zou bisschop Balderik in 977 “per mysticam revelationem” de stoffelijke resten van Engelmundus hebben gevonden. De Bollandisten tekenen hierbij aan, dat Johannes de Beka die in zijn kroniek de vondst van maar liefst zeven “corpora sanctorum” door de bisschop vermeldt, over de reliquieën van Engelmundus niet spreekt. Wonderlijk inderdaad ! Vreemder nog de vermelding van 977 (in de kroniek het sterfjaar van Balderik) als het jaar waarin ze gevonden zouden zijn. De toeschrijving van de vondst aan Balderik maakt sterk de indruk achteraf te zijn geconstrueerd. Wie kon beter als ontdekker van de reliquieën fungeren dan de Utrechtse bisschop en welk jaar was gemakkelijker gekozen dan het jaar 977, het enige dat Beka met betrekking tot Balderik vermeldde? Trouwens Eylard’s opmerking met betrekking tot de geschiedenis van de wonderbaarlijke ontdekking (“ut ab aliquis creditur”) maant reeds tot voorzichtigheid. De vage bronvermelding doet ons zelfs vermoeden dat het verhaal over de ontdekking door Balderik van de schrijver van Engelmundus’ Vita zelf afkomstig is. In dat geval is het duidelijk waarvoor deze een dergelijke constructie nodig had. Ongetwijfeld bezat de kerk in Velsen reliquieën die werden beschouwd als de stoffelijke resten van Engelmundus. Ze worden ons door Molanus beschreven als een in goud gevat hoofd (een schedel?) en “de overige reliquieën” (waarschijnlijk andere delen van het gebeente). Eylard zal door zijn verhaal aannemenlijk hebben willen maken dat de zo zeer vereerde reliquieën inderdaad van Engelmundus waren. Al in 1566 schijnen de reliquieën – onder pressie – “in bewaring” te zijn gegeven aan de hervormingsgezinde baljuw Hendrik van Brederode. (a43) Later moet het kostbare hoofd zijn gestolen en het gebeente van de heilige door de Geuzen over de kerkvloer verstrooid. De koster verzamelde de geschonden reliquieën zo zorgvuldig mogelijk en bracht ze in veiligheid. In de tijd van Molanus die ons deze historie zo nauwkeurig meedeelt, werden ze in Haarlem bewaard. Volgens moderne schrijvers over Engelmundus, zoals Kronenburg en Lampen (a44) bevinden ze zich in de kathedraal in Haarlem. Bij navraag bleek de pastoor van de nieuwe St-Bavo dit noch te kunnen bevestigen noch te ontkennen (77). Wijnekens, de schrijver van een onuitgegeven Geschiedenis van Velsen (a45) veronderstelt dat Engelmundus’ beenderen en die van andere heiligen (in Haarlem?) door het losraken van er aangehechte briefjes, door elkaar zijn geraakt. In ieder geval zijn ze voor onderzoek onbereikbaar geworden (78)! De kwestie van de reliquieën brengt ons op de vraag : heeft er in de Middeleeuwen een Engelmundusbeeld (in de ruime betekenis van afbeelding) bestaan? Tot op het eind van de 19de eeuw werd het reliëf van de verrijzende (zegenende) Christus in de toren van de oude kerk in Velsen (het zg. Salvatorreliëf) voor een afbeelding van Engelmundus gehouden, totdat Graaf (a46) de patroon van Velsen, zoals hij het uitdrukte, de plaats ging betwisten die hem al minstens twee en een halve eeuw rustig gelaten werd. Zijn bewijsvoering was zo overtuigend, dat niemand ooit aan zijn zienswijze getwijfeld heeft. Ook toonde hij aan dat alle latere afbeeldingen van Engelmundus op het Christusreliëf teruggaan. Een halve eeuw later (in 1939) werd bij werkzaamheden aan de kerk het deksel van een rood-stenen sarcofaag ontdekt, die in de zuidelijke kerkmuur was ingemetseld, waarschijnlijk uit de 10de of 11de eeuw daterend en volgens een krantebericht (a47) afkomstig uit een priestergraf. Dit sarcofaagdeksel is daarom zo merkwaardig, omdat het in reliëf de afbeelding vertoont – hoe vaag en primitief ook – van een geestelijke zittend op een troon met in de rechter hand een staf (?) en in de linker een opengeslagen boek. Glazema, die het onderzoek leidde en de resultaten publiceerde, (a48) veronderstelt dat genoemde deksel als tympaan is gebruikt en pas tot dat doel werd gebeeldhouwd. Hij suggereert dat het reliëf Engelmundus voorstelt en spreekt het vermoeden uit dat het tympaan oorspronkelijk was geplaatst boven de ingang van de kapel waar Engelmundus werd aangeroepen en die volgens hem zou hebben gestaan op de plaats van de later verdwenen zuiderbeuk. Calkoen sluit zich in een tweetal artikelen over de oudste geschiedenis van Velsen (a49) in het algemeen bij deze zienswijze aan. Bouvy, in zijn dissertatie over de middeleeuwse beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, toont meer skepsis. Hij ontdekt in de hypothese van Glazema veel aantrekkelijks, maar merkt op dat de geestelijke van het reliëf het aartsbisschoppelijk pallium draagt en daarom Engelmundus eigenlijk niet kan verbeelden, tenzij men er van uit gaat dat de beeldhouwer onnauwkeurig te werk is gegaan. (a50) Wie twijfelt aan de betekenis die Engelmundus in Velsen had, kan zich afvragen of het reliëf niet eerder Willebrord voorstelt, de “pastor” van het oudste kerkje in Velsen. Of zelfs, als hij meent in de zogenaamde staf – Calkoen laat deze in zijn tekening m[ijns].i[insziens]. ten onrechte doorlopen tot boven de hand – een zwaard te moeten zien, kan hij denken aan de apostel Paulus, de oorspronkelijke patroon van de kerk. In het laatste geval zou de door Bouvy geconstateerde overeenkomst met het beroemde tympaan van de abdij van Egmond nog treffender zijn door verwantschap in onderwerp : op het tympaan uit Egmond Petrus, op dat uit Velsen Paulus ! Glazema fundeert zijn hypothese op de redenering dat de hardnekkige mening dat het Salvatorreliëf Engelmundus zou voorstellen een laatste herinnering kan zijn aan het bestaan van een Engelmundusbeeld. Deze redenering lijkt ons een wel zeer zwakke basis voor zijn stelling. Even goed kan men dan zeggen dat de herinnering aan het bestaan van een afbeelding van de heilige het opkomen van een dergelijke mening in de weg moet hebben gestaan. Heeft Engelmundus dan misschien niet voortgeleefd in de kunst, tot voor een eeuw bleef de herinnering aan hem levend door de beek, die zijn ontstaan en zijn naam aan hem te danken zou hebben gehad, de Engelmundus- of, zoals men in Velsen zei, de Engelmontsbeek. Op de oudste kaarten zoeken we deze beek tevergeefs, voor het eerst komt hij voor op de grote kaart van Kennemerland en West-Friesland van Joh. Douw van 1683. (a51) De eerste vermelding van de beek in de schriftelijke bronnen dateert echter al uit 1567. (a52) In een transportakte van dat jaar wordt van een stuk land gezegd dat het aan de noordzijde begrensd wordt door de “Sint Engelmontsbeek”. Vanaf dit moment komen we de beek herhaaldelijk in de transportregisters tegen, tot in de 18de eeuw, vier keer evenwel onder een andere naam (uit de context blijkt dat steeds dezelfde beek bedoeld is) : drie keer (1594, 1596, 1603) is er sprake van de Egmon(d)tsbeek, één keer zelfs – mirabile dictu – van de St Egmontsbeek (1599). Het is moeilijk aan te nemen dat we hier met een overschrijffout hebben te maken, nog moeilijker, dat in de oorspronkelijke, door schout en schepenen – van wie we mogen aannemen dat ze ter plaatse goed bekend waren – opgemaakte akten de naam verkeerd is weergegeven. We moeten daarom wel aannemen dat we hier te doen hebben met een oude naam die al vóór 1600 bezig was te verdwijnen, maar af en toe – waarschijnlijk door Velsenaren die tot de oude generatie behoorden – nog werd gebruikt. Is deze hypothese juist, dan hoeven we naar een verklaring voor deze oudere naam niet lang te zoeken. Het klooster Egmond bezat in de Middeleeuwen al vroeg grond in de omgeving van Velsen en waarschijnlijk zelfs een groot stuk land ten noorden van de beek. (a53) Dat de bewoners van Velsen de beek naar het klooster gingen noemen is dus heel goed denkbaar. Het is wel zeker dat de beek voordien nog met andere namen werd aangeduid: Velseremere (“mere” hier gebruikt in de betekenis van in een meer uitlopende beek) en (fluvium) Velisena. Volgens Schönfeld (a54) moet de oorspronkelijke naam Felisa geluid hebben (Velisena zou dan ontstaan zijn door koppeling van de suffixen isa en ina). Zijn veronderstelling heeft tot nog toe geen bevestiging in de bronnen gevonden. (a55) De herhaalde naamswisseling stemt ons dubbel voorzichtig ten aanzien van het wonder dat Engelmundus in Velsen zou hebben verricht en dat in zijn Vita het eerst wordt vermeld. Engelmundus, aldus Mr. Eylard, was zo heilig en vroom, dat hij door zijn gebeden water uit de aarde te voorschijn heeft gebracht. Heeft Eylard hier alleen de overlevering geboekstaafd, die aldus het ontstaan van de Engelmundusbeek (79) verklaarde, of is het verhaal een verfraaiing van hem zelf ? Het laatste is m.i. niet uitgesloten. De geleerde pastoor zal zeker de Vita Willibrordi van Alcuin hebben gekend, waarin verteld wordt dat Willebrord tijdens een tocht door Holland, in een periode van grote droogte, door gebed in zijn tent een bron deed ontstaan, als een tweede Mozes. Volgens de traditie zou dit wonder in Heiloo hebben plaatsgehad, maar, zoals Wampach (a56) verzucht, hoeveel Willebrordsputten of -bronnen zullen op Alcuin’s verhaal niet teruggaan ! Tot diep in de 19de eeuw heeft de Engelmontsbeek bestaan om dan met het graven van het Noordzeekanaal te verdwijnen. Dat de bron in het kanaal zou zijn verdwenen, zoals Coppens en ook Lampen beweren, (a57) is zeker onjuist. Een blik op de kaart, d.w.z. een van de 17de, 18de of 19de eeuwse kaarten, waarop de beek voorkomt, kan ons daarvan overtuigen. Wel moet de monding van de beek in het Noordzeekanaal zijn opgegaan. Mogelijk is de beek droog komen te liggen door het dalen van het grondwater, mogelijk ook betekende het verrijzen van IJmuiden voor de beek het einde. Een riool in het oude Velsen, in de bedding van de beek aangelegd, is alles wat ons nog aan de St Engelmontsbeek herinnert. Ook het “St Engelmontsweytje”, zoals een stuk land ten oosten van de Herenweg in een transportakte van 1720 wordt genoemd – nog in 1864 moet deze of een dergelijke naam hebben bestaan (a58) – is als zodanig verdwenen. Was deze Engelmontsweide misschien het “open veld” waar in de tijd van de schrijvers der “Oudheden en Gestichten” Engelmundus tegen de tandpijn werd aangeroepen en waar vroeger, volgens hun zeggen, een kapel was ingewijd ? Dan bevond zich dit veld op enige afstand van de kerk : uit de genoemde akte blijkt tenminste duidelijk dat zich tussen de Herenweg en de Engelmundusweide nog een stuk land bevond. Aan het einde van ons onderzoek rijst de vraag : is mèt de Engelmontsbeek en de Engelmontsweide nu ook ons geloof in de historische Engelmundus verdwenen ? Het is in ieder geval zwaar op de proef gesteld ! Engelmundus bleef inderdaad een volkomen vage figuur. De weinige gegevens, die we over hem bezitten, zijn bijna alle uit de 16de eeuw afkomstig en kunnen daarom nauwelijks aanspraak maken op ons vertrouwen, te meer daar ze ons werden verschaft door schrijvers die niet in de eerste plaats de historische waarheid, maar de herleving van het Rooms-Katholieke geloof als ideaal voor ogen hadden. In de historiografie treedt Engelmundus eerst naar voren in het laatste kwart van de 15de eeuw, maar het blijft bij een vermelding van zijn naam en zijn activiteit als prediker in Velsen, terwijl de bekendheid van de kroniekschrijver, van die het bericht afkomstig is, met Haarlem en omstreken ontlening aan de overlevering, eerder dan aan andere bronnen, doet vermoeden. Zijn verering laat zich pas met zekerheid vaststellen voor het einde van de 15de eeuw, als hem in de kerk een kapel met een altaar wordt gewijd. Bedenken we voorts dat het pas voor de tijd na 1632 vaststaat dat het reliëf van de verrijzende Christus voor een afbeelding van Engelmundus werd gehouden (a59) en dat de naar hem genoemde Engelmontsbeek verschillende andere namen heeft gedragen, waarvan de laatste door zijn gelijkluidendheid opvalt, dan is de verleiding groot de historiciteit van Engelmundus in twijfel te trekken. Maar op hem die dat waagt te doen rust de plicht te verklaren, hoe de “Engelmunduslegende” kan zijn ontstaan. Het is niet ondenkbaar dat, toen het klooster Egmond ten noorden van de Velser beek grondbezit kreeg, men ging spreken over de Egmondsbeek. (a60) Mogelijk dankte deze volgens de traditie zijn ontstaan aan de gebeden van de Hl. Willebrord die in Kennemerland het evangelie had gebracht en werd het water daarom als heilzaam beschouwd voor allerlei kwalen, in het bijzonder mondkwalen (op grond van de naam ?), zoals gezwellen, tand- en kiespijn. De hogelijk gewaardeerde genezingen kunnen vervolgens de beek de wel zeer toepasselijke naam van Engelmontsbeek hebben bezorgd, (a61) al handhaafde de oude naam zich tot in de 16de eeuw. Mogelijk raakte Willebrord in vergetelheid – misschien door concurrentie van de Willebrordsput in Heiloo – en zette men alles wat men hem had toegeschreven op naam van een heilige Engelmont. Hij was degene die het water uit de aarde te voorschijn had gebracht. Hij ook was de stichter van de kerk. (a62) Boven de poort in de toren was nog zijn beeltenis te zien ! Zeker moest men hem als een van de metgezellen van Willebrord beschouwen. Het duurde niet lang of de Velsense heilige kreeg een kapel en een altaar in de kerk, men zorgde voor de nodige reliquieën, kortom er ontstond een complete Engelmontscultus. Ook het aantal bedevaartgangers werd steeds groter. Wat er nog ontbrak was een Vita. Deze schreef pastoor Eylard, in een kritieke periode, toen de Hervorming de positie van de Velsense heilige ernstig bedreigde. In deze Vita werd Engelmont tot Engelmundus. (a63) Eylard kon niet veel meer doen dan vertellen hoe Engelmundus de heidense Kennemers bekeerde vanaf een nog aanwijsbare heuvel (voor een metgezel van Willebrord lag dit wel zeer voor de hand), hoe hij een bron te voorschijn bad en tenslotte, hoe hij aan de koorts (een vager ziektebeeld was niet mogelijk) bezweek en werd begraven. Molanus in zijn Annales deed weinig anders dan de bestaande gegevens in een kort en zakelijk verhaal combineren, waardoor hij de feitelijke bron werd voor alle latere Engelmundusbiografen. Hij ook noemde voor het eerst Engelmundus patroon in Velsen. Rovenius nam Engelmundus op in zijn lijst van heiligen vereerd in het bisdom Haarlem, terwijl in 1640 zijn verering voor het gehele bisdom werd ingesteld. Engelmundus was nu ook officieel de patroon van Velsen geworden. Een toch altijd sterk hypothetische reconstructie als deze kan de historicus evenwel niet bevredigen. Ook al maakt hij van de ijverig door hem verzamelde gegevens gebruik, hij is er zich van bewust dat hij enerzijds te veel veronderstelt, aan de andere kant te veel mogelijkheden buiten beschouwing laat. Bovendien, welke bronnen hebben zijn zegslieden gebruikt, die hij niet kent en nooit zal kennen, en hoeveel gegevens liggen in de archieven verborgen die hij nog niet heeft ontdekt ? Kortom, hij doet wijzer de overlevering niet te snel te verwerpen, indien hij niet volkomen overtuigd is van haar ontoereikendheid. Tot dat moment blijve dus Engelmundus zijn heuvel beklimmen om het evangelie te brengen aan de woeste en ontembare Kennemers ! » (80).
Noten van H.A. van Vessum
a1. Zie o.a. Winkler Prins Encyclopaedie onder Engelmundus; P.M. Verhoofstad, De Sint Engelmundus-Moederkerk van Zuid-Kennemerland, Velsen 1950; H.J. Calkoen in Haarlems Dagblad van 8 jan. 1951.
a2. Tijdschrift voor Geschiedenis, 1969, pag. 395.
a3. D.P. Blok, De Franken – Hun optreden in het licht der historie, Bussum 1968, pag. 39.
a4. Van Heussen en Van Rijn, pag. 327-332.
a5. Acta Sanctorum, 21 juni, deel 25, pag. 115-116.
a6. H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Den Haag 1947, pag. 23.
a7. P.M. Grijpink, Register op de parochiën, altaren, vicariën en de bedienaars, zoals die voorkomen in de Middeleeuwsche rekeningen van den officiaal des aartsdiakens van den Utrechtschen dom, 3de deel : Kennemaria, door C.P.M. Holtkamp, Haarlem 1930, pag. 132.
a8. Scholtens, pag. 149.
a9. E.H. Rijkenberg, Mr. Allard Dirksz. van Waterlant en David Leendertsz., in : Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, deel 27 (1903), pag. 424-442.
a10. Johannes a Leydis, “Chronicon Comitum Hollandiae et Episcoporum Ultrajectensium”, uitgegeven door F. Sweertius, in : Rerum Belgicarum Annales, Antwerpen 1620, deel I, pag. 1-349. Het enig overgebleven handschrift bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (nr. 8343) en is door mij geraadpleegd. Zie ook J. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem 1932, pag. 117.
a11. Voor de eerste bewerking is door mij geraadpleegd het handschrift in de Universiteits-bibliotheek te Leiden (Lat. 127 D). Zie Romein, pag. 117.
a12. In de tekst van de eerste bewerking komen twee woorden voor die in de tekst van de tweede bewerking ontbreken.
a13. Romein, pag. 117.
a14. Romein, pag. 117.
a15. Liudger, Vita S. Gregorii, in : Monumenta Germaniae Historica S.S., XV-I. pag. 63-79.
a16. Geraadpleegd werden de Annales Sanctae Mariae, de Catalogus Episcoporum Ultratrajectinorum, de Vita S. Adalberti van Frederik van Egmond, het Chronicon Egmundanum, de Rijmkroniek van Melis Stoke, de Annales Tielenses, de Chronica de Trajecto et ejus episcopatu (van een Anonymus Latinus), en de Kroniek van “de Clerc uten laghen landen”. Zie Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche Geschiedschrijving in de Middeleeuwen.
a17. Johannes de Beka, Chronicon Episcoporum Trajectensium, ed. Arn. Buchelius, pag. 10.
a18. Geraadpleegd zijn : “Het oude Goutsche Kronycxken”, het “Frans kroniekje van Holland”, het Chronicon Hollandiae (in handschrift aanwezig op het Gemeentearchief van Alkmaar), de Fasciculus Temporum van Jan Veldenaer, de Chronicon Hollandiae en de Vita S. Swiberti van Pauw. Zie Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche Geschiedschrijving in de Middeleeuwen.
a19. Vita S. Swiberti, ed. G.G. Leibnitius, Hannover 1710.
a20. C. Wampach, Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter, deel II, 98 e.v.
a21. L.Ph.C. van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, Amsterdam/’s-Gravenhage 1868-1873, deel I, nr. 85, 87, 89, 133.
a22. O. Oppermann, Fontes Egmundenses, Utrecht 1933, deel II, pag. 63.
a23. Oppermann, deel II, pag. 83.
a24. Oud-archief van de gemeente Velsen, nr. 7, 151 en 93a.
a25. Oud-archief van de gemeente Velsen, nr. 152.
a26. In het algemeen worden patrocinia laat vermeld. Vgl. H.J. Kok, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht, Assen 1958.
a27. Grijpink, Kennemaria, pag. 131.
a28. Grijpink, Kennemaria, pag. 135.
a29. Zie het artikel van H. J. Calkoen in het Haarlems Dagblad van 8 jan. 1951 en J. van Venetiën, “De oude dorpskerk van Velsen in de 80-jarige oorlog”, in : Noord- Holland, 1967, pag. 135-140.
a30. H.J.A. Coppens, Algemeen overzicht der Kerkgeschiedenis van Noord-Nederland van de vroegste tijden tot het jaar 1581, Utrecht 1902, pag. 35.
a31. F.J.M. Wijnekens, Geschiedenis van Velsen-IJmuiden, 1951, in handschrift aanwezig op het stadhuis van Velsen. Zie ook Verhoofstad (pag. 17) en J. van Venetiën, De oude dorpskerk van Velsen.
a32. D.w.z. door Molanus, in zijn Annales Sanctorum Belgii.
a33. Bij navraag bleek het althans noch in het Rijksarchief te Antwerpen, noch in het archief van de Norbertijnenabdij in Tongerlo aanwezig te zijn.
a34. Het jaar 1490 wordt er nog in vermeld, terwijl Eylard het in 1564 voor zijn Vita moet hebben gebruikt.
a35. Van Heussen en Van Rijn, pag. 328.
a36. Kerkelijk Placaat-boek, ’s-Gravenhage 1792.
