Inhoud van deze pagina
Uit het verleden van Midden-Kennemerland (Scholtens, 1947) :
« Bij het begin van de 13de eeuw treedt Beverwijk meer in het licht der historie. De oudste vermelding van Sint-Aagtenkerke of Sint-Aagtendorpe, zoals de plaats oorspronkelijk is genoemd, treft men aan in het jaar 1063. De akte spreekt van de kapel te Agathenkyrica en maakt daarvan gewag in verband met de moederkerk in Velsen. In oorkonden van een eeuw later wordt andermaal Agatenkereca vermeld. In 1156 droegen abt en convent van Echternach al hun rechten op de kerken te Velsenburch, Agatenkereca, Imasenkerka (Heemskerk) en Aschamanedelf (Assendelft) aan de graaf van Holland over. (a) De naam Sint Agheten dorpe ontmoet men voor het laatst in een charter van 10 Maart 1250. Omstreeks dezelfde tijd vindt men ook voor het laatst de benaming Sint-Aagtenkerke gebezigd. (b) In een oorkonde van 1267 wordt voor het eerst de plaats aangeduid als Wijc. (c) Negen jaar later, in 1276, treft men in de nog nader te beschouwen privilegiebrief van Floris V voor de eerste maal de naam Beverwijk aan. (d) Afwisselend luidt de naam in de oorkonden der 14de eeuw Wijk of Beverwijc. (e) Met ingang van de 15de eeuw verdwijnt echter de benaming Wijc bijna geheel in de officiële stukken. Zij is evenwel in de volksmond algemeen in gebruik gebleven. In de streek spreekt men nog op de huidige dag van: De Wijk. Het woord “wijk” heeft verschillende betekenissen. Het oud-friese “wik”, in het middelnederlands gespeld als “wic”, wil zeggen woonplaats, buurt. De Latijnse vorm is : vicus. Deze betekenis heeft het, naar sommigen hebben betoogd, in de overoude plaatsnaam “Wijc”. Anderen zien hierin echter een ander oud woord, namelijk het middelnederlandse “wik”, dat betekent kreek of baai en dat ook terug te vinden is in de namen van vele Noorse en Engelse kustplaatsen op -vik en -vich. Een kustplaats van de Noordzee is Beverwijk evenwel nooit geweest en Wijk aan Zee moet van jongere datum zijn dan het “binnendorp” Beverwijk. Doch het lag, althans van de 13de eeuw af, aan het einde van de zeearm, die het IJ was. Het is dus denkbaar, dat Beverwijk hieraan zijn naam in de laatstbedoelde betekenis heeft ontleend, evenals bijvoorbeeld Harderwijk. (f) Over de naamsafleiding van “Beverwijk” hebben de historiebeoefenaars van de 17de eeuw en later hun fantasie vrij spel gegeven. (g) Allerlei gekunstelde verklaringen zijn daarvoor uitgedacht. Onder andere dat de plaatsnaam een verbastering zou zijn van Beevaartswijk, omdat de pelgrims naar Egmond of Heilo hier passeerden. Reeds bij Guicciardini, wiens bekende beschrijving voor het eerst in 1567 is verschenen, vindt men de mededeling terug, dat de plaats haar naam heeft verkregen door de “bevaerden”. (h) De etymologie is echter niet onzeker. Beverwijk is afgeleid van de diernaam bever. Uitgesloten is het niet dat er reeds een riviertje of beek bestond waarvan de naam aan bever was ontleend, zodat het dorp op zijn beurt dit deel van de naam heeft overgenomen. Het staat echter wel vast, dat de naam in het geheel geen verband houdt met bedevaarten. In de vroege Middeleeuwen en eerder zijn de bevers hier zeer inheems geweest. Daarna zijn zij langzamerhand uit ons land verdwenen. Tot in de 19de eeuw zijn er echter nog wel vangsten gedaan. (i) De bever werd ook als lekkernij gegeten. Toen graaf Jan van Blois in 1362 in Pruisen reisde, kwam er een commandeur van de Duitse Orde, “die mine here beverstaerten en bevershoden brocht”. (j) De dertiende eeuw is voor Sint-Aagtendorp tragisch ingezet. (k) Graaf Dirk VII had bij zijn dood geen zonen nagelaten. Er ontstond een strijd om de erfopvolging tussen zijn dochter Ada, die gehuwd was met graaf Lodewijk van Loon, en Dirk’s broeder Willem. Vele edelen in Kennemerland stonden aan de zijde van laatstgenoemde. Bij de inval, welke Lodewijk in 1204 in Holland ondernam, wist hij in Kennemerland door te dringen tot bij Egmond. Op deze tocht legde hij Stint-Aagtendorp en het daaromtrent gelegen kasteel van Albert Baniaert in de as. Baniaert was een grafelijk leenman en wellicht heer der plaats. Hij is een der getrouwen geweest van de graven Floris III en Dirk VII. Van de ramp vindt men melding gemaakt in de oude rijmkroniek van Melis Stoke : (l)
“Lodewijck quam ter selver stond Met herecrachte tot Egmonde Daer hi verbernde ter eersten worpe Dat woende in Sinte Aechtendorpe. Heer Alards huys,...”