a37. H.J. Calkoen in het Haarlems Dagblad van 6 jan. 1951. Zie van de zelfde schrijver : Velsen – Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland, IJmuiden 1967.
a38. Grijpink, Kennemaria, pag. 135.
a39. Acta Sanctorum, pag. 116.
a40. Deze zijn geraadpleegd voorzover ze zich bevinden in de bibliotheek van het Bisschoppelijk Museum in Haarlem.
a41. L.J. Rogier, Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de I6de en I7e eeuw, derde druk, Amsterdam/Brussel 1964.
a42. Acta Sanctorum, pag. 115.
a43. W. Moll en J.G. de Hoop Scheffer, Studiën en Bijdragen op ’t gebied der historische theologie, deel I, Amsterdam 1868 pag. 333, noot I.
a44. J.A.F. Kronenburg, Neerlands heiligen in vroeger eeuwen, deel II, Amsterdam 1903, pag. 155 e.v.
a45. Zie noot (a31).
a46. J.J. Graaf, “Het zogenaamde S. Engelmundus-beeld der oude kerk van Velsen”, in : Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem, deel 23 [i.e. 22] (1897).
a47. In “De Tijd” van 27 nov. 1945.
a48. P. Glazema, “Het tympaan te Velsen”, in : Het Gildeboek, gewijd aan kerkelijke kunst en oudheidkunde, 1940, pag. 44-48.
a49. H.J. Calkoen in het Haarlems Dagblad van 6 jan. 1951. De schrijver handhaaft zijn zienswijze in : “Wat de bodemvondsten ons vertellen” (Westerheem-monografieën nr. I) en in het reeds genoemde Velsen.
a50. D.P.R.A. Bouvy, Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden, Amsterdam 1947, pag. 3-4 en 11-12.
a51. Deze hangt op de leeszaal van het Rijksarchief in Noord-Holland.
a52. Rijksarchief in Noord-Holland, Oud-rechterlijk Archief, Transportregister no. 954.
a53. Fontes Egmundanes, pag. 93. Van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland, nr. 2.
a54. M. Schönfeld, Nederlandse waternamen, Amsterdam 1955. pag. 89 en 90.
a55. Of het moest al zijn in de Vita S. Gregorii van Liudger, pag. 67 (Felisa i.p.v. Fehta).
a56. C. Wampach, Sankt Willebrord – Sein Leben und Lebenswerk, Luxemburg 1953, pag. 339.
a57. Coppens, Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis, pag. 36. Bibliotheca Sanctorum Rome 1964, onder Engelmondo.
a58. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland, deel I, Arnhem 1864, pag. 127.
a59. Graaf, Het zogenaamde S. Engelmundus-beeld, pag. 294.
a60. Uitgesproken als εγχamòtsbe.k? Vergelijk de Rijmkroniek van Melis Stoke, uitgegeven door W.G. Brill, deel I, pag. I (in den cloester ’t Ecghemonde).
a61. In het Onomasticon Anglo-Saxonicum van W.G. Scarle (Cambridge 1897) wordt onder Engelmund alleen verwezen naar de Hollandse Engelmundus. Het is dus zeer de vraag of de naam onder de Angel-Saksen voorkwam. Vergelijkbare gevallen van “volks- etymologie” zijn de Engelenbuurt in Lisse en de (vroegere) Engelenpoort in Enkhuizen.
a62. Van heiligen die hun bestaan dankten aan een “mystificatie” zijn meer voorbeelden bekend. Zie O. Oppermann, “Over de wording der legende van Sint Jeroen” in : Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, deel VI-2, pag. 27-38, en G. Schnürer, Kerk en beschaving in de Middeleeuwen, Nederlandse editie, Haarlem 1949, deel III, pag. 247 (over de verering van Sint Hulpe).
a63. Johannes a Leydis spelt Ingelmundus.
e. H.J. Calkoen, De Engelmunduskerk te Velsen, 1972
« Nog steeds staat daar in het oude dorp Velsen de grijze Engelmunduskerk, als een onmisbare schakel tussen de dorpshuizen en de buitenplaatsen rondom. Een heel bijzonder monument, dat eeuwen lang getuigd heeft van het geloof dat hier, in het toen heidense Friese land, voor het eerst gepredikt werd in de dagen van Willibrord, kort na het jaar 700. Zeer waarschijnlijk was het hier, dat op een laag binnenduin, later door mensenhanden opgehoogd, het eerste houten kerkgebouwtje werd gesticht. Daaraan is de naam verbonden van Engelmundus, volgens de overlevering een Angelsaksische prediker, ook wel Engelmont genoemd. Er wordt verteld hoe hij een deel van zijn leven heeft gegeven aan het brengen van het Evangelie en hoe hij in Velsen is gestorven en begraven. Zo was aan Velsen – het Felisa-Felison van die dagen – de eer te beurt gevallen, dat hier op last van Willibrord één der vijf moederkerken van Holland werd gebouwd. Dat juist onze gemeente daartoe werd uitverkoren – de overige vier kerken stonden in Vlaardingen, Kerkwerve (Oegstgeest), Heiloo en Petten – kan erop wijzen dat dit deel van Kinheim toen al een niet onbelangrijk wooncentrum was. Mogelijk heeft ook de ligging van de heuvel dichtbij het water deze keuze mede bepaald. Hoe dit zij: de kerk kwam er! Het houten gebouw, vrij zeker meer dan eens herbouwd, werd tegen het midden van de 12de eeuw, of misschien al iets eerder, vervangen door een tufstenen kerk, waarvan thans nog belangrijke delen bewaard zijn gebleven. Onze Engelmunduskerk behoort daarmee tot de oudste kerken in Holland. Wij mogen aannemen dat de in 1969 voltooide restauratie ervoor zorgen zal, dat dit eerbiedwaardige gebouw nog vele eeuwen zijn taak zal kunnen blijven vervullen, als een betrouwbaar baken in de woelige zee der tijden! » (81).
De strekking van de brochure bestaat – mede gezien de ‘woelige tijden’ – uit het handhaven van de mythologische vroeg-middeleeuwse geschiedenis van Velsen, en liefst ook van de historiciteit van Engelmundus. Vervolgens schrijft H.J. Calkoen in een aanhangsel, gedrukt in kleinere letter :
« De figuur van Engelmundus In 1970 verscheen in het “Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis”, nieuwe serie, deel L, afl. 2, een boeiende studie over “Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit”, geschreven door dr. H.A. van Vessem. Het lezen van dit artikel noopt ons tot voorzichtigheid wat betreft de waarde die wij mogen hechten aan veel van de verhalen die over “de patroon van Velsen” in omloop zijn; verhalen en legenden die meestal niet berusten op de feiten. Eigenlijk is er over onze heilige bitter weinig bekend! Het meeste over Engelmundus weten wij uit een boek dat in 1721 te Leiden verscheen “Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Noordholland en West-friesland”, geschreven door Van Heussen en Van Rijn. Daarin staat dat Engelmundus een Engelsman was, maar van afkomst een Fries; dat hij niet behoorde bij de twaalf van Willibrord, maar dat hij als priester en abt door Goddelijke ingeving naar Holland was gekomen “waar hij het woord der Zaligheid aan de barsse en tomelooze Kennemaaren gepredikt heeft”. Verder, dat hij na veel arbeid de koorts kreeg, gestorven is en in Velsen is begraven, waar ook door zijn gebeden water uit de aarde was opgeweld. Dan volgen nog mededelingen over zijn reliquiën. Uit het interessante betoog van dr. Van Vessem – wij kunnen er helaas hier slechts kort iets uit aanhalen – blijkt, dat vóór 1480 Engelmundus in geen enkele kroniek of historische bron wordt vermeld. Dit is vreemd, evenals het feit dat Liudger (8ste eeuw) wel vertelt hoe Bonifatius drie jaar in Felisa heeft gewerkt, maar zwijgt over Engelmundus. In vier oorkonden in het gemeentearchief van Velsen (14de en 15de eeuw) wordt wel over de kerk gesproken, maar niet over zijn patroon. Ook in oude misboeken ontbreekt zijn naam. In 1564 werd door de voorlaatste pastoor van Velsen, mr. Eylard Dirksz. van Waterland, een “vita”, een heiligenleven van Engelmundus geschreven. Hij moet daarbij zijn afgegaan, zegt dr. Van Vessem, op wat er over hem in zijn tijd bekend was. Veel van wat tot nu toe werd aangenomen over Engelmundus’ leven, zijn werk, zijn kerkstichting, de mirakelen, enz. is aan het verhaal van deze mr. Eylard ontleend. Pas in 1640 wordt door het bisdom Haarlem de 21ste juni als dag van de heilige voorgeschreven. Hij blijkt dan – zonder heiligverklaring – door de kerk gewettigd. Volgens pastoor Eylard zou bisschop Balderik in 977 de stoffelijke resten van Engelmundus gevonden hebben. Bij de reliquiën bevond zich een in goud gevat hoofd, dat later gestolen zou zijn. Heeft er in de Middeleeuwen in Velsen een Engelmundusbeeld bestaan? (Wij wezen reeds op de console en het nisje achter de toren.) De heilige op ons tympaan draagt een aartsbisschoppelijk pallium, dat niet past bij Engelmundus. Zou mogelijk de staf een bisschopsstaf zijn geweest en kan daarom het relief een afbeelding zijn van Willibrord, de stichter van de kerk? De Engelmundusbeek komt voor het eerst voor op een kaart uit 1683 en heet daar Engelmontsbeek. Mogelijk een verbastering van Egmondsbeek? De abdij van Egmond bezat uitgestrekte landerijen ten noorden van de beek. “Is ons geloof in de heilige Engelmundus nu verdwenen?” vraagt dr. Van Vessem zich af. Maar wie weet, zijn er nog onbekende bronnen verborgen in de archieven? Men doet er dus goed aan de overlevering niet te snel te verwerpen! Tot zover deze studie van een geleerde, die alle beschikbare gegevens onderzocht heeft. Is dus de figuur van Engelmundus enigszins van zijn aureool beroofd en mocht dit van blijvende aard zijn, dan rest ons toch nog de vraag: zijn eigenlijk al die mooie en vrome legenden, geweven om de oude, door Willibrord gestichte dorpskerk niet belangrijk genoeg? Zij zijn er en niemand kan ons deze schat ontnemen! » (82).
Het ware ‘wetenschappelijker’ de historiciteit van dergelijke vrome overleveringen de status te geven van plaatselijke folklore totdat uit de archieven bronnen zijn opgedolven die ze als historisch bevestigen. Die folklore maakt zonder enige twijfel deel uit van ‘ons cultureel erfgoed’. Maar als dat levend is, waarom is er dan zo weinig tam-tam ter bescherming daarvan, alleen al uit nostalgische overwegingen ? Meest waarschijnlijk omdat deze traditie nooit werkelijk heeft geleefd, wat omgekeerd zou kunnen verklaren waarom kroegbazen en kermis-exploitanten zich daarvan afzijdig hebben gehouden.
f. M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer OSA, Westbroeks heiligen in polderperspectief, 1981
In september 2010 werd eindelijk besteld en ontvangen het enigszins obscure, verontachtzaamde en ook lastig te vinden, maar voor het overige o zo boeiende werk Westbroeks heiligen in polderperspectief uit 1981 van de kritische traditionalisten M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer OSA. Het bevat de transcriptie van het Alkmaarse afschrift van de Vita Engelmondus uit 1569-1573 (maar dat voor ouder wordt gehouden), waarvan hier in 2008 eveneens een transcriptie werd gemaakt. Het bevat tevens een kortere versie van die Vita uit dezelfde Alkmaarse bron.
Naast de nieuwe gegevens die M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer OSA in Westbroeks heiligen in polderperspectief ten opzichte van het artikel van H.A. van Vessum bijeen hebben gebracht, wordt er een poging gedaan de Egmondse abdij verantwoordelijk te stellen voor de invoering van de Engelmundus-cultus in Velsen en het Utrechtse Westbroek, uitgaande van een ‘opwaarding’ door deze abdij van de oorspronkelijk bekeerders der Kennemers. Maar voor de band tussen Haarlem en Westbroek is er nog een andere mogelijkheid. We kunnen ook denken aan een verband met Reinoud II van Brederode (1415-1473) en diens broer Gijsbrecht van Brederode (1416-1475), bisschop-elect van Utrecht (1455-1456), en vooral de zoon van de eerste, Walraven II van Brederode (1462-1531) voor wie Jan van Leiden tussen 1483 en 1486 ook een familiekroniek bijeenfantaseerde : de Cronica illustrium dominorum de Brederueden, ook verspreid als de Kroniken ende gesten des edele ende hoochgeboren heeren van Brederode in Hollandt, en waarin hij de Brederodes liet afstammen van de Hollandse graven (via de zogenaamde Sicconiden-legende, die telkens weer opduikt), een werk dat Jan van Leiden opdroeg aan de moeder van Reinoud II. In 1486 werd Walraven II door Maximiliaan van Oostenrijk tot ridder geslagen en, net als zijn vader, was hij tevens burggraaf van Utrecht (83).
« ANGELSAKSISCH DUBBEL Langs de heiligenweg historische samenhangen willen blootleggen staat ongeveer gelijk met goudzoeken zonder metaaldetector : men raakt steeds verder van zijn basis. Op het eerste gezicht lijken de twee op de torenmuur resterende heiligen nl. St. Engelmundus en St. Werffraert, alias St. Werenfried, geen enkel obstakel op te leveren. Wie in de ‘petite histoire’ van de zeer beperkte collectie heiligen met Nederlandse inslag enigszins thuis is, zal weten, dat St. Engelmundus’ naam aan Velsen in de kuststreek is gebonden, en dat de vooral in de Betuwe (Elst) vereerde St. Werenfried als ‘apostel van Kennemerland’ mede te boek staat. (c1) Zo bezien zou alleen de vraag resten : waarom verschijnen beiden samen en in vereniging aan het einde van de 15e- begin 16e eeuw in Westbroek aan de Vechtzijde ? Er zijn echter nog moeilijkheden van andere aard – met name vooral rond St. Engelmundus – welke de beantwoording van die vraag gecompliceerd maken en tot verschuiving nopen. Engelmundus, ook wel Engelmon(d)t en Ingelmundus gespeld, heeft, vanwege een gebrekkige overlevering, voor en na al menige pen in beweging gebracht. Het heeft weinig zin en is voor ons betoog onnodig op alle onderdelen van diens levensverhaal en de daar ontstane misvattingen in te gaan. Tekenend is in ieder geval, dat reeds in het begin van de 17e eeuw de Bollandist Henschenius, gewend om door legenden en verhalen overwoekerde tradities te ontrafelen, zijn scepsis niet onder stoelen of banken steekt. (c2) Een vergelijking van diens uitkomsten met nieuw gewonnen gegevens, die straks zullen volgen, maakt duidelijk, dat de sindsdien gegroeide scepsis haar recht schijnt te hebben bewezen. Het Engelmundus-verhaal ziet er in grote lijnen als volgt uit. In de dagen van St. Willibrord zou genoemde heilige, een Angelsaks, maar van Friese herkomst, ingetreden zijn in een Benedictijnenklooster. Hij zou daar abt zijn geworden, maar later als missionaris naar onze gewesten overgestoken. Terwijl de een hem plaats laat nemen in de groep van St. Willibrord, doen anderen het voorkomen, alsof hij op eigen gelegenheid de overtocht heeft gemaakt. Waar men geen twijfel over laat bestaan is, dat zijn arbeidsveld in Zuid Kennemerland in Velsen zou hebben gelegen. Geschminkt met selecties uit de algemene deugdenvoorraad – al naar gelang de smaak van zijn biograaf – wordt niet meer van hem bericht, dan dat hij vurig de ongelovige inwoners van Kennemerland het geloof predikte, een obligate zoetwaterbron bij Velsen miraculeus wist te doen ontspringen en aan de koorts stierf. Dat er hier van overdrijving onzerzijde sprake zou kunnen zijn is uitgesloten, want het is in substantie een weergave van de mening van de Bollandist Henschenius, in de vertaling van Van Rijn luidende: ‘doch het (leven) welke volgens de Bollandisten (c3) schrijvende over den 21 Junii/derhalven veele om-redenen en oppronkingen van zijne deugden/niet zonderlings schijnt te behelzen/’t geen men niet aan alle Apostolissche mannen zou kunnen toepassen.” (c4) Dit alles neemt toch niet weg, dat alle verdenking ten spijt de Fries-Angelsaks of andersom toch een bestaande figuur geweest zou kunnen zijn, alleen maar getroffen door een ongunstige schriftelijke overlevering.
ICONOGRAFISCHE TRADITIE Het mocht een ogenblik tenminste de schijn hebben dat de Velsense St. Engelmundus-traditie &ndash' hoewel hij pas in 1595 door Molanus als kerkpatroon aldaar wordt genoemd (c5) – tot in het begin der 13de eeuw viel op te voeren. Het was aan Graaf (c6) beschoren aan deze illusie de bodem in te slaan. Hij toch toonde aan, dat de plaatselijke traditie, inhoudende, dat het vermoedelijk uit de 13e eeuw daterende zandstenen reliëf op de westmuur van Velsens kerktoren St. Engelmundus zou voorstellen, illusie was. De afbeelding stelde niets anders voor dan een verrezen Christus. Die misvatting was, naar Graaf duidelijk maakte, terug te voeren op het kapittel van het bisdom Haarlem, dat in 1632 op instigatie van zijn kanunnik Bugge besloot afbeeldingen van de heiligen van dit bisdom te laten vervaardigen. Het gaat om 24 afbeeldingen, in drie series van acht gegraveerd, waarvan de eerste, voorstellende ‘de Heylige Patronen van ’t Bisdom’ de afbeeldingen gaven van St. Bavo, St. Willibrordus, St. Jeroen, St. Gangulphus, St. Vulfrannus, St. Engelmundus, St. Werenfridus en St. Adalbertus. De voorstelling van St. Engelmundus was duidelijk geïnspireerd op het tufstenen reliëf van de toren. Natuurlijk hield deze rectificatie voor de schrijver niet in, dat zijn geloof in het bestaan van St. Engelmundus ook maar enigermate geschokt zou zijn. Die kwestie was niet aan de orde. Andermaal in 1939 lijkt de vanouds wat wankele traditie rond St. Engelmundus een forse, nog belegener steun te gaan vinden. Bij opgravingen in dat jaar brengt Glazema (c7) een roodstenen sarcofaagdeksel in trapeziumvorm aan het licht, welke later was bewerkt en tevens van functie kennelijk veranderd. Het vertoonde de figuur van een op een troon gezeten prelaat in kazuifel met in de zijdelings uitgespreide handen een staf en een boek. Bij onderzoek werd tevens duidelijk, dat de weinig geprofileerde voorstelling in tweede instantie dienst had gedaan als tympaan en reminiscenties bleek op te roepen aan het Egmondse Petrus-tympaan, zij het dat de Velser vondst later te dateren viel. Glazema, die zich beperkte tot een zo getrouw mogelijke beschrijving van zijn vondst opperde voorzichtig de vraag of men – gelet op de bestaande Velser traditie – niet met St. Engelmundus te maken had. Merkwaardig doet het aan dat Bouvy, die de tympaan van Velsen in het laatste kwart van de twaalfde eeuw dateert (c8) Glazema’s hypothese aantrekkelijk noemt. Die aantrekkelijkheid blijkt dan weer te steunen op de eeuwenoude St. Engelmunduscultus ter plaatse. Intussen had Bouvy zelf als bezwaar wel aangevoerd dat de figuur met aartsbisschoppelijk pallium was getooid. Hij zwakt dan af : men keek in de middeleeuwse uitbeeldingen niet altijd even nauw bij het uitdelen van distinctieven. Zekerheid was er, volgens de schrijver, ten aanzien van St. Engelmundus derhalve niet. Hoe weinig vastigheid in de tympaanvoorstelling te borgen is, komt naar voren wanneer Van Vessem terloops – in zijn nader te behandelen studie 95 (c9) die praktisch St. Engelmundus als realiteit afschrijft – in het tympaan een geheel andere mogelijkheden ziet: ‘Wie twijfelt aan de betekenis die Engelmundus in Velsen had, kan zich afvragen of het reliëf niet eerder Willibrord, de “pastor” van het oudste kerkje in Velsen voorstelt. Of zelfs, als hij meent de zogenaamde staf – Calkoen (c10) laat deze in zijn tekening m.i. (= Van Vessem) ten onrechte doorlopen tot boven de hand – een zwaard te moeten zien, kan hij denken aan de apostel Paulus, de oorspronkelijke patroon van de kerk’. Inderdaad wordt steeds duidelijker, dat Velsens oude kerkpatroon St. Paulus bij de latere onderzoekers over het hoofd wordt gezien, en dat in het gunstigste geval St.&n bsp;Engelmundus – en sinds wanneer dan? – hoogstens als ‘toegevoegde’ kerkpatroon ‘Patronus secundarius’ zijn aandeel zou kunnen opeisen. Onmogelijk is zulks niet. Men vergelijke voor Egmond St. Petrus annex St. Adalbert, die St. Petrus lichtelijk in de schaduw stelt. Hoe omzichtig men te werk heeft te gaan met zijn interpretaties van de spaarzame middeleeuwse gegevens, ook in het geval van Velsens kerk, welke zeker tot vroege tijden reikt, volgt uit de stellingname van Koch (c11) tegenover Wampach. (c12) Strikt genomen ligt de mededeling over Velsens kerk toegewijd aan St. Paulus in de ‘Villa Felison et in pago Kinneheim’ pas vast in een valse oorkonde van het begin van de 12e eeuw. Hetgeen niet uitsluit, dat wij in de 8e eeuw met een kerkje in Velsen, waarvoor St. Paulus dan patroon zal zijn, mogen rekenen. Conclusie naar aanleiding van alle vroeger onderzoek naar afbeeldingen van St. Engelmundus moet wel zijn, dat deze ons voor het eerst onder ogen komt in Westbroeks muurschildering, welke einde 15e of begin 16e eeuw valt te dateren.
LITERAIRE TRADITIE Geheel overeenkomstig deze bevindingen zijn de uitkomsten van een verrassend onderzoek naar de literaire traditie van Engelmundus’ vita door Van Vessem. Hierin komt naar voren, dat St. Engelmundus de eerste maal pas wordt vermeld in de tweede bewerking van wat kortheidshalve als het ‘Chronicon Hollandiae’ van de Carmeliet Johannes Gerbrandi (a) Leydis, alias Jan van Leiden wordt aangeduid. Het heeft nogal wat voeten in de aarde gehad eer de onderlinge relatie tussen Leydis I en Leydis II precies kon worden vastgesteld. Naar Roefs aantoonde (c13) ligt de tijd van vervaardiging van de eerste compilatie tussen 1467-69 en is de tweede bewerking te plaatsen tussen 1485/86 en 1494. De laatste verscheen in druk. (c14) De passage die ons moet bezighouden luidt als volgt :
Leydis I | Leydis II |
Fuerunt autem hi beati Willibrordi con- socii principales et fideles in verbo Do- mini cooperatores, sanctus videlicet Svvitbertus,
Williboldus et Le- vvinus, in orientali Francia postmodum (c15) VViniboldus Abbas,
duo Evvaldi praesbyteri et martyres, VVerenfri- dus et Marcelinus praesbyteri et Confessores,
Athalbertus,
qui pro Christo dimisit rega- le patrimonium. Et cum beato VVillibrordo peregri- num introiuit exilium | Fuerunt autem hi beati Willibrordi con- socii principales et fideles in verbo Do- mini cooperatores, sanctus videlicet Svvitbertus <postmo- do Coepiscopus sancti Willibrordi, Accha, Wervvinus,> Williboldus, et Le- vvinus, in orientali Francia postmodum (c15) Winiboldus abbas <Ingelmundus Abbas, sepultus in Felsoen> duo Evvaldi praesbyteri et martyres, Werenfri- dus et Marcelinus praesbyteri et Confessores. <Quorum principalis erat Athalbertus, fi- lius Regis Deirorum, primus Archidiaconus Traiectensis sub praefato sancto VVil- librordo,> qui pro Christo dimisit rega- le patrimonium. Et cum <eodem> beato VVillibrordo peregri- num introiuit exilium (c16) |
Het verschil in de twee redacties bestaat hierin, dat bij de opsomming van de medewerkers van St. Willibrord – bij Beda en Alcuin op drie na naamloos – in de tweede enkele namen worden toegevoegd. Daarbij springen twee er sterk uit : Engelmundus als aanwinst en Adalbertus vanwege de vermelding van diens afkomst annex legendarische functie-omschrijving, die in vertaling als volgt luiden :
Athalbertus | ‘Ingelmundus, de abt in Velsen begraven’. ‘Van wie de voornaamste was Athalbertus, zoon van de koning van Deira, (c17) eerste aartsdiaken in Utrecht onder de genoemde St. Willibrordus’. |
Voor zover nu vaststaat hebben wij hier voor ons de eerste vermelding van Velsens St. Engelmundus, terwijl de aandacht aan St. Adalbertus besteed duidelijk maakt, dat Egmond – juist aan het einde van de 15e eeuw de historiografie weer een impuls, van niet steeds onverdacht allooi, gevend – een woordje meespreekt. Het is de verdienste van Van Vessem die eerste vermelding te hebben gesignaleerd en de zwakke kanten ervan te hebben blootgelegd. Zijn verder betoog – steunend vooral op de gegevens door de Bollandisten verstrekt – houdt in, dat wat van St. Engelmundus bekend is, afkomstig moet zijn van een nu verloren levensbeschrijving van de heilige. Deze ‘vita’ hebben de Bollandisten nog in handen gehad, (c18) maar er practisch weinig of geen waarde aan toegekend. Wat zij er uit overnamen was slechts het bericht over Engelmundus’ komst naar Velsen. De bewerkers van de Acta Sanctorum hebben nog een tweede, thans niet meer beschikbare bron onder ogen gehad. Dit moet een handschrift zijn geweest, afkomstig uit het Praemonstratenserklooster in Antwerpen, daterend van na 1490. Daaruit hebben zij alleen een korte mirakellijst met drie genezingen op St. Engelmundus’ voorspraak overgenomen. Alle drie de gebeurtenissen slaan op lijders aan keel-, neus- en oorkwalen, naar het heet, voorgevallen in 1370, 1390 en 1490. De verdwenen ‘vita’, in 1564 blijkens de opgave in de Acta Sanctorum totstand gekomen, was van de hand van de niet onbekende Mr. Eylard Dirksz. van Waterland, omstreeks 1560 pastoor in Velsen, leerling van Molanus te Leuven en diens informant inzake St. Engelmundus. Hij beëindigde in 1573 zijn leven als martelaar in Alkmaar. Hoewel Van Vessem uitgaat (c19) van de mogelijkheid van het te voorschijn komen van een oudere ‘vita’, krijgt intussen, tot eventuele nadere correctie, pastoor Eylard van hem alle schimmigheden in de schoenen geschoven. Als fervent vertegenwoordiger van de Contra-Reformatie zou Mr. Eylard ‘onder indruk gekomen van de populariteit van Velsens heilige … zijn nog trouw gebleven parochianen hebben willen steunen tegen de aanvallen van de nieuwe leer, door te herinneren aan de man Gods, die hun voorvaderen het katholieke geloof had gebracht.’ (c20) Hij gaat ervan uit ‘dat hij de weinige overgeleverde feiten in de gepaste vorm, d.w.z. in de vorm van een heiligenleven heeft gegoten. Dat was hem, de geleerde en belezen theoloog uit Leuven wel toevertrouwd, de weinig regels die we van hem bezitten bewijzen zijn aanleg voor het genre.’ (c21) Hoe verder de auteur zich in Velsens heilige verdiept, hoe meer hij in een patstelling geraakt en op twee gedachten blijft hinken. Na te hebben vastgesteld, dat zijn figuur in de middeleeuwen iconografisch geen voet heeft om op te staan en de literaire traditie stokt bij Jan Gerbrandsz. van Leiden, durft hij Engelmundus niet zonder meer als mystificatie af te wijzen, hoewel hij moest vaststellen, dat de naam Engelmundus zelfs noch in Engeland noch in Nederland verschijnt. Evenmin maken andere kroniekschrijvers uit de middeleeuwen melding van de Velsense heilige. Die tweeslachtigheid komt eigenlijk al naar voren, wanneer hij op grond van de wonderverhalen, waarvan hij de jaartallen geen vertrouwen schenkt, toch concludeert, (c22) dat Velsen al in de 15e eeuw werd bezocht door lijders aan keel- en mond ziekten. Als laatste strohalm grijpt de auteur dan naar de hypothese van een naamsverwarring. (c23) Er is in Velsen sinds 1567 sprake van een St. Engelmontsbeek, die ook met andere namen o.a. Velsermere en zelfs als Egmon(d)tsbeek en St. Egmontsbeek in het einde der 16e eeuw werd aangeduid. Inderdaad was de abdij ter plaatse gegoed. De vraag wordt door hem nu gesteld of pastoor Eylard, zijn bête noire, misschien naar St. Engelmundus, aan wiens toedoen, zoals gebruikelijk, een waterput te danken zou zijn, een van de vele St. Willibrordsputten kan hebben overgeheveld? De beslissende stap St. Engelmundus als een mystificatie af te wijzen durft hij niet aan. Immers, hij schrijft: ‘Aan het einde van ons onderzoek rijst de vraag: is mèt de Engelrnontsbeek en de Engelmontsweide nu ook ons geloof in de historische Engelmundus verdwenen? Het is in ieder geval zwaar op de proef gesteld!’ (c24) Vervolgens wordt opgemerkt : 'Bedenken we voorts… dat de naar hem genoemde Engelmontsbeek verschillende andere namen heeft gedragen, waarvan de laatste door zijn gelijkluidendheid opvalt, dan is de verleiding groot de historiciteit van Engelrnundus in twijfel te trekken. Maar op hem die dat waagt te doen rust de plicht te verklaren, hoe de “Engelmunduslegende” kan zijn ontstaan’.
NIEUW UITZICHT Wij wagen het er op en hopen de gerede verklaring plichtmatig te volbrengen, want het zit een weinig anders. Er bestaat wel degelijk een oudere onuitgegeven Engelmundus-‘vita’. Het is bijzonder jammer, dat het bestaan ervan aan Van Vessem, die op onderscheiden punten het onderzoek flink vooruit hielp, is ontgaan. Het zou ons misschien evenzo zijn vergaan wanneer niet met genereus gebaar Mevrouw Carasso-Kok als voorschot op haar ter perse zijnde uitgave (c25) ons op het goede pad had geholpen. Graag betuigen wij daarom hier onze grote dank. Aan de orde is het reeds vaak geraadpleegde Alkmaarse handschrift. (c26) Hierin staan naast een compilatorische bewerking van Jan Gerbrandsz. Leydens I een aantal berichten en heiligenlevens afgeschreven. Twee ervan, een langer en een korter, hebben betrekking op St. Engelmundus. Dit heeft reeds in 1876 de beschrijving door De Hoop Scheffer aan het licht gebracht. (c27) Op het Egmondse karakter ervan heeft Hulshof in 1921 attent gemaakt. (c28) Met het nu voorhanden bronnenmateriaal wordt de literaire overlevering o.i. vrij doorzichtig. Lezing van de versie van het langere Alkmaarse St. Engelmundusverhaal brengt geen nieuwe feiten aan het licht. Het lijdt geen twijfel, dat Mr. Eylard Dirksz. van Waterland deze levensbeschrijving, zij het misschien in een enigszins andere redactie, bij de hand had. Vergelijking immers van de passage in de Acta Sanctorum, afkomstig van Mr. Eylard, waarin Engelmundus’ komst naar Velsen wordt beschreven (c29) stemt – op een kleine variant na – woordelijk met het Alkmaarse handschrift overeen. Vraag is nu alleen of Mr. Eylard, als pastoor in 1564 schrijvend, een betere tekst voor zich had als hij Engelmundus voor zijn prediking een heuvel laat bestijgen, waar Alkmaar kennelijk van de wijs is en een opgaan van een put (caverna=holte, gat) laat plaatsvinden. Natuurlijk kan het zijn, dat Mr. Eylard hier op eigen vuist corrigeert. Uit de toevoeging ‘waaraan heden de herinnering nog levendig is’, zou men eerder willen afleiden, dat het meer om die mirakuleuze put ging. Toch koppelt Eylards Latijnse tekst, en wat wij nu maar de Nederlandse omzetting believen te noemen (Generale Legende), die gestolde herinnering aan de heuvel en volgt bij beide de Engelmundus’ bron even verder. Vermoedelijk is in de Alkmaarse overlevering na ‘ascendensque’ de afschrijver mis gegaan met ‘in quadam caverna’ en is bij hem de heuvel uitgevallen en de put niet verder uit de pen gekomen. Vervolgens kan men de vraag onder ogen zien waarom de Bollandisten, die naar alle waarschijnlijkheid de gehele Eylardstekst ter tafel hadden, alleen déze passage over de komst in Velsen opnamen en voor het overige volstonden met de ingedikte en onderkoelde bewerking van het Utrechts-Haarlemse brevier? Uit de korzelige toon valt op te maken – hetgeen hun critische zin, ten overvloede overigens, weer demonstreert – dat de vrome prietpraat (circumlocutionem) daarvoor de reden was. De bollandisten met in hun spoor Van Vessem konden zich niet realiseren, dat Mr. Eylard zodoende de rol van ‘Prügelknabe’ voor vermoedelijk een Egmondse monnik vervulde. Vergissen wij ons niet dan kunnen wij de resterende zakelijke gegevens, die Eylard uit het Alkmaarse handschrift of deszelfs pendant overnam terugvinden in de bewerking van de andere jezuïeten – specialisten op hagiografisch terrein – Ribadineira en Rosweydus in de genoemde Generale Legende, zoals een blik op ons overzicht kan verduidelijken. (c30) Alkmaar en Mr. Eylard vermelden beide nog het verhaal, dat bisschop Balderik in 977 Engelmundus’ lichaam door hemelse ingeving zou hebben teruggevonden. Terecht maken de Bollandisten er al op attent, dat Engelmundus hier heimelijk wordt ondergeschoven, daar Joannes de Beke vóór 1348 vermoedelijk wel over zeven aan het licht gebrachte heiligen, echter niet over Engelmundus, bericht. (c31) Alkmaar tenslotte neemt afscheid met de mededeling kortheidshalve van een mirakellijst af te zien, zodat wij hiervoor zijn aangewezen op het genoemde drietal wonderen uit de nu verdwenen Antwerpse codex, waar de ‘dramatis persona’ ook nog als martelaar figureert. Over de kortere, tweede Alkmaarse lezing valt nog minder een goed woord te zeggen, tenzij het als een verdienste zou moeten worden beschouwd, dat de schrijver aan het einde in versregels losbreekt. Zakelijk tenminste is er niets te beleven bij een schrijver, die St. Engelmundus, gezel van St. Willibrordus, in het ‘castellum Wiltenburch’ een monachaal bestaan laat voeren. (c32) Of moeten wij aannemen, dat de ‘aanmaak’ in Egmond van de legende over de ‘vroege belijder’ in een nog zo pril stadium verkeert, dat men alle kanten op kon ? Dan zouden wij met een soort ‘probatio pennae’, een klad-concept van doen kunnen hebben.
STORMHOEK-EGMOND Wij zijn er ons wel van bewust, dat de sterke verdenking tegen de authenticiteit van de Engelmundus-vita en de twijfel aan diens historiciteit, hier opnieuw door ons gesuggereerd, bij lezers – niet direct vertrouwd met de producten van de laat 15e eeuwse geschiedschrijving van onze gewesten – de indruk kan wekken van ongefundeerd te zijn. Wie intussen, al is het maar zijdelings, iets is ingevoerd, weet dat wij in de historiografische stormhoek : Egmond, Jan Gerbrandz. van Leiden en de valse ‘vita’ van St. Suitbert door de pseudo-Marcellinus (c33) zijn beland. (c34) In de literatuur, en ook in ons exposé, worden om dit falsum aan te duiden verschillende namen gebruikt : pseudo-Marcellinus, vanwege de vermeende auteur, en die van de werkelijke vervalser Theodoricus Pauli alias Dirk Franckensz. Pauw. Aan de orde zijn hier eigenlijk de achterhoedegevechten uit de hevige ‘bella diplomatica’ met hun lange voorgeschiedenis, waaraan illustere namen als Bakhuizen van den Brink, Pijnacker Hordijk, Oppermann, Brandt, Tenhaeff e.a. enerzijds en Meilink en Huyben anderzijds verbonden zijn. Globaal genomen menen wij te mogen zeggen, dat in de 15e eeuwse achterhoedeschermutselingen van deze strijd twee aspecten op de voorgrond treden : een ‘face-Iifting’ van Egmonds tweede patroon, St. Adalbert enerzijds en een poging om aan Egmond de glans te verlenen van bij Willibrords vroege missioneringsarbeid metterdaad betrokken geweest te zijn anderzijds. Straks hopen wij te kunnen verduidelijken, dat de ‘dropping’ van de vermeende St. Engelmundus in Velsen C.q. in Westbroek in die Egmondse opzet moet hebben gepast. Tijdens ons onderzoek is sterk de indruk gerezen, dat over St. Adalberts koninklijke afkomst en de hem verder toegedachte kwaliteiten niet alleen al in de l3e eeuw (c35) maar later ook tot in onze tijd misvattingen zijn gegroeid. (c36) Zou men echter zicht willen krijgen op de 15e eeuwse visie ten aanzien van Adalberts koninklijke signatuur – na wat er in de 13e eeuw al aan ‘gesleuteld’ was – dan diende vooraf een tekstkritische uitgave van Leydis I en Leydis II annex beider afhankelijkheid van de pseudo-Marcellinus’ vita Suitberti het licht te hebben gezien. Terecht o.i. vermoedt Bruch, (c37) kenner bij uitstek van deze materie, dat Jan van Leiden met de auteur van het in of omstreeks 1471 gefabriceerde leven van St. Suitbertus (c38) onder één hoedje speelde. Het feit dat de Carmeliet, Jan van Leiden, tot de Hoeken en Theodoricus Pauw, de Gorkumse kanunnik tot de Kabeljauwen gerekend moet worden, verhindert die samenwerking, als ‘vriend en vijand tevens’ kennelijk niet. De vergissingen vroeger maar ook nu nog gemaakt, werken zo verwarrend, dat men het gevoel krijgt in een labyrinth te dwalen. Het kernpunt waarom het draait is Adalberts titel van ‘koningszoon van Deira (filius regis Deirorum)’. Tenhaeff heeft in 1939 nogal triomfantelijk verkondigd, dat de ‘stoutmoedige hypothese’ van Jan van Leiden de Egmondse heilige aan een concrete plaats- en tijdsbepaling, nl. zoon van de koning van Deira, d.w.z. van Northumbrië, heeft moeten helpen. Het staat niettemin vast, dat deze opvatting al door Theodoricus Pauli, alias Pauw, in de pseudo-vita Suitberti de wereld was ingestuurd, zo er al niet een oudere overlevering heeft bestaan. Reeds door de Bollandisten (c39) werd Pauw aangewezen als uitvinder van die Adalberts-titel. Onverklaarbaar daarbij is, dat de Bollandisten er niet op attenderen, dat Jan van Leiden dit eveneens doet, omdat zij in hun beschuldigende passage tegen Pauw er blijk van geven Leydis II in de uitgave van Sweertius op tafel voor zich te hebben. Vreemder daarom, wijl zij daar Jan van Leidens vermelding van St. Engelmundus, de overleden abt van Velsen, over het hoofd zagen. Toch staat hiermede niet onomstotelijk vast, dat de koningstitulatuur zonder meer in het overigens niet onaanzienlijke zondenregister van Pauw behoort te worden bijgeschreven. De Bollandisten zelf wijzen nog op een niet nader aangeduid handschrift van een Egmondse monnik, die op dit thema zou hebben gepreludieerd. (c40) Uit de omschrijving ontstaat de indruk, dat er gezinspeeld wordt op het kortere leven van St. Adalbert, de vita secunda. Nochtans is de vermelding niet in Oppermanns uitgave te vinden, tenzij het zou gaan over het uitvoerige pompeuze opschrift boven de vita Adalberti, waarmede deze omschrijving overeenkomt. (c41) Dit lijkt haast weer onmogelijk, omdat daarin uitdrukkelijk naar de vervalste vita Suitberti van Pauw wordt verwezen. Om de opsomming van de verwikkelingen rond Pauws verzinselcataloog, die na eventuele aftrek nog imposant genoeg blijft, af te ronden, moeten wij terugkeren naar de kwestie van Willibrords missionarissen-elftal. Een van de ergste blunders bij Pauw is, dat Egbertus, die de zending van 690 arrangeert, ten onrechte aartsbisschop van York wordt genoemd (c42) een loze bewering, die wij eveneens in de vita Engelmundi terugvinden. Verder nog wordt rond St. Willibrord en een paar werkelijke gezellen een aantal gegroepeerd, dat nooit ‘Nëerlands smalle kust begroette’, ja zelfs op dat tijdstip nog niet geboren was, of slechts jaren later hier een voet aan wal zette. Wat wij ons hebben te denken als blijkt, dat een deel van deze verzonnen gezellen al bij de vóór 1348 schrijvende Johannes de Beke voorkomt, die dan weer rustig door de Bollandisten in hun requisitoir tegen Pauw wordt geciteerd, stelt ons voor een compleet raadsel. Waar Johannes de Beke hier dan op steunt is onduidelijk, zoals Van Buchel al doet blijken, (c43) terwijl ook Bruch er ditmaal het zwijgen toe moet doen.
Na zo te hebben gezien, dat St. Adalbertus rond het laatste kwart van de 15e eeuw duidelijk aan een opknapbeurt toe was, kunnen wij terugkeren naar de obscurant St. Engelmundus. Uit een vergelijking (c44) van het Angelsaksische gezelschap bij respectievelijk Johannes de Beke, Pauw en Leydis II kunnen wij gewaarworden, dat St. Engelmundus door de laatste als 8e wordt ingevoerd, maar eigenlijk tegelijkertijd als 13e zijn overtolligheid bewijst. Eén eigenaardigheid, welke later misschien nog wel eens een spoor zou kunnen opleveren is in Leydis II de nergens onder te brengen Wervvinus uit Willibrords gezelschap. Een verminking van Wigbertus vermogen wij er niet in te herkennen. Voor zover wij konden achterhalen blijft Leydis II derhalve de bron voor het ten tonele verschijnen van St. Engelmundus. Niettemin gevoelen wij aarzeling om in Jan van Leiden zonder meer de ‘auctor intellectualis’ achter deze nieuwe mystificatie te zien. Naar het heet is Leydis II op zijn vroegst in 1485/86 te dateren. Dan rijst allereerst de vraag waarom de Carmeliet Jan Gerbrandsz. – hoe sterk ook door zijn latere (?) opdracht om Egmonds abtenkroniek te schrijven aan de abdij verknocht – zich daartoe genoopt gevoeld kan hebben? Maar zwaarder wegend argument : hoe kan in een relatief korte tijd, na lancering van een fictieve Engelmundus, in 1496/1497 als een kapel (c45) te zijner eer in Velsens kerk functioneren ? Diesn verschijnen moet dan iets van een komeet vertoond hebben Een lange incubatieperiode voor een creatie van zulk een figuur, maar meer nog om deze cultisch wortel de doen schieten, ligt eigenlijk voor de hand Het zou een teveel aan goedgelovigheid zijn als men zich voor een belegen traditie op de verdwenen mirakellijst met de zeggen en schrijve drie wonderen zou willen verlaten. Het aannemelijk maken van een falsum intussen is één zaak maar de moeilijkste blijft dan over : wat waren de motieven ? Nu heeft de signalering van Pauws valse vita Suitberti al aangetoond, dat men op dit stuk niet voor een kleintje vervaard was. Toch was in Pauws vervalsing Suitbertus’ historiciteit niet in het geding. Nam Romein (c46) nog aan, dat Pauws motief winstbejag zou zijn geweest, Bruch (c47) ontkent dit, maar weet geen nadere gronden te geven. Nu is het aan weinig twijfel onderhevig, dat het uitgebreider leven van Engelmundus uit Alkmaar in Egmonds kring valt te situeren. Hulshof (c48) wees er indertijd al op, dat het Alkmaarse handschrift merkwaardig in elkaar steekt. Het heet, dat dit het Chronicon van Jan van Leiden in eerste versie zou weergeven. In werkelijkheid is het een ten onrechte zo genoemde compilatie, onderbroken als zij wordt door talrijke heiligenlevens. Bovendien hangt de langere vita Engelmundi er achterin wat slordig – in haast geschreven ? – tegenaan (c49) Aannemende echter, dat voorzover wij nu weten de beide Engelmundus’ teksten uit de Egmondse hoek komen, is daarmede niet voldingend bewezen, dat de falsaris daar dan ook gezocht zou moeten worden. Waarschijnlijk is zulks echter wel. Zou men iets wezenlijks over de motieven van deze ‘creatio ex nihilo’, t.w. Engelmundus, naar voren willen brengen, dan zou veel meer bekend moeten zijn over het reilen en zeilen van Egmond in Velsen met name in de tweede helft van de 15e eeuw. Zeker, de abdij had er grote bezittingen (c50) en trok revenuen (c51) uit de offergaven van Velsens oude kerk. Meer dan gissingen kunnen hierop niet gebouwd worden. Ons onderzoek beoogt daarom uiteraard niet het laatste woord, eerder een spoor van zoekrichting te geven. Een sterke indruk bij lezing van de vita is onmiskenbaar : de band met de vroege missiearbeid rond St. Willibrord wordt dubbel onderstreept. Deze tendentie in de historiografie van Egmond is met name door Tenhaeff (c52) krachtig naar voren gebracht, en wordt niet weggenomen door de toch wel grove fouten die aan zijn wat onbesuisde aanval kleven. Teveel steunde hij op Oppermann, die door Huyben (c53) terecht danig werd gecritiseerd. Hoe juist deze laatste constatering was en hoe voorlopig onze verkenningen, moesten wij ondervinden op het moment van het ter perse gaan. Wij namen ons voor, hetgeen wij vanwege de geringe hoop op succes hadden uitgesteld, nog eens de uitgave van de ‘Dietsche kalenders’ te raadplegen. (c54) Meestal toch zijn deze genomen uit aan particulieren toebehorende gebedenboeken, waaruit zelden saillante gegevens op ons gebied vallen te putten. Soms echter wil het gebeuren, dat in zo’n kalender, naast de hoofdfeestdagen van een bisdom in rood of blauw aangegeven, ook het feest of de gedachtenis van een of andere speciale heilige op die manier wordt gemarkeerd. Dagdromend hoopt een ‘Patrozinienforscher’ – doorgaans tevergeefs – zo’n uitschieter te ontmoeten. Bij het nazien van de kalenders vielen er binnen de Utrechtse groep enkelen op die naar Noord- en Zuid-Holland verwijzen. De feesten van St. Adalbert (25 juni) en van St. Jeroen (17 aug.) zijn in rood aangegeven, hetgeen een verplichte zondag betekent. Het is bekend, (c55) dat bisschop Zweder van Culemborg in 1429 verordende, dat in Noord-Holland en Westfriesland de feesten van deze twee heiligen als ‘festum chori et festum fori’, een doordeweekse zondag gevierd konden worden. Eigenlijk legde hij daarmede een al bestaande praktijk vast, omdat oudere kalenders uit deze streken al zo staan aangegeven. Summum van verbazing levert ons dan plotseling een kalender van Noord-Hollandse herkomst. (c56) te dateren op 1448, welke in het begin van de 19e eeuw naar het Poolse Kraków verhuisde. Utrechts van signatuur, maar daarbinnen Noord-Hollands met een St. Adalbert en een St. Geroen (sic) in rood, verschijnt voor onze verbaasde ogen op ‘Selmaents’ eerste dag, d.w.z. op 1 februari, in rood INGELMONT CONFESSOR. Natuurlijk hadden de uitgevers der ‘Dietsche kalenders’ al de aandacht op dit Velsens karakter van deze vermeldingen gewezen. Bevreemdend kan het schijnen, dat als sterfdag (dies natalis) van St. Engelmundus 1 februari wordt genoemd en niet 21 juni, later de feestdag met processies in Velsen. Niettemin hebben de Bollandisten (c57) er reeds op gewezen, dat in het handschnft Floranus, verder in het verdwenen manuscript van het Antwerpse Praemonstratenserklooster en ook in de niet omschreven en gedateerde ‘oude missaals’ van Molanus deze datum van 1 februari is genoemd. Er zal hier denkelijk sprake zijn van een verplaatsing van de viering, gelet op de toeloop van buiten, waartoe klimatologisch 1 februari zich niet en 21 juni meer geleend moet hebben. Dank zij een vroeg 18e eeuwse opgave (c58) in het gebedenboek van de overgang van het bezit onder de familieleden, kan worden aangenomen, dat het van het begin af in een Haarlemse familie circuleerde. (c59) Welke relatie er dan met Velsen achter schuil gaat, is voorshands niet duidelijk, al zullen wij deze toch moeten veronderstellen. Tevens blijkt, dat de op grond van de miniaturen (c60) genoemde werkplaatsen, nl. Utrecht en Delft niet onmogelijk, maar wel minder waarschijnlijk worden. Zekerheid is er intussen nu wel ten aanzien van de door ons uitgesproken twijfel, dat Jan Gerbrandsz. van Leiden de ‘auctor intellectualis’ van de Engelmundus-creatie zou zijn. Als argument gebruikten wij de kortheid van het tijdsverloop, liggend tussen de (toen) gesignaleerde eerste vermelding bij deze auteur van Engelmundus en het bestaan van een kapel te zijner eer in Velsen. Diezelfde redenering toepassend, moeten wij nu, uitgaande van een cultus in 1448, opnieuw Engelmundus’ verschijning, fictief of dan misschien toch nog authentiek, hetgeen weinig aannemelijk lijkt minstens een kleine halve eeuw, naar de overgang dus van de 14e naar de 15e eeuw opschuiven.
TERUG NAAR WESTBROEK Het zou ons niet verwonderen wanneer degenen, die tot hier onze uiteenzetting gevolgd hebben, zich afvragen : als de Engelmundus’ achtergronden in Velsen al zo vaag zijn, wat moet er dan van Engelmundus’ situering in het relatief ver gelegen Westbroek terecht komen? Wanneer onze bevindingen steekhoudend bevonden worden, kon de oplossing wel eens verrassend en afdoende zijn. Om niet langer dan nodig is de ongewisheid te laten bestaan wààr te zoeken, anticiperen wij de nog toe te lichten conclusie : er moet een verhaal in omloop zijn geweest, dat voor Engelmundus en Werenfridus – beiden ‘apostelen van Kennemerland’ genoemd – de startplaats naar hun Kennemer zendingsgebied in Willibrords dagen in Westbroeks contreien gelegen heeft. Wij moeten nog eens naar Oostbroek en de St. Laurentiusabdij van de Benedictijnen terugkeren. Eerder in ons betoog (c61) stelden wij al vast ‘dat Oostbroek over Westbroeks schouder diep perspectivisch meekijkt in westelijke richting’. In eerste instantie doelden wij daarmede op de aanspraken, welke de abdij in Zuilen aan de Vecht kon doen gelden. In aansluiting hierop vragen wij verder naar de relaties tussen de jonge abdij Oostbroek uit de 12e eeuw en haar oudere Egmondse collega. Veel is daarover niet bekend. Toevalligerwijze bleef in het Brits Museum, nu British Library, een fragment bewaard met een korte levensbeschrijving van twee Oostbroekse Benedictinessen uit de eerste periode in de 12e eeuw. (c62) Representanten van de smalle en van de brede weg zou men haar kunnen noemen. Berta, de vrome, die na haar dood in Oostbroek wondervol voor een zoetwaterput zorgde, (c63) en Margareta, uit de band springend en haar kovel over de haag hangend. Dit kroniekfragment moet uit Egmond afkomstig zijn. Het interesseert ons niet zozeer om de conduite-staat dezer monialen, als wel om de herkomst van de recalcitrante Margareta en haar strenge abt Ludolf, de eerste in Oostbroeks prelatenlijst. Bekend is, dat Ludolf, die ook zijn zuster naar Oostbroek meebracht, toen daar de ridders Herman en Dirk opzij geschoven moesten worden, uit Vlaanderen kwam. Margareta, een nog jong kind, is in Oostbroek als oblate terecht gekomen en heet van edele, rijke afkomst, Gervasius van Brugge luidt de naam van haar vader. Hij is vermoedelijk te vereenzelvigen met ridder Gervasius uit die stad, Gervasius de Praet, kamerheer van de vermoorde Karel de Goede. Dit licht tevens een tip van de sluier, die over Ludolf en zijn zuster hangt. Ook hen zal men in de Brugse omgeving kunnen plaatsen. Ludolf van Afflighem, de eerste abt van Oostbroek, was prior van de St. Andriesabdij bij Brugge, aleer hij hier de abtsstaf ging hanteren. (c64) Met opzet wordt op de relaties Egmond-Oostbroek gewezen. Er is nog een tweede opvallend verband. Aan de orde was al de hervormingsgolf na de gewonnen investituurstrijd van 1122, welke overal kloosters, kapittels en abdijen tot op de bodem beroerde. Proosten en abten worden aan de kant gezet en door nieuwe, sterke mannen vervangen. Over de ouden meestal niets dan kwaads. Het valt niet aan te nemen, dat als door een soort epidemie plotseling in half Europa de kloostertucht was aangetast. De diepere oorzaak ligt op een ander terrein. Duidelijk wordt deze aangewezen door Wampach. (c65) Geen toeval immers, zegt hij, dat de keizers bij de overgang van de 11e naar de 12e eeuw – toen hun positie van pauselijke zijde werd aangetast met Worms als eindpunt – geen schenkingen van grootgrondbezit meer verwezenlijkten. Daarnaast komen kleinere machthebbers op, die hetzij als kloostervoogd, of zonder titel, ‘per fas et nefas Klostergut an sich zu reissen’. Tel daarbij de grondige wijzigingen in de plaatselijke verhoudingen, dan gaande, zo moesten de abten en prelaten der oude bedeling wel van zeer flexibile economische huize komen als zij in de pas wilden blijven. Velen gelukte dit niet en ziet men er de brui aan geven of ‘kaltgestellt’ worden. Ter illustratie dan drie voorbeelden : Oostbroeks ridders in het begin van de 12e eeuw door de Vlaming Ludolf ‘beseitigt’; 30 oktober 1122 legt abt Gerard van Echternach op keizerlijk en aartsbisschoppelijk gezag zijn abtsstaf neer op het altaar van St. Willibrord, en in Egmond moet abt Ascelinus krimp geven in 1130, nadat de bisschop van Utrecht, Andreas van Cuyck, hervormer in de geest van Cluny, uit de St. Pietersabdij van Gent als ‘modelabt’ Walter, proost van Harnes in Henegouwen, had doen binnenhalen. Het mag wel in de krant, dat de jongste kronikeur van Egmond, wijlen Dom Hof, nog getuigt : ‘Het zou onbillijk zijn niets goeds van deze abt Ascelinus te vermelden’ (c66) ‘Quantum refert’, zou paus Adriaan VI later verzuchten. Abt Walter, die Egmond tot 1161 bestuurde, heeft zijn medebroeder abt van Oosthoek nog een goede twee jaar kunnen ontmoeten. Ludolf immers overleed op 10 maart 1133. Walter moet een krachtfiguur zijn geweest, die als herbouwer van de abdij en kundig investeerder veel eigendom wist te verwerven. Dom Hof, die de vermogenscomplexen van Egmond Voortreffelijk heeft geanalyseerd, weet eigenlijk met één complex kennelijk niet goed raad. Ook hij moet constateren, dat in de 12e eeuw de grote schenkingen tot het verleden behoren, maar dat Egmond dan een uitgewogen grondpolitiek door ruil en aankoop gaat voeren. ‘Merkwaardig’, zegt hij, ‘is vooral een belangrijke aankoop van grond in het Sticht. Behalve uit elf hoeven bestond deze aanwinst uit ongeveer 100 morgen land’. (c65) Iedere poging tot verklaring blijft echter achterwege. Hoewel het ‘Liber Adalberti’ de aankoop in het Utrechtse op naam van abt Walter schrijft, (c68) is Meilink (c69) van oordeel, dat deze pas later geschied kan zijn. Aan de vraag : waarom deze territoriale uitschieter, terwijl juist gestreefd wordt aaneensluitende complexen tot stand te brengen, doet dit echter niets af. Letten wij op de ligging ervan, dan begint er iets te dagen nu Egmond – evenals Oostbroek – uitgerekend in de richting Vecht, omgeving Zuilen kijkt. Het magische punt heet dan in Oppermanns Fontes (c70) ‘Suesne, Suesen, Swesen, vroegere plaats bij de Zwesereng, gemeente Zuilen, provincie Utrecht’. Wat men gelieve te denken van Vlaamse abten aan het hoofd van beide abdijen in hun Benedictijnse bolwerken : door schriftelijke en mondelinge overlevering is nooit het ‘moment suprême’ vergeten van de oversteek uit Ierland van de Angelsaksiche twaalf onder leiding van Willibrord. Nog minder konden zij vergeten, dat bij het heen en weer golven van de kansen in de strijd tussen Friezen en Franken, c.q. Redbad en de hofmeier Pippijn II, in 719 na de dood van Redbad het oude bruggehoofd van Wursing, Zwesereng, uitvalsbasis kon worden om in noordelijke richting te kunnen penetreren. In de Benedictijnse traditie van onze streken moet een historiserende inslag hebben meegespeeld. Het jaar 719, als na Redbads dood de tweede fase van Willibrords missie noordwaarts gaat beginnen, moet daarin evenzeer gemarkeerd zijn als Dokkum 754 in hun en onze traditie. Het toponiem Zwesereng trotseerde aldus de eeuwen. Wij menen de ‘wonderlijke’ aankoop door Egmond van een goederencomplex aan de Vecht, o.a. in Zwesereng, in de 12e eeuw niet anders te kunnen verstaan dan een poging om samen met Oostbroek hun eigen hernieuwde inspanning in het licht van Willibrords tweede, noordelijke start te plaatsen. Op soortgelijke wijze kan dan de laat 15e eeuwse tendentie worden begrepen om weer aan te knopen bij de herinnering aan dit vroege missie-élan uit de dagen van Willibrord. De valse vita Suitberti en Jan van Leiden spinnen niet zonder bijbedoelingen hun gedachten weefsels rond Willibrord en diens elftal. Het lijkt in deze samenhang gezien minder onbegrijpelijk, dat wij de ‘twee apostelen van Kennemerland’, Werenfried en Engelmundus, niet al te ver van het Willibrords-kampement aan de Vecht, Zuilen-Zwesereng, nl. aan de overzijde, in Westbroek zien verschijnen. Het drietal : St. Laurentius, St. Werenfridus en St. Engelmundus van de muurschildering in Westbroek representeert van de ene kant de algemene Benedictijnse lijn en van de andere kant een band Oostbroek-Egmond (Kennemerland). Voor de opdrachtgever van de muurschildering had Engelmundus misschien de charme van de pasontdekte ‘vroege belijder’ (novellus confessor) uit diens vita (made in Egmond), waarvan de inkt amper droog was, de koppeling aan St. Werenfried gaf weer steun aan de nieuwbakken Engelmundus. Te vrezen valt, dat, als Engelmundus hier zonder zijn Kennemercollega Werenfried stond afgebeeld, onze verklaring niet verder had kunnen reiken dan dat er bij Velsen ook een Oost- en Westbroek in die tijd waren te vinden. Men had in dat geval aan een vroege jumelage moeten denken, wat niet voor de hand ligt. Het heeft zin om ter afsluiting van ons onderzoek nog even naar het Vechtgebied omstreeks 719 terug te kijken. Het blijkt dan niet zo vreemd, dat getracht is Engelmundus in te schuiven op een moment, dat er een soort tweede ‘Divisio apostolorum’ (c71) maar dan ten tijde van St. Willibrord gaande was. Niet alleen hebben wij daarbij houvast aan enkele vroege bronnen, maar krijgen wij dank zij het helder commentaar van Blok (c72) ook meer zicht op de strategie, ontworpen door Willibrord, en treffen wij een gebied aan, dat uit een oogpunt van Patrozinienforschung een Angelsaksiche ondergrond laat zien. Terecht, maar achteraf beschouwd vanzelfsprekend zonder succes, had Van Vessem bij zijn speuren naar Engelmundus naar Liudgers levensbeschrijving van abt Gregorius, hoofd van Utrechts kloosterschool, gegrepen. Liudger wist waarover hij schreef, want het ging over het gebied, dat aan zijn grootvader deels had toebehoord. Alleen in de taxatie van de periode waarin Bonifatius naast Willibrord gewerkt had, vergiste hij ZIch deerlijk (c73). Blok (c74) vat de situatie als volgt bondig samen : ‘Meteen na de herovering van Utrecht snelden Willibrord en de zijnen weer toe, om de schade te herstellen. Bonifatius, die het bericht van Redbads dood in Midden-Duitsland te horen kreeg, keerde terug naar Utrecht, om Willibrord, de goeroe der Angelsaksische missie, bij te staan bij de bekering der Friezen. Van 719 tot 722 heeft hij hier gepreekt; Liudger vermeldt in zijn Leven van Gregorius, dat Bonifatius ten zuiden van het Almere gepredikt heeft, eerst in Woerden, toen in Attingahem aan de Vecht en tenslotte in Velzen “omdat deze plaats dichter bij de heidenen lag”; zuidelijker was het grove werk dus al wel gedaan. De richting is duidelijk : eerst Woerden om het gebied langs de Rijn weer in het gareel te krijgen; dán Attingahem, misschien het latere Nederhorst den Berg, om het noorden van de gouw Nifterlake te bewerken en tenslotte Velzen om Kennemerland te bekeren. Van Woerden weten we niet meer, dan dat het later in bezit is van de Utrechtse kerk. Attingahem, waar de door Liudger gestichte abdij Werden in de 11e eeuw bezittingen heeft, zal wel tot Liudgers erfgoederen behoord hebben en ± 720 eigendom van zijn grootvader Wursing, bijgenaamd Ado, geweest zijn. Attingahem betekent “woonplaats van Atto en de zijnen” en het is mogelijk, dat de persoonsnaam Atto een neven vorm van Ado is. Wursings landgoed was dan dus Bonifatius’ operatiebasis in de Vechtstreek en het is dan ook niet verwonderlijk, dat Liudger van diens verblijf daar op de hoogte was en als bijzonderheid wist mede te delen, dat Bonifatius daar zijn eerste leerling vormde, Gemberht, bijgenaamd Gebbo. Velzen tenslotte was waarschijnlijk eigendom van Karel Martel zelf óf koningsgoed; de oorkonde waarin Karel de kerk van Velzen aan Willibrord gaf, is zeker vals, maar de feitelijke inhoud kan juist zijn; in ieder geval weten we dat het naburige Adrichem door Karel aan Willibrord geschonken werd’. Heel scherp komt naar voren hoezeer het optreden van de Angelsaksische geloofsverkondigers vóór 719 gebonden was aan het wisselend machtsevenwicht tussen Redbad met de Friezen en de Franken met Pippijn. Dit leert de houding van Liudgers grootvader Wursing. (c75) Hij behoort tot een groep van voornamen, die niet geheel en al meer achter hun oude opvattingen en Redbad stonden. Er is aarzeling. Zien wij Wursing aan de ene kant het zekere voor het onzekere nemend, zijn grootgrondbezit langs de Vecht prijsgeven om naar Francia uit te wijken en tot het nieuwe geloof over te gaan, van de andere kant wijst hij Redbads aanbod in zijn bezit hersteld te worden van de hand, maar stuurt wel zijn zoon Thiadgrim naar de ‘koning’ der Friezen. Pas als na Redbads dood Karel Martel Utrecht weer in bezit neemt en de mogelijkheid er is vandaar uit een bruggehoofd naar het noorden te slaan, keert ook Wursing terug. Geen wonder derhalve, dat wij in deze streken Willibrords invloed menen te herkennen in de kerkpatronen. Petrus en Paulus, voorkeurheiligen, vinden wij terug in oude kerken, de eerste in Woerden, (c76) de tweede in Velsen. (c77) Te Maarssen, de parochiekerk van Zwesereng in later tijd, en in de kapel van het slot Zuilen is St. Pancratius patroon, onder Angelsaksische missionarissen niet onbekend. (c78) Verder kan het geen toeval zijn, dat Vleuten en Nederhorst den Berg aan St. Willibrord zijn toegewijd. (c79)
TABLEAU DE LA TROUPE Aan het einde gekomen moeten wij erkennen, dat onze tocht langs de heiligenbaan vermoeiend en omslachtig is te noemen. Het toont, naar wij hopen, niettemin aan, dat het zin heeft om regionale geschiedenis te bedrijven mits de voorwaarde wordt vervuld, dat men in die mikrokosmos de makrokosmos van het grotere verband weerspiegeld ziet. De heiligen van Westbroek, die ons op het eerste gezicht voorkwamen als een onsamenhangend zestal, doen ons dat terdege beseffen. – Vooreerst de ontginningsgeschiedenis ter plekke en de factoren welke op de achtergrond de grote aanpak van het in cultuur brengen van de woeste gronden mede hebben bepaald. Daarvoor staat hier de patrones van het vee, St. Brigida van Kildare, afgebeeld. – St. Euphrosyna brengt de gevolgen van de afslachting der bevolking op de tweede Kerstdag 1481 in de strijd tussen Holland en Utrecht in herinnering. – De Zuilense invloed in het rechtsgebied Westbroek zien wij weerspiegeld in het aanwezigheid van St. Apollonia, die via het in Utrecht aan haar toegewijde gasthuis, later door een Zuilense telg veranderd in St. Bartholomeusgasthuis, de nexus legt met de kerkpatroon van Westbroek, St. Bartholomeus. – De voornaamste winst is wellicht, dat wij van Westbroeks toren af konden terugzien naar het prille begin aan de Vecht van de christianisering in onze gewesten. De drie resterende op de toren afgebeelde heiligen reflecteren de Benedictijnse aanwezigheid aldaar van St. Willibrord en St. Bonifatius af. De zogenaamde gezellen van de eerste, St. Werenfried en St. Engelmundus, die vandaar uit naar Kennemerland gezonden zouden zijn, flankeren St. Laurentius, de patroon van Oostbroeks abdij, die sinds de 12e eeuw in dit gebied geopereerd moet hebben. Dat ons onderzoek meebrengt practisch zeker te moeten afrekenen met de van Moll (c80 tot Blok (c81als schimmig bestempelde figuur van Engelmundus is als historische winst te beschouwen. De hoop, dat er ooit een levensbeschrijving van een werkelijke Engelmundus boven water zal komen, zouden wij met dezelfde woorden en argumenten als door de Bollandisten (c82) ten aanzien van de valse vita Suitberti gebezigd, de bodem willen inslaan. Wat zij daarover als oordeel gaven : dit ‘leven’ moet uit onze Acta Sanctorum uitgesneden worden. (c83) zouden wij ook voor de vita Engelmundi op maat gesneden achten. Hoe verrassend het hier tevoorschijn gekomen perspectief naar het land van de Angelsaksische missionarissen van Westbroek uit zich ook uit zich ook moge voordoen, fascinerender nog is o.i. de doorkijk via de Byzantijnse St. Euphrosyna naar Klein Azië, waar de ‘kerk van de woestijn’ nog volop onvast worstelt met haar polaire problemen : materie tegenover geest, man tegenover vrouw, huwelijk tegenoven coelibaat. Een vrouwelijke heilige in Westbroek rond 1500 afgebeeld, die een Byzantijnse keizerszoon zou hebben gedoopt, confronteert ons, naar nu blijkt, met Montanistische opvattingen uit de 2e eeuw. Niet te ontlopen, maar evenzeer niet te beantwoorden is de vraag : hoe verzeilde op dit tijdstip St. Euphrosyna in dit jong ontgonnen gebied ? Wij hebben aangekondigd een vermoeden te willen uitspreken. Voorlopig hebben wij voor Nederland nergens een signalering van deze buitennissige heilige gevonden. Gelet op de aanwezigheid van handschriften door de Bollandisten vermeld, bevattende het leven van St.&nbswp;Euphrosyna de oudere (c84) in meer zuidelijke regionen, o.a. Trier, St. Omaars en Antwerpen, is men geneigd daarheen de blik te wenden. Verder schijnt een Latijnse versie van haar leven uit het begin van de 13e eeuw (c85) in de Luik-Trierse hoek thuis te horen. Reeds in de 8e eeuw bestaat een Latijnse vita en wordt er in de 13e eeuw een Franse glosse in versvorm gepresenteerd. (c86) De nauwe verbondenheid van de oudere Euphrosyna met de jongere doet ons de herkomst van de legende der laatste ook daar verwachten. De enige zuidwaartse richting, waarin misschien valt te zoeken is de volgende. Hier boven is al sprake geweest (c87) van de relaties in de 12e eeuw tussen de bij Brugge gelegen abdij der Benedictijnen van St. Andries, die aan Oostbroeks dubbelklooster haar eerste abt, Ludolf van Afflighem, leverde. Deze vroege contacten met dit Vlaamse gebied waren zeker niet de laatste. Wanneer toch de Benedictinessen van de, ook bij Brugge gelegen, St. Godelieveabdij van Gistel in 1480 – men lette op het tijdstip – aansluiting zoeken bij de bekende Bursfelder Congregatie, verzoeken en verkrijgen zij de ‘paterniteit’ van de abt van Oostbroek. (c88) Tot 1570 toe blijken er banden tussen beide instellingen bestaan te hebben. Zo treffen wij een aantal Oostbroeker Benedictijnen aan, die soms jaren aaneen in Gistel als biechtvaders en geestelijke leidslieden dienst doen. Een snelle verkenning in de hier vrijwel onbekend gebleven onderzoekingen (c89) dienaangaande had niet tot resultaat, dat wij, hetzij in heiligenkalender, (c90) hetzij in naamgeving, St. Euphrosyna vermochten te traceren. Hoe toevallig echter de sporen kunnen wisselen leert een mededeling door de schrijver van Egmonds abdijgeschiedenis terloops gedaan, waaruit blijkt, dat van de 13e eeuw tot aan 1480 ook Egmond de weg naar Gistel moet hebben gekend. Sprekend over de kleding van de monniken in Egmond luidt het : ‘In de 13e eeuw en tot aan de hervorming van Bursfeld was de tuniek te Egmond van saai, een soort wollen stof, en wel in de dertiende eeuw van Giselsay, afkomstig uit of genaamd naar het Vlaamse plaatsje Chistel (c91) Er moet daar behalve saai meer zijn uitgewisseld onder Benedictijnen. Opmerkelijk ter bepaling van een voorkeur voor wat ‘grillige’ heiligen in Oostbroek is, dat wij er aan het einde van de 15e eeuw &ndash' begin 16e eeuw eveneens de verering vinden, nu in Vrouwenklooster, van St. Ontcommer, op haar beurt een mystificatie. Het gaat daarbij om de uit de kunstgeschiedenis overbekende (c92) St. Ontcommer, ook Wilgefortis, Regenfledis en Liberata genaamd, zijnde een verkeerde interpretatie van de Volto Santo, het beroemde kruisbeeld uit Lucca in Italië. Geen raad wetend met een Christusbeeld, dat met lang afhangend kleed, open ogen en zwarte baard een gekruisigde voorstelt, ontstond hieruit een martelares, die, omdat zij niet wenste te huwen God vroeg om haar schoonheid teniet te doen ‘haer wies een swarte baerd aen’ en zij werd door haar vader gekruisigd. Door heel Europa is deze legende in de middeleeuwen verspreid geraakt. Ook in het archief van Vrouwenklooster wordt een Wilgefortis- of Ontcommervita bewaard. (c93) Mochten intussen de inwoners van Westbroek Ontcommer niet langs deze weg hebben ontmoet, dan kunnen zij haar toch niet hebben gemist, want in hun vroegere parochiekerk van St. Jacob in Utrecht was zij een blikvanger. (c94) Wij laten deze wereld-apart voor wat zij is om onze beschouwingen af te sluiten. De beschrijving van Westbroek in Van der Aa’s Aardrijkskundig Woordenboek vermeldt : ‘De kerk bezit geen orgel’. Wij zijn geneigd aan te vullen – de Engelmundus-dissonant ten spijt – ‘maar er zit wel muziek in’.
[…] »
Noten van M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer OSA
c1. Molanus in Natalibus SS. Belgii tradit Medemblicae quoque et Dorestadii eundem Werenfridum fidem predicasse. H.F. van HEUSSEN, Historia Episcopatuum … Lugduni in Batavis 1719, 282. Vergelijk voor de Nederlandse tekst : Batavia Sacra, Antwerpen 1715, 161.
c2. Acta Sanctorum Junii tom. V, Parisiis et Romae 1867, 100-102: De S. Engelmundo presbytero , ed. Godefridus Henschenius.
c3. …. quae praeter variam circumlocutionem et virtutum ornamenta nihil singulare, quod non possit quibuscumque viris Apostolicis applicari, videtur continere, quare omittendam censuimus. Acta Sanctorum, o.c., 100.
c4. Batavia Sacra, a.w., 157.
c5. J. MOLANUS, Natales Sanctorum Belgii, Lovanii 1595, 124.
c6. J.J. GRAAF, Het zoogenaamde S. Engelmundus-beeld der oude kerk van Velsen. Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem 22 (1897), 293-299.
c7. P. GLAZEMA, Het tympaan te Velsen. Het Gildeboek XXIII (1940), 44-48.
c8. BOUVY, a.w., 2-12.
c9. H.A. van VESSEM, Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit. Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, nwe reeks 50 (1969-70), 121-139.
c10. H.J. CALKOEN, Velsen. Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland, IJmuiden 1967, 44. Zie van deze auteur ook : De Engelmunduskerk te Velsen, Velsen, 1972, waarin de kritische mening van Van Vessem in een bijlage wordt opgenomen.
c11. Oorkonden boek van Holland en Zeeland tot 1299, I: Eind van de 7e eeuw tot 1222, ed. A.C.F. Koch, ’s-Gravenhage 1970, 8.
c12. C. WAMPACH, Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter, Quellenband I, 2, Luxemburg, 1930, 100.
c13. V.J.G. ROEFS, De Egmondsche abtenkroniek van Johannes a Leydis O. Carm. Sittard 1942, 25-29.
c14. F. SWEERTIUS, Rerum Belgicarum annales chronici et historici… I, 1, Francofurti 1620, 1-373.
c15. Ontbreekt: Episcopi.
c16. SWEERTIUS, o.c., 19.
c17. Lees: Northumberland.
c18. Acta Sanctorum, o.c., 100-102.
c19. Van VESSEM, a.w., 139.
c20. Ibidem, 124.
c21. Ibidem, 125.
c22. Ibidem, 131.
c23. Ibidem, 135.
c24. Ibidem, 137.
c25. M. CARASSO-KOK, Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen, ’s-Gravenhage 1981.
c26. ROEFS, a.w., 26, alwaar opgave van overige publicaties. Verder ook H. BRUCH, Supplement bij de Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de middeleeuwen van Dr. Jan Romein, Haarlem 1956, 43.
c27. J.G. de HOOP SCHEFFER. De kronijk van Jan Gerbrands van Leiden en ’t Haarlemsche kettergeding van 1458 in’t vervolg dier kronijk. Studiën en bijdragen op ’t gebied der historische theologie III (1876), 133-152.
c28. A. HULSHOF, Een Egmondsch handschrift uit de 16e eeuw. Het Boek, 2e reeks X (1921), 196-197.
c29. Zie Bijlage I.
c30. Zie Bijlage I.
c31. Chronographia Johannis de Beke, ed. H. Bruch (Rijks Geschiedkundige Publicatiën, grote serie, 143), ’s-Gravenhage 1973, 69.
c32. Zie Bijlage II.
c33. Acta Sanctorum, Martii tom. I, Parisiis et Romae 1865,67-87 : de S. Svitberto… Commentarius historicus.
c34. J. ROMEIN, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche Geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem 1932, 219-225.
c35. C. PIJNACKER HORDIJK, Wat weten wij omtrent den heiligen Adalbert van Egmond? Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks I (1900), 145-174; P.A. MEILINK, De Egmondsche Geschiedbronnen, ’s-Gravenhage 1939, 1-153.
c36. N.B. TENHAEFF, Fontes Egmundenses I: De Egmondsche heiligenlevens. Tijdschrift voor Geschiedenis 53 (1938), 123-159 en dezelfde, Naschrift tot Fontes Egmundenses, ibidem, 287-289.
c37. Mondelinge mededeling.
c38. Vita S. Svvitberti dicti Episcopi Verdensis falso attributa Markelmo Presbvtero, ed. G.G. Leibnitii (Scriptorum Brunsvicensia illustrantium, II), Hanoverae 1710, 222-253
c39. Acta Sanctorum, Martii tom. I, o.c., 73.
c40. Ibidem : Extat alia tamen brevior a quopiam Egmundensi monacho composita, quae a S. Egberto Northumbrorum Episcopo missum in Frisiam tradit cum S. Willebrordo et decem aliis comitibus e quibus solum Swidbertum et duos Ewaldos nominat. Visus est auctor ille praetudere hypobolimaeo Marcellino : filium Regis Deirorum ait fuisse, et pro Christo regale patrimonium dimisisse cujusmodi nihil in priori Vita habetur.
c41. Adalbertus levita filius Edilbaldi regis Deirorurn filii sancti Oswaldi regis et martyris Anglie in Egmunda in Hollandia oratorium construens post multorum paganorum conversionem et laudabilem vite nostre consummationem multis miraculis clarus septimo kalendas Iulii felici fine quievit in Christo sepultus in Egmunda. Is eximius confessor primus archydiaconus ecclesie Traiectensis fuit. Hec Marcellinus presbyter socius Adalberti in vita sancti Swicberti episcopi. Fontes Egmundenses, o.c., 6* en 3.
c42. Vt revocatus à monasterio per Sanctum Egbertum Archiepiscopum, factus est Canonicus Eboracensis, Vita Svvitberti, O.C., 225.
c43. Joannes de Beka et Wilhelmus Heda de Episcopis Ultraiectinis ed. Arn. Buchelius, Ultraiecti 1643, 11.
c44. Overzichtelijkheidshalve opgenomen als Bijlage III.
c45. 1496-1497 Altare S. Engelmundi Institutio Cornelii Bollen ad capellam S. Engelmundi sitam in ecclesia de Velsen. Register op de parochiën, altaren, vicarieën en de bedienaren, ed. P.M. Grijpink, III: Kennemaria, ed. C.P.M. Holtkamp, Haarlem 1930, 135.
c46. ROMEIN, a.w., 225.
c47. BRUCH, Supplement, a.w., 69-70.
c48. HULSHOF, a.w., 196-197.
c49. Fol. 359r in het handschrift is blanco, terwijl op de rechterkolom van fol. 359v, naast een blanco linkerkolom, de vita begint.
c50. HOF, De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 (Hollandse Studien, 5), ’s-Gravenhage-Haarlem 1973, 420.
c51. Ibidem, 348.
c52. TENHAEFF, a.w., 139-147.
c53. J. HUYBEN, De geschiedkundige waarde van de ‘Vita I Sancti Adalberti’. Sacris Erudiri II (1949), 225-266.
c54. In de jaren 1907-1919/20 verschenen in Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde 32 kalenders, waarvan 1-30 werden verzorgd door E. Gailliard en W. de Vreese, 31 en 32 door eerstgenoemde en R.A. Parmentier.
c55. Ibidem, XXIX (1919/20), 9.
c56. Ibidem, XXIV (1910), 8-11, 45-57, waar kalender 11 wordt weergegeven annex een beschrijving van het handschrift, nochtans zonder vermelding der bezitters.
c57. Acta Sanctorum Junii tom. V, o.c., 101.
c58. R. LIEVENS, Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa, Gent 1963, no. 70 : Kraków, Muzeum Narodowe w Krakowie (olim Museum Czar toryski) 3024.
c59. Gaarne dank aan Dr. P. Obbema, conservator van de handschriften van de UB Leiden, die ons de gegevens uit de Bibliotheca Neerlandica Manuscripta snel deed toekomen. De heer M. Thierry de Bye Dølleman te Haarlem, groot kenner der vroege Haarlemse geslachten, was zo vriendelijk ons de genealogische gegevens met betrekking tot de bezitters van dit gebedenboek mede te delen. Zie Bijlage IV.
c60. A.w. BYVANCK-G.J. HOOGEWERFF, Noord-Nederlandsche miniaturen in handschriften der 14e- 15e en 16e eeuwen, Tekst, ’s-Gravenhage 1925, 30 (= no. 65).
c61. Zie blz. 45.
c62. H. LINDEMAN, Fragment eener onuitgegeven kloosterkroniek uit de XIIe eeuw. Ons Geestelijk Erf I (1927), 180-191.
c63. Ibidem, 186: Cuius meritis ascriptum est ab omnibus fratribus et sororibus loci ipsius quoddam generale commodum, pro quo ipsam uiuentem adhuc interpelauerant. Quod secunda die post eius consecuti sunt humationem. Aqua iocundi saporis in illis locis utpote palustribus inuenire non poterat, cuius rei incommoditas ideo omnes ad ipsam ecclesiam pertinentes grauabat, ut edificia et sancta sua ad opportuniorem locum transferre unanimiter cogitarent. Foderunt igitur et inuenerunt aquam, nec colore horrendam, nec humanis usibus aliquo modo incongruam.
c64. N.N. HUYGHEBAERT, Onuitgegeven bescheiden betreffende de abdijen Gistel en Oostbroek (Utrecht). Sacris Erudiri II (1949), 308-334; dezelfde, Les deux notices de Ludolfe d’Affigem, premier prieur de Saint-André et premier abbé de Saint-Laurer.. d’Oostbroek. Miscellanea historica in honorem Alberti De Meyer, I, Louvain-Bruxelles 1946, 444-456.
c65. C. WAMPACH, Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter, I, 1, Luxemburg 1929, 267-268.
c66. HOF, a.w., 34-36.
c67. Ibidem, 417.
c68. Fontes Egmundenses, o.c., 89.
c69. Deze kwestie kan hier buiten beschouwing blijven, evenals het terechte verwijt van Meilink aan Oppermann, die deze twee dooreen lopende notities in de Zwesereng-passage als één geheel zonder commentaar bracht. O.i. gaat het om eenzelfde opgave, maar vermeldt de tweede de revenuen uit een bepaald jaar erbij. MEILINK, a.w., 5 en 72.
c70. Fontes Egmundenses, o.c., 295.
c71. Het liturgisch herdenken van de Drvisio Apostolorum vond zijn plaats in de kerkelijke kalender op IS juli.
c72. D.P. BLOK, De Franken in Nederland, Haarlem 1919(3).
c73. Cum ipse electus Dei Bonifatius martyr post tredecim annos in Fresonia peractae peregrinationis, quibus in australi parte Almari pauper euangelicus et propemodum solitarius sanctam sessionem suam tribus in locis peregisset, quorum vocabula locorum sunt haec : primus appellatur Wyrda in ripa fluvii Reni, ubi septem annis habitavit; secundus Attingahem iuxta fluvium Fehta, ubi habitavit annis tribus, quo in loco primum unum eoepit habere discipulum nomine Gemberht cognomento Gebbo; tertius autem appellatur Felisa, qui propior erat gentilibus et paganis, ubi et tribus similiter habitavit annis. Vita Gregorii Abbatis Traiectensis auctore Liudgero, ed. O. Holder-Egger (Monumenta Germaniae Historica, Scriptorum XV, 1), Hannoverae 1887, 67.
c74. BLOK, a.w., 51.
c75. Die Vitae Sancti Liudgeri, ed. W. Diekamp, Münster 1881,55, 140.
c76. J.G.C. JOOSTING en S. MULLER Hz., Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, II : De indeling van het bisdom, door S. Muller Hz., ’s-Gravenhage 1915, 393.
c77. Zie CALKOEN, a.w., 39.
c78. H.J. KOK, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht, Assen 1958, 144 en 148. Zelfs is wel eens gesuggereerd, dat Oldeboorn in Friesland, waar Bonifatius aan de vooravond van zijn dood kampement zou hebben gehad, daarom het St. Pancratiuspatrocinium gevoerd zou hebben.
c79. H.J. KOK, De patrocinia van St. Willibrord in het middeleeuwse bisdom Utrecht. Archief voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland I (1959), 282-283.
c80. W. MOLL, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming I, Utrecht 1864, 127.
c81. BLOK, a.w., 51.
c82. Zij leggen na een vraag van Philippe Labbe heel hun scepsis als volgt bloot : Labbeus ‘Miraeus in Auctario, dolendum esse asserit, Acta S. Svitberti a Marcellino scripta, corrupta et violata fuisse a recentiore aliqua manu, quae novitia aliquot provinciarum nomina interseruit. Sed longe profecto graviora sunt vulnera, propter quae exclamare debuit : Utinam quis sinceram et integram historiam in lucern proferat! Medicinam huic mala expectamus a RR.PP. Joanne Bollando et Godefrido Henschenio’, Het antwoord van de Bollandisten : ‘Profitemur certe quidem, quae probabilia de hoc Belgicae sive inferioris Germaniae Apostolo, Divisque aliis, latere uspiam, quo penetrari nostro labore fas sit, compererimus, perscrutaturos diligenter, et prompte emissuros in lucem. Non sumus tarnen hactenus assecuti quidquarn, quod vel Sancti illius Acta illustrare possit, vel leetori quoquo modo satisfacere, praeter ea quae supra ex Beda recitavimus’. Acta Sanctorum, Martii tom.I, Parisiis et Romae 1865, 83.
c83. Plane igitur resecanda ea ab hoc nostro de Sanctorum Actis op ere Vita est. Ibidem, 83.
c84. Acta Sanctorum, Februarii tom. II, o.c., 536. Een Griekse versie in : Vita Sanctae Euphrosynae secundum textum Graecum primaevum nunc primum edita, opera et studio A. Boucherie. Analecta Bollandiana II (Paris-Bruxelles 1883), 195-205.
c85. F. UNTER KIRCHER, Zwei Vers-Viten des 13. Jhs. (Hl. Ursula und Hl. Euphrosyne) in der Wiener Handschrift Cod. 488. Analecta Bollandiana 88 (1970), 301-316.
c86. Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques XV (Paris 1963), in voce.
c87. Zie blz. 67.
c88. HUYGHEBAERT, Onuitgegeven bescheiden, a.w., 307-334.
c89. A. HOSTE, Het necrologium van de Sint-Godelieveabdij te Gistel en te Brugge 1455-1873, Sacris Erudiri XXII, 1 (1974-75), 437-527.
c90. Alleen Kalender 22, berustend indertijd te St. Petersburg en daterend van 1398, welke in Utrechts bisdom vervaardigd moet zijn, vermeldt op 11 februari de oudere St. Euphrosyna, Jaarboek a.w., XXVII (1913), 19-24, 54.
c91. HOF, a.w., 203-204.
c92. Voor een overzicht van de zeer uitgebreide literatuur en de bronnen, zie M. CARASSO-KOK, a.w., in voce Ontcommer.
c93. Rijksarchief Utrecht, Inventaris van de archieven der kleine Kapittels en Kloosters, Utrecht 1905, 1190.
c94. [Noot 180 in het origineel]. Item ghegheven onse cappelaen h. Dirc van dat sermoen op sinte oncommerdach 2½ st. – Item gegeven om sinte oncommer te schilderen vi st. – Item gegeven op sinte oncommersdach te beyren 1½ st. – Item gegeven van sinte oncommer in onse capel te hanghen iij st. Van RIEMSDIJK, a.w., 263-264.
Het debat over de historiciteit van Engelmundus was in de twintigste eeuw al beslecht. Er viel niets te bevestigen of te weerleggen zodat de vraag naar zijn ooitmalig bestaan tamelijk onzinnig is. Heel lang gebeurde er niets meer. Hier werd tussendoor ooit een verzoek ontvangen om een Engelmundus-lied te schrijven in het kader van plaatselijke folklore en nostagie. Toen gebeurde er jarenlang weer niets. Eigenlijk is er in Velsen sinds 1970 (meer dan een halve eeuw) in het geheel niets meer gebeurd als het gaat om de plaatselijke heilige, wat erg jammer is, vooral voor allerlei middenstanders, omdat de plaatselijke folklore daarmee ook verloren gaat.
a. V. Elsenaar, de H. Engelmundus ofwel Hengelmundus, 2013
In 2013 verscheen in een huis-aan-huis reclameblaadje ten gelegenheid van een herdenking een artikeltje waarvan de gegevens geheel en al aan deze bladzijde waren ontleend, maar waarin verder lekker wordt gehengeld naar de historiciteit van Engelmundus en er zelfs gelijk maar een geheel nieuw klooster wordt bijgefantaseerd :
« 4 JULI 2013 • PAGINA 11
De Oud-Katholieke gemeenschap in Velsen bestaat 125 jaar en de St. Adelbert parochie 50 jaar. Dat is zondag op passende wijze gevierd. Een mooie aanleiding om nog iets over de H. Engelmundus te schrijven als aanvulling op wat Jack Zuurbier daarover onlangs publiceerde in de krant en in het Oud-Katholiekenblad.
Vita Engelmundi Het Regionaal Archief te Alkmaar beschikt over een anonieme Vita Engelmundi Velsionorum patroni (Leven van Engelmundus, patroon van de Velsenaren), geregistreerd als NaSo NL 0051. Men schrijft daarover : ‘Locatie: De omgeving van Velsen, het klooster Egmond (?) – Datering : vóór 1514. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de niet bewaard gebleven Vita Engelmundi, in 1564 door Mr Eylard Dirkz. van Waterland geschreven, op deze tekst teruggaat. De relatie tussen de Latijnse versies en de vertaling van Ribadineira en H. Rosweyde, Generale Legende der Heylighen…., I (Antwerpen 16402 [= 1629]) 743-744, is niet na te gaan. Over Engelmundus (Engelmond) is vrijwel niets met zekerheid bekend. Hij zou afkomstig zijn uit Engeland en gepredikt hebben in Kennemerland, ten tijde van Willibrord (eind 7e eeuw). In Velsen zou hij zijn gestorven en begraven. In de geschreven bronnen komt hij pas voor in de tweede redactie van het Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium van Jan Gerbrandszoon van Leiden (NL0285).
Kapel In het handschrift van deze kroniek te Alkmaar in 1496/97 is er voor de eerste maal sprake van een aan Engelmond gewijde kapel. Bij zijn graf zou een aantal wonderbaarlijke genezingen hebben plaats gevonden, onder meer in 1370 en 1390.’ De Latijnse tekst en de Nederlandse vertaling van dit Alkmaarse handschrift kan men lezen op de website ‘Historische mythen van Kennemerland’ van Kees IJpelaan (voormalig medewerker van de Openbare Bibliotheek Velsen). Bij mijn weten is deze website de meest uitvoerige bron voor informatie over de H. Engelmundus. In de Vita wordt de H. Engelmundus nadrukkelijk genoemd als confrater van de H. Adalbertus. Er lijkt een taakverdeling tussen beiden te hebben bestaan, waarbij de H. Engelmundus vanuit Velsen de kerstening van Zuid-Kennemerland voor zijn rekening nam en de H. Adalbertus vanuit Egmond de kerstening van Noord-Kennemerland.
Klooster Omdat de H. Engelmundus evenals zijn evenknie de H. Adalbertus in andere stukken als abt wordt aangeduid, is het mogelijk, dat de huidige Engelmunduskerk in het dorp Oud-Velsen deel heeft uitgemaakt van een kloostercomplex zoals in Egmond [Welja ! Waarom ook niet !]. Dat is dan een houten gebouw geweest, waarvan niet veel meer terug te vinden zal zijn. Het schijnt trouwens zo te zijn, dat dat klooster door St. Bonifatius werd gesticht voordat hij naar Fulda in Duitsland vetrok en bij een van zijn missies door de Friezen werd vermoord. Dat lot is de H. Engelmundus en de H. Engelmundus Adalbertus gespaard gebleven. Een tweede handschrift van de Vita Engelmundi is aanwezig bij de Bibliotheque Nationale de France in Parijs onder nr. 10886, maar daar heeft Kees IJpelaan nog niet de hand op weten te leggen. Veel nieuws mag daarvan niet worden verwacht, want heiligenlevens werden steeds overgeschreven.
V. Elsenaar » (84)
Het moet de auteur zijn ontgaan dat deze pagina vooral gaat over het probleem van historiciteit van Engelmundus; hij wist alles al voordat hij ook maar iets had gelezen.
b. Siebe Rolle, de aftocht, 2016
In 2015 herdachten de gezamenlijke Engelmunduskerken van Velsen (de protestantse daarbij inbegrepen, inmiddels ‘Engelmunduskerk Oud Velsen’ genaamd !) de plaatselijke heilige. Dat leidde tot enige consternatie, waarop het historisch antwoord volgde van Siebe Rolle, de gemeentelijke geschiedkundige die ineens wakker werd geschut. Het kwam tot een website, waarin niet wordt verwezen naar de belangrijkste bron van informatie, namelijk deze site, zodat een uitspraak van Albert Delahaye van toepassing is op Siebe Rolle (1935-), namelijk dat deze als historische slak een slijmerig spoor trok van plagiaat.
« Engelmundus Tot het gevolg van Bonifatius in 719 zou, zoals ik al eerder aangaf, ook als helper ene Engelmundus hebben behoord. Bonifatius zou bij zijn vertrek uit Velsen omstreeks 724 Engelmundus tot zijn opvolger hebben aangewezen. De kerk van Velsen is dan aan de heilige apostel Paulus gewijd. Van bijna alle missionarissen rond de 8ste eeuw zijn ons vitae (levensberichten) overgeleverd, op schrift gesteld door tijdgenoten. De vita van Engelmundus wordt echter pas in 1564 aan het papier toevertrouwd, achthonderd jaar later dus. De vita wordt geschreven door de voorlaatste pastoor van de Velser kerk, mr. Eylard Dirkz.van Waterlant. Hij gebruikt daarvoor de aantekeningen van de Egmondse monnik Jan van Leiden uit 1485. (Zie ook info onderschrift van de afbeelding hiernaast.) Eerst omstreeks 1585 wordt Engelmundus voor het eerst als schutspatroon van Velsen aangeduid. En pas in 1640 schrijft het Haarlemse kapittel 21 juni als de gedenkdag voor Engelmundus voor. De Velsense heilige wordt daarbij zonder officiële heiligverklaring door de kerk gewettigd. Gelet op deze gang van zaken en door het ontbreken van vroegmiddeleeuwse bronnen wordt Engelmundus ook wel de heilige van de overlevering genoemd. Dus de vraag blijft of Engelmundus werkelijk heeft bestaan. »
Dat is geen schrijven van een geschiedkundige, maar een poging nog steeds de aftocht te dekken, in navolging van H.J. Calkoen, maar dan 43 jaar later.
« Deze legende ontstaat, voor zover er dus bronnen bestaan, in de 14de eeuw. In een verdwenen 15de-eeuws handschrift namelijk is een mirakellijst opgenomen met drie genezingen op Engelmundus’ voorspraak. »
Dan komt het uit een document dat in 1527 volgens Siebe Rolle zou zijn overgeschreven, maar veel waarschijnlijker pas ná 1564 nieuw is opgesteld omdat de gegevens daaruit niet zijn overgenomen in de Vita van de heilige (zie boven en rechts). Siebe Rolle geeft hier liever geen enkele bron, net zo min als voor de Vita en de hele verdere rest; bijgevolg heeft Siebe Rolle zichzelf geheel en al afgeschreven als geschiedschrijver.
10. De Engelmunduskerk
Aan welke patroonheilige de kerk vóór de reformatie was gewijd is niet bekend; dat het St. Paulus zou zijn geweest is enkel afgeleid uit een misbegrepen Echternachse vervalsing; St. Andries is een knap stuk waarschijnlijker, en van een St. Engelmundus als kerkpatroon is eerder nergens sprake.
Voor foto’s van de twaalfde eeuwse (?) kerk zie : Archimon, the virtual museum of religious architecture in the Netherlands (verplaatst naar Archimon); voor de nieuwe oud-katholieke parochie uit 1888 : OK Parochie IJmuiden St.-Engelmundus. Voor het standbeeld van Engelmundus door Johannes Petrus Maas uit ca. 1893, zie : Van der Krogt websites.
Het is volgens Jacob van Lennep ook mogelijk de naam Engelmundus in krachttermen te gebruiken :
« – ‘Welkom te Haarlem, mijn waarde Oom!’ zeide Floris, den Vlaming de hand toestekende : ‘maar by Sint Engelmond! het schijnt, dat onze goede onderzaten u niet zoo heusch ontfangen, als wy wel gewenscht hadden. Wat beteekent dat, mijn getrouwen!’ vervolgde hy, zich omwendende en de stem verheffende: ‘verwelkomt gy aldus den bloedverwant uws Graven, den zoon van den dapperen Robbert de Fries? van hem, die u van de overheersching des Lotharingers verloste?’ – » (85)
11. Verdere literatuur (hier nog niet gebruikt)
- Relatio seu descriptio / J. de la Torre. – In : Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht. – Jaargang 11, 1883, p. 127
- Descriptio status / J. de la Torre [et al.]. – In : Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht. – Jaargang 12, 1884, p. 422
- Neerlands Heiligen in vroeger eeuwen, dl. 2 / J.A.F. Kronenburg. – Amsterdam : Bekker, 1903. – p. 155-158; herdruk : Nederlandsche heiligen. Eerste deel / J.A.F. Kronenburg. – Amsterdam : Bekker, 1911. – 136 p.
- Joannes Stalpart van der Wielen. Zijn leven en keur uit zijne lyrische gedichten / G.J. Hoogewerff. – Bussum : Paul Brand, 1920. – p. 86-88
- Register op de parochiën, altaren, vicariën en de bedienaars, zooals die voorkomen in de middeleeuwsche rekeningen van den officiaal des aartsdiakens van den Utrechtschen Dom. III. Kennemaria, door C.P.M. Holtkamp, bewerkt door P.M. Grijpink. – Haarlem, 1930. – 142 p.
- Het jaar des Heren. Deel 3, De tijd na Pinksteren / door Pius Parsch [1884-1954]; bewerkt [uit het Duits] en aangevuld door den rector van de Benedictinessen te Oldenzaal, pseudoniem van Joannes Albertus Theodorus van Wessum. – 3e [vermeerderde] druk. – Utrecht : Wed. J.R. van Rossum, [1942]. – 946 p. – (1e druk Nederlandse uitgave: 1936).
- Christelijke symboliek en iconografie / J[an].J[oseph].M[arie]. Timmers (1907-1996). – Zesde [vermeerderde] druk. – Houten : De Haan, 1987. – 337 p. – (Oorspronkelijke titel : Symboliek en iconografie der christelijke kunst. – Roermond, Maaseik : J.J. Romen & Zonen, 1947)
- De Sint Engelmundus. Velsen-Driehuis 1858-1958. Moederkerk van Zuid-Kennemerland / P.M. Verhoofstad. – Driehuis : Kerkbestuur St. Engelmundus, 1958. – 74 p.
- De twaalf gezellen van Willibrord / G.N.M Vis. – In : P[etronella]. Bange, A[nton].G[erard]. Weiler ed., Willibrord, zijn wereld en zijn werk. – Nijmegen, 1990. – p. 128-149. –(Middeleeuwse studies ; 6)
- ‘Heilighe patroonen van t’Bisdom Haerlem’ / Paul Dirkse. – In : Haerlem jaarboek, 1993, p. 35-50
- Relieken, legenden en poëzie. De verering van de heilige Basilia bij de Cisterciënzers van Mariënhaven in Warmond / E.A. Overgaauw. – In : Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis, jaargang 74, 1994, p. 58-59
- Noord-Hollandse heilige putten (De Engelmondsput te Velsen) / J.R.W. Sinnighe. – In : De speelwagen, jaargang 6 (1951), p. 283-287
Vervolg :
|
1. Het Volksmisboek en Vesperale bevattende al de missen en gebeden van het Romeinsch missaal bewerkt door de Benedictijnen der Abdij Afflighem versierd naar oorspronkelijke teekeningen van Jos. Speybrouck. – Zesde uitgave. – Utrecht, Nijmegen : N.V. Dekker & Van de Vegt, en J.W. van Leeuwen, 1939. – 1632 p. + bijlagen. – p. 42*)
2. De Velsense archivaris « Siebe Rolle is er van overtuigd dat Engelmundus werkelijk bestaan heeft. » (IJmuider Courant, zaterdag 2 mei 1998 pag. 15, Beeldbank, Noord-Hollands Archief (Haarlem)). Spijtig dat die “overtuiging”, voor zover bekend, nooit ergens beargumenteerd is. Mogelijk gelooft Siebe Rolle ook dat de relieken van de Drie Koningen in de dom van Keulen worden bewaard.
3. « 1640 door het bisdom Haarlem (lees : het kapittel) wordt de 21e juni als feestdag van Engelmundus, vereerd te Driehuis-Velsen, voorgeschreven en werd hij als heilige erkend, zonder dat van een officiële heiligverklaring sprake was. Vanuit de stad Haarlem werd ondanks het processieverbod jaarlijks naar Velsen gepelgrimeerd. » (Bisdom Haarlem; tekst van 13 december 2006). Die pelgrimage is nergens aantoonbaar gedocumenteerd, zodat het de vraag blijft sinds wanneer en in welke omvang die plaatsvond, zó die ooit al heeft plaatsgevonden.
4. Encyclopedie van Hollandse heiligen / Mohamed El-Fers, 2008 (verdwenen).
5. Heiligen-3s / Pater A. van den Akker s.j. Voor Adelbert, zie : Adelbert van Egmond.
6. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Utrecht : Matrijs, 2000. – 408 p. – p. 124.
7. Willibrords missie. Christendom en cultuur in de zevende en achtste eeuw / A.G. Weiler. – Hilversum : Uitgeverij Gooi en Sticht, 1989. – 266 p. – p. 93.
8. De vijf Hollandse kerken van Sint Willibrord / A.H. van Berkum. – In : Egmond tussen Kerk en wereld / G.N.M. Vis, redactie, met medewerking van J.P. Gumbert. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1993. – 234 p. – p. 40-41.
9. Hij is bijvoorbeeld prominent afwezig in : Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden / Dr. H.P.H. Jansen. – Utrecht, Antwerpen : Het Spectrum, cop. 1965. – 302 p. – (Prisma-compendia ; nr. 19).
10. Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen : Het land, de bewoners en hun heren tussen 700 en 1300 / Bert Koene, Jan Morren en Fred Schweitzer. – Hilversum : Verloren, 2003. – 192 p. – p. 56, noot 6. Vergelijk : De Da Kinnem-Code, boekbespreking en : ‘Felison’ en ‘Velisana’.
11. In een andere voetnoot wordt het juister weergegeven, Midden-Kennemerland in de Vroege en Hoge Middeleeuwen, t.a.p., p. 122, noot 19.
12. Zie : Velsen, H. Engelmundus (Engelmond) / Ben Speet. – Meertens-Instituut, (2000-2012), inmiddels verplaatst of verdwenen. Aan die pagina werd nog gesleuteld, maar zonder verwijzing naar deze pagina. Dat de kerk van Westbroek een afbeelding van Engelmundus zou hebben zo oud als 1480 komt niet uit de opgegeven bron die het jaar 1500 opgeeft : Westbroeks heiligen in polderperspectief / M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer. – Nijmegen : Dekker & Van de Vegt, 1981. Over die bron : « Een belangwekkende uitweiding wordt vervolgens besteed aan de voorlaatste heilige : St. Engelmond, die tenslotte als mystificatie van het toneel verdwijnt. Daarbij bouwen de auteurs vindingrijk voort op een artikel van H.A. van Vessem in het Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis. » (Oud-Utrecht), 1982, p. 11. Plaatselijk wordt de traditie – geheel terecht, want behorende tot de plaatselijke folklore – natuurlijk in ere dan wel overeind gehouden : « De Engelmunduskerk te Velsen Zuid, die door Willibrordus gesticht werd, is een der oudste kerken in westelijk Nederland en behoort tot de vijf moederkerken van Holland. » (De Protestantse Engelmunduskerk Velsen-Zuid). Aldaar ook : « Blijkens een archiefstuk van de Abdij van Echternach in Luxemburg dateert de oorspronkelijke kerk uit het begin van de achtste eeuw (± 722). De kerk, die door Willibrordus gesticht werd, is een der oudste kerken in westelijk Nederland en behoort tot de vijf moederkerken van Holland. Tot het midden der twaalfde eeuw, toen de eerste Romaanse tufstenen kerk werd gebouwd, heeft er een houten kerkje gestaan, dat, naar wordt aangenomen, enkele malen verwoest en weer herbouwd werd. »; En : « In de toren is aan de westzijde (boven de ingang) een steen aangebracht, die waarschijnlijk dateert uit de 12e of 13e eeuw en een verrijzende Christusfiguur voorstelt met in de rechterhand een kruisvaan en in de linker een evangelieboek. »
13. Het is nooit gelukt die boven water te krijgen; in Velsen ligt dat héél gevoelig bij sommige mensen; Annemieke Schoen, inmiddels oud-directrice van de Openbare Bibliotheek Velsen, beantwoordt daarover geen vragen.
14. De Franken, hun optreden in het licht der historie / Dr. D.P. Blok. – Bussum : Fibula-Van Dishoek, 1968. – 116 p. – p. 39.
15. Velsen : Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland / H[endrik]. J[oan]. Calkoen. – IJmuiden, Vermande & zonen, 1967, 144 p. – hoofdstuk VIII, p. 31-45.
16. « Inderdaad zijn er historici, die zonder veel moeite de sprong van 10 eeuwen nemen en lichtvaardig beweren, dat die traditie dan ook veel vroeger moet hebben bestaan. Het is een loze bewering en het is beslist geen hyperkritiek wanneer men weigert op deze manier geschiedenis te beoefenen » (Holle boomstammen, t.a.p., p. 239).
17. Wigbert is een wat onbestemde heilige, samengesteld uit verschillende Wigbert’s , waaronder een achtste eeuwse Wigbertus, bisschop van Terwaan (Frans Thérouane, (Wikipedia, Lijst van bisschoppen van Terwaan, alwaar we ook een negende eeuwse bisschop Adalbert aantreffen) : « Companion of St. Boniface, born in England about 675; died at Hersfeld about 746. Positive biographical accounts of him are scanty; he had several contemporaries of the same name, and it is difficult to decide in all instances to which Wigbert the different details belong. In 836 Servatus Lupus wrote a life of Wigbert, but this contains very few clear historical data while it relates in detail the purity of Wigbert’s morals, his zeal for souls, charity, familiarity with the Bible, knowledge of theology, skill in teaching, enthusiasm for monastic life, and the faithfulness with which he fulfilled his duties. Boniface called him from England. Wigbert was certainly older than Boniface. A letter from a priest name Wigbert to the fathers and brethren in Glestingaburg (Glastonbury) in Somersetshire is preserved. It has been supposed that the writer was St. Wigbert and therefore a monk of Glastonbury, but this is not probable. He went to Germany about 734, and Boniface made him abbot of the monastery of Hersfeld in Hesse; among his pupils there was St. Sturmi, the first Abbot of Fulda. About 737 Boniface transferred him to Thuringia as Abbot of Ohrdruf, where he worked with the same success as in Hersfeld. Later Wigbert obtained Boniface’s permission to return to Hersfeld to spend his remaining days in quiet and to prepare for death; notwithstanding old age and illness he continued his austere mode of life until his end. He was first buried at Fritzlar in an inconspicuous grave, but during an incursion of the Saxons (774) his remains were taken for safety to Buraburg, and from there, in 780 by Archbishop Lullus transferred to Hersfeld, where in 850 a beautiful church was built to him; this was burned in 1037. A great fire in 1761 destroyed the new church (dedicated, 1144) and consumed the saint’s bones, or else they crumbled in the ruins. The veneration of Wigbert flourished especially in Hesse and Thuringia. At the present day he is venerated only in the dioceses of Mainz, Fulda, and Paderborn. He is recorded in the “Martyrologium Romanum” under 13 August. » (St. Wigbert / Klemens Löffler. In : The Catholic Encyclopedia, Volume XV. – New York : Robert Appleton Company, 1912. Bron : New Advent. Vergelijk : Wikipedia, Wigbert van Rathmelsigi, die verward wordt met, cq. verdubbeld is in de legendarische Wigbert van Fritzlar. Voor Fulda, zie : De Codex Eberhardi, een vervalste goederenlijst uit Fulda. Waar zijn trouwens de aan Wigbert, die onder de Friezen predikte, gewijde Hollandse en Friese kerken ? Een heilige die Wigbert van Fritzlar wordt genoemd was een Engelse abt en begeleider van Bonifatius, hij zou zijn overleden in 746-747. Een Uuigberto presbiteris, ook Uuyigberto, wordt inderdaad genoemd in brieven van Bonifatius. In de Vita Sturmi uit Fulda, dat uit de achtste eeuw zou stammen, maar waarvan we alleen een veel latere, en aan de Duitse smaak aangepaste versie kennen, wordt daar een « presbyter nomine Wigberto ad Frideslar Hessionum in regionem » van gemaakt. Wigbert van Rathmelsigi, die een leraar van Willibrordus zou zijn geweest en onder de Friezen zou hebben gepreekt, deelt zijn feestdag op 13 augustus met Wigbert van Fritzlar, die een leerling zou zijn geweest.
18. Bedoeld : Natales sanctorum belgii & corundem chronica recapitulatio / Auctore Ioanne Molano [= Joannes Molanus]. – Lovanii [= Leuven] : apud Ioannem Masium, & Philippum Zangrium, bibliopolas iuratos, 1595. – [32], [620] p.; tweede druk : Duaci [= Douai] : Borremans, 1616. De belangrijkste verspreiders van de Engelmundus-mythe waren eerst Leuvense jezuïeten die tegelijk juist heel kritisch waren ten opzichte van het Benedictijnse gedachtengoed. Om een idee te geven van hun strijdwijzen : Sasbout Vosmeer (1548–1614), in de jaren 1602-1614 apostolisch vicaris (zeg maar nood-bisschop) van de Hollandse Zending, had het hoofd van Balthasar Gerards, de moordenaar van Willem van Oranje, op sterk water in zijn bezit en veilig gesteld in Keulen; hij is met dat hoofd zelfs naar Rome getrokken in een vergeefse poging deze sluipmoordenaar heilig te laten verklaren (Wikipedia, Sasbout van Vosmeer). In de door hem opgestelde heiligenkalender komt Engelmundus nog niet voor; hij werd opgevolgd door eveneens Leuvense jezuïet Philippus Rovenius (1573-1651), die Engelmundus – met een vertraging van 800 jaar en zonder pauselijke zaligverklaring – in 1640 eigengereid opnam in de heiligenkalender.
19. Hier hebben we nu eens een écht mysterie, dat nog steeds niet is opgehelderd.
20. Generale legende der heylighen met het leven van Iesu Christi ende Marie, vergadert uut de H. Schrifture, oude vaders, ende registers der heylighe kercke, door p. ende p., priesters der societeyt Jesu [Petrus Ribadineira]. – Den vierden druck met veel levens der heylighen vermeerdert, met een register dienende tot de sermooenen des jaers. Ghedeylt in twee deelen / Heribertus Rosweydus s.j. (vertaler). – Antwerpen : Hieronymus Verdussen, 1649. – 6e druk. – Antwerpen : J.B. Verdussen, 1686. – p. 644-645. Oorspronkelijke uitgave Antwerpen : Verdussen, 1619. Het gaat om de Spaanse jezuïet Pedro de Ribadeneyra (1527-1611).
21. Zie : Adelbert van Egmond.
22. Vita Engelmundi Velseni orum patrioni, Gemeentearchief Alkmaar, Collectie aanwinsten, nr. 263 (gewijzigd in 128 A 1)), tweede gedeelte f. 34v-37r (n.f. 359v-362r, gewijzigd in 358v-361r), volgens opgaaf ca. 1514 en wellicht afkomstig uit de abdij van Egmond, waarschijnlijker uit de Latijnse school in Alkmaar. Hiernaar wordt verwezen in : Repertorium van verhalende historische bronnen uit de middeleeuwen. Heiligenlevens, annalen, kronieken en andere in Nederland geschreven verhalen bronnen / Marijke Carasso-Kok. – ’s-Gravenhage : Martinus Nijhoff, 1981. – 474 p. – p. 29-30. Klopt het jaartal 1564 voor de Vita van Engelmundus, dan is de hele bundel minstens een halve eeuw te vroeg gedateerd. Marijke Carasso-Kok schrijft daarentegen : « Het is niet onwaarschijnlijk, dat de tot nu toe slechts bekende Vita Engelmundi, in 1564 door Mr Eylard Dirkz. van Waterland geschreven, op deze tekst teruggaat. » en : « Datering. Onbekend, in ieder geval vóór 1514. » Maar de laatste aantekeningen in de bundel gaan over het jaar 1514 en dus kan het manuscript juist níet van daarvóór zijn. Eylard van Waterland was de oorspronkelijke schrijver, en hij was dus ook geen afschrijver.
23. Waringim is Waregem (West-Vlaanderen); voor Hildengim wordt Hilleghem gegeven, waarvan natuurlijk prompt weer het Hollandse Hillegom is gemaakt, maar het is Hillegem, tussen Aalst en Oudenaarde, alwaar de Gentse St.-Pietersabdij twee hoeven bezat. Wat de schenking betreft : deze kan niet in 826 hebben plaatsgevonden omdat de St.-Pietersabdij toen nog niet bestond; zie : Burggraven van Gent, Inleiding, ofwel de schenking vond wél plaats, maar dan niet aan de St.-Pietersabdij te Gent, en de Gentse abdij ontleende het aan een andere bron om eisen te kunnen stellen in Waregem en Hillegem.
24. Chronographia, Latijn. Een later oordeel over Johannes de Beke : « Beka schrijfd wel dat hij sijn dingen gehaald heeft uit verscheide Geschiedstoffen, Jaarboeken, Kronijken, en Egmondse Kloosterschriften, doch hij gewaagd van niet een seker nog geloovwaardig Schrijver. En wat de Egmondse is te agten weet ieder, dien der Moniken stoutheid en onbeschaamdheid in ’t versieren niet onbekend is. » (Index Batavicus, of, Naamrol van de Batavise en Hollandse schrijvers / Adriaan Pars. – Leiden : Abraham de Swart, 1701. – p. 3).
25. Chronographia, Middelnederlands.
26. Rerum Belgicarum Annales, chronici et historici. De bellis, urbibus, situ, et moribus gentis antiqui recentionresque scriptores : quoram pars magna hactenus non edita; pars longè auctior nunc evulqatur. Tomus primus. Chronicon Hollandiae Comitum et Episcoporum Ultrajectensium, ac de rebus domi firisque in Belgio praeclare gestis / Joh. Gerbrandus Leydensis, opera ac studion Francisci Sweertii. – Francofurti : in officina Danielis ac Davidis Aubiorum & Clementis Schleichii, 1620. Vet hier toegevoegd. Vergelijk : « De tweede redactie van Leydis’ Chronicon (vervaardigd tussen 1486 en 1494) tenslotte, geeft hetzelfde lijstje als het handschrift te Trier en de vita, ook hier is Adelbertus een ‘zoon van de koning van Deira’ maar nu krijgt hij gezelschap van een tweede Egmondse [?] heilige : Ingelmundus. » (De Sequencia Sacratissimi Switberti (ca. 1490). Over humanisten, heiligen en geschiedschrijving in de Noordelijke Nederlanden / C.G. Santing. – In : Genoechlicke ende lustige historiën. Laatmiddeleeuwse geschiedschrijving in Nederland / red. B. Ebels-Hoving, C.G. Santing, C.P.H.M. Tilmans. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1987. – 240 p. – (Middeleeuwse Studies en Bronnen ; IV), p. 164). Het is blijkbaar niet opgevallen dat Adelbertus nu juist verdwenen is. Janus Dousa Sr. (1545-1604) dichtte over Johannes a Leydis : « Dit ongespitst gescut, dees’ flitzen sonder stael / Jan Gerbrantsen seg’ ic, die tspel heeft teenenmael / Verwert, verlorrendraeyt mit zo veel blinde schoten. » (Wikipedia, 3 juli 2010). Het oordeel van twee respectabele geschiedschrijfvers over Jan van Leiden : « Zijn laatste letterarbeid was, de Chronijk van Holland en Utrecht, uitgegeeven door p. sweertius, had hij bijeengebragt de Historie der Hollanderen; welk werk hij, in de Voorreden zijner Chronijk, herroept, om dat hij naderhand van de waarheid der zaaken beter is onderricht geworden, en zulks wel na een Tienjaarigen arbeid. Met dit alles, egter, dient men den Leezer te waarschuwen, dat ’er nog zeer veele onzekerheden in gevonden worden, en de verdichtzelen der Monniken aldaar zeer menigvuldig zijn. » (Vaderlandsch woordenboek / door Jacobus Kok. – Zeventiende deel. – Te Amsterdam : bij Johannes Allart, 1787. – 771 . – p. 360). « Veel hooger staat het geleerde doch met tal van fabelen opgesierde ‘Chronicon Hollandiae’ van den haarlemschen Karmeliet Jan Gerbrandsz. uit Leiden, die omstreeks 1480 op zorgvuldige wijze, met groote genealogische kennis doch met weinig kritischen zin toegerust, de geschiedenis van zijn gewest beschreef, eerst in een korte, later in een uitvoerige kroniek. Hij bewerkte ook de egmonder archieven tot een ‘Chronicon Egmundanum’ (tot 1524 voortgezet) en die der heeren van Brederode tot een dergelijke kroniek (tot 1486). » (Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Eerste deel / Prof. Dr. P.J. Blok. – Derde herziene druk. – Leiden : A.W. Sijthoff’s Uitgeversmaatschappij, 1923. – p. 671-672.
27. Afbeelding ontvangen januari 2012 uit Kraków. Westbroeks heiligen in polderperspectief / M.P. van Buitenen en A.K. de Meijer. – Nijmegen : Dekker & Van de Vegt, 1981. – p. 64-65 en 91; bron aldaar : Jaarboek der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, XXIV, 1910, p. 8-11 en 45-57; en : Middelnederlandse handschriften in Oost-Europa / R. Lievens. – Gent, 1963; no. 70, Kraków, Muzeum Narodowe w Krakowie (olim Museum Czartoryski) 3024. Volgens een latere inschrijving zou dit boek eerder in eigendom zijn geweest van de Haarlemse Borwout (ook Barwout en Berwout) Borwoutsz., overleden vóór 1474) en daarvoor diens moeder Maria Willems. Vergelijk : Nr. 18 Akte van scheiding van de nalatenschap van Borwout Borwoutsz. en zijn vrouw Thiet Willemsd, 1488, 1 charter, zie regest nr. 70 (Noord-Hollands Archief (Haarlem) : inventarisnummer 140, inventarisnummer 18, Familie Roeper te Haarlem); over dit getijdenboek, zie ook : De boeken van de Grote of Sint Bavokerk: een bijdrage tot de geschiedenis van het middeleeuwse boek in Haarlem / Wilhelmina C.M. Wüstefeld. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1989. – 152 p. – p. 59-69. Op 1 februari vinden we als heiligen Euberto en Sigebert van Gembloux; het lijkt onwaarschijnlijk dat Ingelmont een verschrijving van één van beide is. Een eerdere veronderstelling hier dat er niet alleen heiligen, maar ook door de familie gewaardeerde, meer profane mensen op de lijst konden staan vervalt, met dank aan Marcel Zijlstra.
28. Brugge/Bruges, Genootschap voor geschiedenis, Deel 37, 1888, p. 111.
29. Moeurs et usages des corporations de métiers de la Belgique et du nord de la France / Félix de Vigne. – Gand [Gent] : Chez De Busscher Frères, 1857. – 145 p. – p. 145.
30. « 1496-1497 Altare S. Engelmundi Institutio Cornelii Bollen ad capellam S. Engelmundi sitam in ecclesia de Velsen. ». Westbroeks heiligen in polderperspectief, t.a.p., p. 63. Bron aldaar : Register op de parochiën, altaren, vicariën en de bedienaren, ed. P.M. Grijpink, III: Kennemaria, ed. C.P.M. Holtkamp, Haarlem 1930, p. 135. Deze bron is te controleren, maar het is duidelijk dat de kapel zich in de kerk gevond en dus niet elders gezocht hoeft te worden.
31. De divisiekroniek, derde divisie, vet hier toegevoegd. Zie ook de transcriptie door Karin Tilmans : De Divisiekroniek van 1517.
21. Westbroeks heiligen in polderperspectief, t.a.p., p. 60-62.
33. Annales Blandinienses, Monumenta Germaniae Historcia, Scriptores in folio, SS, 5, p. 23. Omdat de Gentse abdij in 826 nog niet bestond gaat het om een vervalste tekst, waarvan het oorsponkelijk van elders moet zijn gekomen.
34. Wikipedia, Franstalig, lemma Liste des évêques de Soissons.
35. Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomst en ondergang / H. Halbertsma. – Utrecht : Matrijs, 2000. – 408 p. – p. 134-135. Met een beroep hierop is het verhaal nog verder aangedikt in : De vijf Hollandse kerken van Sint Willibrord / A.H. van Berkum. – In : Egmond tussen Kerk en wereld / G.N.M. Vis, redactie, met medewerking van J.P. Gumbert. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1993. – 234 p. – p. 40-45. Uitvoeriger daarover, zie : ‘Felison’ en ‘Velisana’.
36. Van Vessum plaatst de tekst ruimer tussen 1490 en 1564, daar zit dus nogal wat marge in, en hij kan best van nog wat later zijn. Bibliothèque nationale de France te Parijs, B. N. Lat. 10886, en is gedrukt uitgegeven in : Textes hagiographiques et d’histoire monastique dans un manuscrit originaire de Saint-Sauveur d’Anvers / E[verardus]. A[drianus]. Overgaauw (1957-). – In : Cîteaux commentarii cistercienses, vol. 39, n° 1-2, 1988, p. 79-98 (INIST, CNRS; een exemplaar van deze gedrukte uitgave zou volgens de catalogus aanwezig zijn in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, maar bleek daar in 2008 onvindbaar). Dat dit voor de geschiedenis van Kennemerland zo belangrijke handschrift nu in Parijs ligt, valt waarschijnlijk te verklaren uit inbeslagnamen tijdens de Franse bezetting sinds 1794-1795. Een recensie van de gedrukte uitgave : « Le manuscrit Paris, B.N. Lat. 10886 est originaire de l’abbaye cistercienne de Saint-Sauveur d’Anvers. Il fut copié en 1527 par Fernandus Valije, moine de cette abbaye. Ce manuscrit est un recueil de textes hagiographiques et d’histoire monastique ces textes se rapportent à quatre ordres monastiques majeurs (cisterciens, chartreux, bénédictins et prémontrés). Il contient une histoire des Chartreux (Speculum Carthusiense), des textes nécrologiques concernant l’abbaye norbertine de Saint-Michel d’Anvers, des textes sur deux saints vénérés en Hollande (s. Basilia, compagne de s. Ursule, et s. Engelmond), un Martyrologe copié sur un Martyrologe imprimé en 1490, quelques hymnes et un Martyrologe de saints bénédictins. Quelques-uns de ces textes sont inconnus, quelques autres étaient censés perdus » (Inmiddels hier te vinden : Narrative sources).
37. Email van Marijke Joustra van het Regionaal Archief Alkmaar van 28 januari 2008; ze gaf ook heel welwillend de volgende literatuurverwijzingen :
- Inventaris van het archief der gemeente Alkmaar / gerangschikt en beschreven door P. Scheltema. – Alkmaar : Coster, 1869. – 240 p. – p. 215
- Voor Alkmaars kerkelijke geschiedenis van de 15e en 16e eeuw / door E.H. Rijkenberg. – 1899. – Overdruk van : Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, Deel 24, 1899, p. 425-432
- Een Egmondsch handschrift uit de 16e eeuw / door A. Hulshof. – In : Het Boek, jaargang 10, 1921 – p. 195-197 [Vergelijk : Een monument uit de bloeitijd van de Alkmaarse school / C.P. Burger. – In Het boek, jaargang 10, 1920, p. 60]
- De Hollandse kroniek van Willem Hermans ontdekt. Een Egmondse codex uit ca. 1514 / door C.P.H.M. Tilmans. – In : Heiligenlevens, annalen en kronieken. Geschiedschrijving in middeleeuws Egmond. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1990. – p. 169-191. – (Egmondse studiën ; 1)
- De Librije van Alkmaar / door G.I. Plenckers-Keyser en C. Streefkerk. – In : Glans en glorie van de Grote Kerk. – Hilversum, Uitgeverij Verloren, 1996. – p. 263-274. – (Alkmaarse historische reeks ; 10)
- De mirakelen van Sint Adalbert door Willem Procurator en enkele verwante teksten / door M[arijke]. Gumbert-Hepp. – In : De abdij van Egmond, geschreven en beschreven. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 2002. – (Egmondse studiën ; 4). – p. 81-101
38. Uitgaande van het verkeerde jaartal 1514 is Meinard Man, van 1510 tot 1526 abt van Egmond, door C.P.H.M. Tilmans als afschrijver aangewezen. De bundel is echter ook toegeschreven aan Willem Zuermond, leraar aan de Alkmaarse Latijnse school, maar van wie, blijkens een voetnoot, een andere tekst in hetzelfde handschrift bestaat, van vóór 1573. Zie : De Librije van Alkmaar / door G.I. Plenckers-Keyser en C. Streefkerk. – In : Glans en glorie van de Grote Kerk. – Hilversum, 1996. – p. 263-274. – (Alkmaarse historische reeks ; 10). Een citaat daaruit : « De vraag was steeds of deze codices vervaardigd waren in opdracht van de Latijnse school te Alkmaar of van de abdij van Egmond. Het antwoord op deze vraag was moeilijk te geven, aangezien niet vaststond wie de tekst op papier gesteld had. De meest recente auteurs neigen vrijwel zonder voorbehoud naar een Egmondse oorsprong, echter op speculatieve gronden, soms zelfs zonder beide handschriften gezamenlijk onder ogen gehad te hebben. Zie C.P.H.M. Tilmans, ‘De Hollandse kroniek van Willem Hermans herontdekt. Een Egmondse codex uit ca. 1514’ […] In dit artikel berust de bewijsvoering onder meer op het feit dat hs. 2 in Egmondse oorkonden ingebonden zou zijn (p. 170). Hieruit valt echter geenszins op te maken dat de band dan in de binderij van de abdij gemaakt zou zijn, laat staan in opdracht van de abdij, of de abt. […] Boekbinders betrokken hun materiaal daar waar het ‘scheurpapier’ goedkoop voorhanden was, gevolgtrekkingen over herkomst zijn al snel speculatief. » (Ibidem, p. 273, noot 8). « De toeschrijving berust op vergelijking met het handschrift van een afschrift van een akte op fol. 241 van inv. nr. 2 uit het archief van de parochie Alkmaar voor 1573, alwaar de scribent zich voorstelt als : “ego Guilelmus Zuermondus, filius Joannis Alcmariae”. Hij tekent met “Zuermondt”. Uit de wijze waarop Zuermondt het afschrift vervaardigde blijkt dat hij een ervaren klerk was die het Latijn goed meester was en even vloeiend schreef in de voor hem zo kenmerkende ‘boekletter’ als in het ‘lopende’, ofwel cursieve schrift. » (Ibidem, noot 9). Voor commentaar daarop, zie : De mirakelen van Sint Adalbert door Willem Procurator en enkele andere verwante teksten / M[arijke]. Gumbert-Hepp. – In : De abdij van Egmond. Geschreven en beschreven / red. G.N.M. Vis. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 2002. – 166 p. – p. 84, noot 18 : « Echter een band met het klooster Egmond en schrijfactiviteit aldaar is ook bij deze Zuermond niet uit te sluiten. Petrus Zuermond was formariemeester van het klooster in 1552. » De Egmondse monnik Anthonius Hovaeus (Anton van Hove), later abt van Echternach, aldaar overleden 1568, schreef niet alleen een mythologische genealogie van de Heren van Egmond, maar ook : Zuermondius, vel de temporis nostri statu ac conditione dialogus, fortasse ob amibilem rerum varietatem non injucundus (Leiden : Gerardi Horst, 1564, ook : Coloniae : apud Maternum Cholinum, 1564, zie : Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek). Voor de vraag of het bestaan van Engelmundus met enige waarschijnlijkheid kan worden opgelost maakt het natuurlijk geen verschil of de Vita oorspronkelijk in 1514 of in 1564 zou zijn geschreven.
39. Een belangrijke bron Voor Eilardus Waterland is : Het Nederlands Catholyk Martelaars boek, ofte Historie der Hollandse Martelaren, welke om de Christen Catholijke Godsdienst, soo ten tijden van de woeste Heidenen, als der Hervormde Nieugesinden seer Wreed sijn omgebragt / P[etrus]. Opmeer (1526-1595). – Tot Antwerpen : by Petrus Pratanus, 1700. – 2 dln. Oorspronkelijke uitgave : Chronographia a mundi exordio ad sua usque tempora historias continens et elogia summorum pontificum, imperatorum, regum illustrium que ac doctorum omnium aetatum virorum, aucta nunc demum atque emendata. Eiusdem historia martyrum Bataviae recens addita / Petrus Van Opmeer. – Coloniae : Sumptibus B. Gualtheri & P. Henningii, [Augsburg], 1625. – 864-183 p. Voor Guilielmus Lindanus van Dort, zie : Wilhelmus Lindanus als inquisiteur en bisschop / Dr. P. Th van Beuningen. – Assen : Van Gorcum & Comp. N.V., 1966, xxxv, 435 p. – (Maaslandse Monografieen ; dl. 5). Voor “Dronken Klaasje”, zie : Wikipedia; bronnen worden niet gegeven.
40. In 2009 kwam er nog een exemplaar van twintig [dat bleek in 2024 niet te kloppen] bladzijden te voorschijn, mogelijk zelfs het oorspronkelijke handschrift van Eylard : Paris, Bibliothèque Nationale de France, [B.N. Lat.] 10886, f[olio]. 1091-1110 [moest zijn, bleek in 2024 : f109-111 voor de wonderverhalen en f112-113 voor Engelmundus, inmiddels online], Vita Engelmundi Velseniorum patroni (Bron : The Narrative Sources from the Medieval Low Countries (verplaatst of verdwenen) / De verhalende bronnen uit de middeleeuwse Nederlanden / Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, Brussel, NaSo NL0051). In september 2010 is een scan daarvan besteld en werden alleen de wonderverhalen uit 1527 ontvangen. Als ontstaanstijd wordt vóór 1515 gegeven, waarbij wordt opgemerkt « Het is niet onwaarschijnlijk, dat de niet bewaard gebleven Vita Engelmundi, in 1564 door Mr Eylard Dirkz. van Waterland geschreven, op deze tekst teruggaat. »; wat juist buitengewoon onwaarschijnlijk is omdat Eylard de auteur was en niet een afschrijver. Het Alkmaarse afschrift zou een geïnterpoleerde versie zijn van dit manuscript.
41. Zie inmiddels ook de gewijzigde : Narrative sources (ook al verplaatst of verdwenen, inmiddels hier te vinden : Narrative sources). Aldaar onder andere (17 november 2010) : « Over Engelmundus (Engelmond) is vrijwel niets met zekerheid bekend. Hij zou afkomstig zijn uit Engeland en gepredikt hebben in Kennemerland, ten tijde van Willibrord (eind 7e eeuw). In Velsen zou hij zijn gestorven en begraven. In de geschreven bronnen komt hij pas voor in de tweede redactie van het Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium van Jan Gerbrandszoon van Leiden (NL0285), In het geïnterpoleerde hs. van deze kroniek te Alkmaar in 1496/97 is er voor de eerste maal sprake van een aan Engelmond gewijde kapel. Bij zijn graf zou een aantal wonderbaarlijke genezingen hebben plaats gevonden, onder meer in 1370 en 1390. » Engels : « According to the legend, S. Engelmund came from England. He preached during Willibrord's life in Kennemerland and died in Velsen, where he was buried. He was first mentioned in the second half of fifteenth century in the second redaction of van het Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium van Jan Gerbrandszoon van Leiden's Chronicon comitum Hollandiae et episcoporum Ultraiectensium van Jan Gerbrandszoon van Leiden (NL0285). In 1496/97 a chapel consacred to S. Engelmund is mentioned. » Eindelijk een databank die de boel een beetje correct weergeeft, in ieder geval in het Engels (© The Narrative Sources from the Medieval Low Countries (Brussels: Royal Historical Commission, since 2009). URL: www.narrative-sources.be (accessed September 28, 2012).
42. De oorspronkelijke transciptie is in 2008 (dus vóór de oudere transciptie was gevonden) gecontroleerd en sterk verbeterd door Henri Vandenberghe te Poperinge, en hij verzorgde tevens de vertaling, waarvoor heel veel dank (zie : Onzen Heertje). Er staan veel ligaturen en contracties in de tekst, de letter n is vaak weggelaten en het verschil tussen n/v en c/r/t is soms moeilijk te zien. Een andere tekst in hetzelfde handschrift is, ter vergelijking, met transcriptie, te vinden in : Everwach, de rentmeester van de bisschop van Utrecht / J.L. van der Gouw. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1994. – p. 98-102.
De hier gemaakte transcriptie doorstond de test van een vergelijking met de eerder gemaakte, maar later ontdekte transcriptie, goed, namelijk met die van die M.P. van Buijtenen en A.K. de Meijer OSA. De twee transcripties zijn inmiddels vergeleken :
– Waar in de hier gegeven transcriptie vraagtekens stonden, en de oudere transcriptie hetzelfde woord geeft, dan is het vraagteken verwijderd.
– De oudere transcriptie heeft tamelijk wat in het origineel duidelijk ontbrekende letters ingevoerd; dat is hier overgenomen, tussen vierkante haken geplaatst.
– Bij kleine verschillen in lezing, vooral t>c et s>f verwisselingen, is als regel de oudere transcriptie gevolgd waar die beter/logischer leek.
– Bij duidelijker verschillende lezingen is de hier gegeven oorspronkelijke gehandhaafd, en die van de oudere tussen vierkante haken ingevoegd met een vraagteken.
– Voor de leesbaarheid zijn wat ingevoegde komma’s overgenomen, ook als ze niet in het manuscript stonden; ingevoegde ronde haakjes, ook voor de duidelijkheid ingevoegd, zijn hier niet overgenomen.
– Er zijn wat hoofdletter/kleine letter kwesties, van weinig belang, maar ze zijn telkens aangegeven.
– In de oudere transcriptie is de regelvoering gevolgd, en zijn de paragraafscheidingen verontachtzaamd; hier zijn de paragraafscheidingen gehandhaafd en is de regelvoering verontachtzaamd.
– In de oudere transcriptie zijn delen van de tekst in cursief gezet; dat verwijst naar de gedeelten die in vertaling zijn overgenomen in Generale Legende der Heylighen, die verderop te vinden is, en is daarom hier niet overgenomen.
43. Een bron voor het niet bestaande Parijse handschrift werd meermalen verplaatst; in 2024 hier terug gevonden : Narrative sources, aldaar worden twee bronnen opgegeven voor de Vita Engelmundi Velseniorum patroni : Alkmaar, Regionaal Archief, 128 A 1, tweede gedeelte (Link); Paris, Bibliothèque Nationale de France, 10886, medewerker Renée Nip, update: 2010-11-17 11:03:05; de tweede bron bleek niet te kloppen, daar gaat het enkel om de wonderverhalen uit 1527, zie boven.
44. Natales Sanctorum Belgii, & Eorundem Chronica Recapitulatio, Auctore Ioanne Molano Ciue & Doctore Louaniensi. Recogniti, Notis Aucti & Illustrati Opera Quorundam S. Theo. Doctorum & In Uniuersitate Duac. Professorum. – Bruxeles, 1616.
45. Marturologe romain distribué pour tous les jours de l’année, suivant la nouvelle reformation du Kalendrier. Tourné en François, & nouvellement augmenté des SS. du Pays-bas par un Pere de la Compagnie de Jesus. – A Liège : De l’imprimerie de Jean Ouwerx proche des PP. Jesuistes, 1624. – p. 222.
46. Reverendissimis, nobilibus, et amplissimis in Christo patribus ac Deominis, monasteriorum Ord. S. Benedicti in Austria, net non Finitimis Styria & Carinthia. DD. Abbaribus / F. Carolus Stengelius F.P.; omslagtitel : Imagines sanctorum ord. S. Benedicti / R.P.F. Stengelio. – 1625.
47. Generale legende der heylighen, 1629, zie : noot 15. Voor de drukgeschiedenis : Bibliothèque de la Compagnie de Jésus / C. Sommervogel. – Brussel, Parijs, 1890-1932, VII, p. 190.
48. Le Marturologe belgeois: C’est à dire le recueil des saincts du Pays-Bas / Par le R.P. Bauduin Willot, Binchois, de la Compagnie de Jesus. – A Mons : De l’imprimerie de Jean Havart, 1641. – p. 222.
49. A. Moonens Poëzy. – t’Amsterdam en t’Utrecht : by François Halma en Willem vande Water, boekverkooper, 1700. – 883 p. + register. – p. 117 en 828-829.
50. Acta Sanctorum (AASS) Junii ex latinis & graecis aliarumque gentium antiquis monumentis seruata primigenia Scriptorum phrasi. Collecta, digesta commentariis & observationibus illustrata a Godefrido Henschenio p.m., Daniele Papebrochio, Francisco Baertio, et Conrado Janningo e Societate Iesu presbyteris theologis. – Tomus 4. 20-24 Iunii. – Antuerpiae : ex typographia henrici Thieullier, 1707. – Iunii IV, p. 115. Vergelijk : Acta Sanctorum Junii V. – Derde Editie. – Parijs, Rome : V. Palmé, 1867. – p. 100-101.
51. Waarschijnlijk bedoeld : Divi Aurelii Augustini Hipponensis episcopi et doctoris praecipui Exegesis in Passionem dominicam ex varijs ipsus operibus collecta, solis ipsius-met verbis exhibita & secundum seriem quatuor Evangelistarum digesta. – Opera Fr. Willibrordi Bosschaerts ecclesiae B. Mariae in Tungerlo canonici Ordinis Praemonst. – Lovanii [Leuven] : apud Bernardinum Masium, 1645.
52. Bedoeld : Corte Cronikel / Cornelius Hornensis. – Utregt : by Jan. Barentss., In’t Jaar 1537.
53. Andreas Saussajus, auteur van Panopl. Episc. lib. en Martyrologio gallicano; verdient verder onderzoek.
54. Batavia sacra, of Kerrelyke [i.e. Kerkelyke] Historie en Oudheden van Batavia, Behelzende de Levens van onze eerste Geloofsverkondiger; Mitsgaders van de Utregtse Bisschoppen, En van de voornaamste personen die hier te Lande in geleerdheit of heiligheit uytgemunt hebben. Met kopere plaaten. In ’t Latijn beschreeven door den Heer T.S.F. H.L.H. etc. Vertaald en met Aantekeningen opgehelder[d] door H.F.R. – T’Antwerpen : Voor Christianus Vermey, MDCCXV [1715]. – 665 p. - p. 155-158. Verscheen oorspronkelijk in het Latijn te Brussel. De auteur was de oud-katholieke apostolisch vicaris te Den Haag Hugo Franciskus van Heussen (1659-1719); de vertaling wordt toegeschreven aan Hendrik van Ryn.
55. Het gaat om benedictijner monniken op zoek naar beroemde voorgangers. Martyrologium Sanctorum ordinis St. Benedicti / Hugo Menardus (Nicolas-Hugues Ménard, 1585-1644). – Paris, 1629. Acta Sanctorum ordinis Sancti Benedicti (negen delen) / Jean Mabillon (1632-1707). – Paris, 1668-1701. Menologium Benedictinum / Gabriel Bucelinus (Gabriel Buzlin, 1599-1681). – Feldkirch, 1655. Bucelinus zou 1 februari als sterfdag van Engelmundus geven, en 21 juni als datum van zijn verheffing, zie : Zeno.org, Vollständiges Heiligenlexicon. Bd. 3. – Augsburg, 1869, p. 40. In een na 1666 samengestelde lijst van Benediktijner heiligen (Memoriale benedictinum sanctorum), door Amand Belver samengesteld in de abdij van St.-Winnok, wordt Ingelmundus al vermeldt : Mémoires de la société des Antiquaires de la Morinie. Tome 9. – St.-Omer : 1851. – p. 301: « Sanctus Ingelmundus, … 21 Junii. »; hier vinden we ook iets over tandpijn, onder welke rubriek Engelmundus met andere heiligen is geplaatst (« Dentium »).
56. Dat geeft wat veel bewegingsruimte bij de duiding van jaren; en het is een bron van mogelijke verwarring.
57. De enige bron daarvoor kan het getijdenboek van 1468 zijn geweest, maar die geeft 2 februari. Deze datum is later door anderen overgenomen.
58. Oudheden en Gestichten van Kennemerland, Noordholland en Westfriesland / H[ugo].F[ranciscus]. van Heussen en H. van Rijn. – Leiden : Christiaan Vermey, 1721. – p. 327-332.
59. Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden / Matthaeus Brouërius van Nidek, R.G., en Isaak Le Long. – Eerste deel. – Dordrecht : Abraham Blussé en zoon, 1770. – p. 357-359. De St. Tingmanskerk is te vinden in : Nederlandsche Outheden en Gezigten. – Amsterdam : Willem Barents, 1725. Herdrukt 1792.
60. Vaderlandsch Woordenboek. Dertiende deel / door Jacobus Kok. – Te Amsterdam : bij Johannes Allart, 1785. – 608 p. – p. 299.
61. Tafereel der stad Haarlem en derzelver Geschiedenis van de vroegste Tijden af tot op den tegenwoordig toe; IVe en laatste Deel met platen / door Cornelis de Koning L d.z. – Te Haarlem : bij A. Loosjes Pz,, 1808. – 404 p. – p. 351-353
62. Heylige en roemweerdige persoonen, de welkein de acht laest eeuwen bezonderlijk medegewerkt hebben om de Roomsch-Catholyke religie in geheel Nederland uit-te-breyden, vast-te-stellen en te bewaeren; als ook de vyanden en vervolgers der zelve religie / door C. Smet, priester. – Brussel P.-J. De Haes, 1808-1809; herdrukt Gent : P.L. Vereecken, 1846 en als Stichting van de Roomsch-Catholyke kerk, als ook de heylige en roemweerdige persoonen van Nederland, in de tien eerste eeuwen / P. Cornelius Smet. – Brussel : by C.J.A. Greuse, 1851.
63. Woordenboek der Kerkelijke Geschiedenis, Tweede deel / L.G. Bredie. – Amsterdam : C.G. Sulpke, 1827. – 359 p. – p. 254.
64. Geschiedenis der invoering en vestiging van het Christendom in Nederland / Herm. Joh. Royaards. – Utrecht : Robert Natan, 1842. – 372 p. – p. 191-192. Voor Bede (672/673–735), zie : Historia ecclesiastica gentis Anglorum en : Ecclesiastical History of the English Nation.
65. Biographisch woordenboek der Nederlanden. Vijfde deel / A.J. van der Aa. – Haarlem, J.J. van Brederode, 1859. – p. 157-158 (Instituut voor Nederlandse Geschiedenis).
66. De volksvermaken / Jan ter Gouw. – Haarlem : F. Bohn, 1871.
67. Ons voorgeslacht in zijn dagelyksch leven geschilderd, t.a.p., p. 48-49, uitvoeriger onder : ‘Felison’ en ‘Velisana’.
68. Het zoogenaamde S. Engelmundusbeeld der oude kerk van Velsen / J.J. Graaf (1839-1924). – In : Bijdragen van de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. – Jaargang 22, 1897, p. 293-302. Ontleend aan : Internet Archive, zonder de afbeeldingen.
69. Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst / Jacob van Lennep. – Amsterdam : P. Meijer Warnars, 1842, p. 181-182.
70. Algemeen-overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland van de vroegste tijden tot het jaar 1581 / H.J.A. Coppens, pastoor te Schiedam. –Tweede vermeerderde uitgaaf. – Utrecht : Wed. J.R. van Rossum, 1902. – 607 p. – p. 35-36.
71. Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek / onder redactie van Dr. P.C. Molhuysen en Prof. Dr. P.J. Blok. – Leiden : A.W. Sijthoffs uitgevers-maatschappij, 1911. – p. 481.
72. Uit het verleden van Midden-Kennemerland / Mr. H.J.J. Scholtens. – Den Haag, N.V. Uitgeverij W.P. van Stockum & Zn., 1947. – 314 p. – p. 26-27. Herdrukt in : Scholtens en Midden-Kennemerland. Werken van mr. H.J.J. Scholtens (1895-1978), oud-burgemeester van Houten en Beverwijk, opnieuw uitgegeven en aangevuld met een biografie / samengesteld door A. Schweitzer en Jan van der Linden. – Beverwijk : Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, 2005. – 479 p.
73. Velsen. Grepen uit de geschiedenis van een oude woonplaats in Kennemerland / H.J. Calkoen. – IJmuiden : Vermande, [1967]. – 143 p.
74. Bedoeld : Natales sanctorum belgii.
75. De Bollandisten waren jezuïeten die zich in de tijd van de contra-reformatie toelegden op het schrijven van heiligenlevens en in het voorbijgaan vooral de lijst van Benediktijnse heiligen wat opschoonden; zie : Acta Sanctorum der Bollandisten.
76. Felisa, traditionalistisch opgevat als Velsen, is een andere plaats dan Fehta, dat traditionalistisch wordt opgevat als de Vecht in Utrecht. Voor Attingahem, Felisa en Fehta, zie : ‘Felison’ en ‘Velisana’. Voor Feht, zie ook : De goederenlijst van 870; het namenbestand.
77. Als deze relikwieën inderdaad verloren zijn gegaan : toch wat slordig ! De relikwieën van Engelmundus komen namelijk al voor op een inventaris van de Haarlemse kerk uit 1641, zie : Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, Dl. 38, Utrecht : Wed. J.R. van Rossum, 1918, p. 274. Kwaaddenkenden zouden kunnen vermoeden dat het iets te maken kon hebben met de stichting in 1888 van de concurrerende oud-Katholieke kerk Sint-Engelmundus te IJmuiden, wat echter niet verklaart waarom bij de stichting van de nieuwe rooms-katholieke Sint-Engelmunduskerk te Driehuis in 1858 de traditie niet werd hersteld met een ongetwijfeld zeer ontroerende verheffing van de relikwieën van deze zo belangrijke Velsense heilige. Het lijkt er op dat het hoog tijd wordt dat de oud-katholieke gemeente van Velsen eindelijk eens opheldering vraagt aan de rooms-katholieke bisdom over wat er met de botten van Engelmundus is gebeurd, en mochten ze alsnog tevoorschijn komen kan gelijk de ouderdom worden vastgesteld. In de onlangs opnieuw geïnventariseerde verzameling relikwieën (Miraculeus gewaard, een site die ook weer miraculeus is verdwenen of verplaatst, dat houdt niet op) van de Utrechtse oud-Katholieke reliekschat van de Gertrudiskathedraal van Utrecht zijn geen relieken aangetroffen die aan Engelmundus zijn toegeschreven. Maar goed, kijken we door de lijst dan blijkt dat van de meeste relieken niet eens is bijgehouden van welke heilige ze verontsteld werden te zijn geweest. Wél is er een reliek van Maria Magdalena aangetroffen, wat Dan Brown natuurlijk nog niet kon weten.
78. Vergelijk : « In de 16de eeuw zouden zijn stoffelijke resten aan de hervormingsgezinde Hendrik van Brederode in bewaring zijn gegeven. Later zouden ze in de kathedraal van Haarlem zijn bewaard. In ieder geval zijn ze daar niet meer aanwezig. » (Inventaris van het Archief van het Ambachtsbestuur van Velsen – 1415-1813 (1819) / Albert Vrugt. – Haarlem : Archiefdienst voor Kennemerland, 1999. – 54 p.; in 2008 van het web verdwenen). Een bron wordt jammergenoeg niet opgegeven.
79. De Engelmundusbeek is niet in het kanaal verdwenen; zoals blijkt uit de vergelijking tussen oude en nieuwere kaarten gaat het om de Velserbeek.
80. Engelmundus en het probleem van zijn historiciteit / Dr. H.A. van Vessum. – In : Nederlands archief voor kerkgeschiedenis. – Nieuwe Serie Deel L, afl. 2. – Leiden : Brill, 1970. p. 121-139. Van dezelfde schrijver verschenen : De Latijnse school in Hoorn / H.A. van Vessum. – In : West-Frieslands Oud en Nieuw, Jaarboek 43, Hoorn : Historisch Genootschap ‘Oud West-Friesland’, 1976, p.51-76; Werenfrried en Wervershoof, de waarde van een overlevering / H.A. van Vessum. – In : West-Friesland’s Oud en Nieuw, Jaarboek 45, Hoorn : Historisch Genootschap ‘Oud West-Friesland’, 1978.
81. De Engelmunduskerk te Velsen / H.J. Calkoen. – Velsen : De kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente “Velsen-Zuid“”, 1972. – 63 p. – p. 9.
82. De Engelmunduskerk te Velsen, t.a.p., p. 60-61.
83. Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek / P.C. Molhuysen en P.J. Blok. – Leiden, A.W. Sijthoff, 1937, deel 10. Voor de Sicconiden-legende, zie Wikipedia en Arnulf van Gent, burggraaf van Gent
84. Weekblad Huis aan Huis, de krant voor Velsen, 84e jaargang, nr. 27, 4 juli 2013. V. Elsenaar is een pseudoniem van M.A. (Menno) Knul, voormalig directeur van de Openbare Bibliotheek Velsen, geboren 1945, overleden 30 december 2014, zie zijn websites : Literaire en historische raadsels en Rijmkroniek van Klaas Kolijn; de originele auteur over zichzelf (met foto): Over de auteur. Opvallend was zijn in de geschiedschrijving ietwat exentrieke politie-methode om ‘cold-cases’ op te lossen met ‘daderprofielen’, wat honderden jaren na de feiten natuurlijk niet erg goed lukt en ook tamelijk oncontroleerbaar is; één gevonden mogelijke dader is namelijk niet genoeg om andere mogelijke, maar niet gevonden daders uit te sluiten.
85. Onze voorouders in verschillende taferelen geschetst, Deel 4 / Jacob van Lennep. – 1842.
|