Het slot van heer Wouter te Egmond onderging eenzelfde lot. Verdere bijzonderheden over deze gebeurtenissen zijn ons niet overgeleverd. Ook omtrent de plaats waar Baniaert’s kasteel heeft gestaan, tast men geheel in het duister. (m) » (1).
a) Van den Bergh, I, nos. 85, 133, 134, 140.
b) Van den Bergh, I, nos. 293 en 506.
c) Van den Bergh, II, no. 162. Evenzoo in no. 622 “tyenden van der Wyke” (1287), in no. 1043 “die ghene die ter Wijc wonen” (1298), en in no. 1047 “oppidanos in Wijc” (1298).
d) Van den Bergh, II, 526.
e) IOAB [= N.J.M. Dresch, Inventaris van het oud-archief der gemeente Beverwijk, z.j.], o.a. regest no. 7 “luden van der Wike” (1346), no. 10 “lude van onser stede van Beverwijc”, no. 11 “lude uter Wijc” (1398), “onsen luden wonende ter Wijc” (1398).
f) N[omina]G[eographica]N[Neerlandica], III (Leiden 1893), 359-360; VI (1928), 81-84, en XI (1938), 8.
g) Vgl. M.Z. Boxhornius, Theatrum (Amstelodami 1632), 357; J. van Beverwijck, ’t Begin van Hollant in Dordrecht (Dordrecht 1640), 18, 51; Kerkelijke Historie en Outheden, IV (Leiden 1726), 94; Tegenw[oordige]. Staat [der Vereenigde Nederlanden, deel VIII (Amsterdam 1750)], 302.
h) Guicciardini [= L. Guicciardini, Belgica Inferiosis Germaniae descriptio (Amstelaedami 1660)], 133.
i) Dr. A. Weijnen was zoo vriendelijk mij zulks te bevestigen. Vgl. ook J. Mansion [= J. Mansion, De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (Brussel 1934)], t.a.p., blz. 20.
j) Maitland, Notices sur les animaux rares des Pays-Bas et de la Belgique flamande, 1898, blz. 16.
k) Een aardige speling van het lot is geweest, dat in de 17de eeuw nogmaals een plaats is ontstaan, welke wegens de menigte bevers, die men er vond, Beverwijk is genoemd. Toen de Nederlanders namelijk ter plaatse van het huidige Albany in Noord-Amerika een nederzetting vestigden, noemden zij deze Beverwijk. Zoo ziet men in 1658 zekere Jan Martense vermeld als koopman in beverhuiden in dit nieuwe Beverwijk, dat later van naam verwisselde en is uitgegroeid tot het tegenwoordige Albany (De Navorscher, I.XIII, 427).
l) S. van Leeuwen [Batavia Illustrata, ’s Gravenhage 1658], I, 1243; Geschiedenis van Ned[erland]., I, 206-207.
m) Rijmkroniek, I, 141-142.
Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) :
« BEVERWIJK. Oude vormen : De oudste vermelding van Sint-Aagtenkerke of Sint-Aagtendorpe, zoals de plaats oorspronkelijk is genoemd, treft men aan in het jaar 1063. (n) In een oorkonde van 1267 wordt voor het eerst de plaats aangeduid als “Wijc”. Negen jaar later, in 1276 treft men in een privilegebrief van Floris V voor het eerst de naam “Beverwijc” aan. In de oorkonden van de 14e eeuw luidt de plaatsnaam afwisselend Wijc of Beverwijc. Met ingang van de 15e eeuw verdwijnt echter de benaming Wijc bijna geheel in de officiële stukken. Zij is evenwel in de volksmond algemeen in gebruik gebleven. In de streek spreekt men nog heden van “De Wijk”. We voegen hieraan nog toe dat in een oorkonde van 960 (Okb. 1, no. 33) een paar malen de naam Beverhem voorkomt, waarmee wellicht Beverwijk wordt bedoeld. De naam Beverwijk heeft nog al wat pennen in beweging gebracht. Volgens sommigen zou het woord bever in allerlei geografische namen water betekenen en etymologisch verwant zijn aan het Latijnse bibere, welke etymologie door Vercoullie terecht bestreden is (o) Anderen o.a. C.J. Gonnet willen het woord opvatten als een “Wijk of pleisterplaats voor de bedevaartgangers, die naar de St. Willibrordsput, tot Onze Lieve Vrouw van Runxputte onder Heilo of wel naar de St. Aelbrechtsput te Egmond trokken”, welke mening m[ijns].i[nziens]. eveneens onjuist is. (p) Als het woord inderdaad een samentrekking zou zijn van bedevaart, dan zou het meer voor de hand liggen om aan de plaats zelf als bedevaartsoord te denken n.l. ter ere van St. Agatha, “welke aldus Cl. Bruin hier geviert en van Mirakulen berucht is geweest, waarom tot haar kerk veel Bedevaarden geschiedende, daardoor zoude ontstaan zijn de naam van Beverwyk, alsof men zeggen wilde Bedevaardwyk, zijnde Wijk de eige naam, zoals nog kenbaar zijn Wijk op Zee en Wijk aan Duin, hier nabij gelegen”. (q) Doch ook deze mening is onjuist. Men zie in het eerste deel zonder twijfel de diernaam bever, die men ook in de Belgische plaatsnaam Beverloo aantreft. “In de vroege Middeleeuwen en eerder zijn de bevers hier zeer inheems geweest. Daarna zijn ze langzamerhand uit ons land verdwenen. Tot in de 19e eeuw zijn er echter nog wel vangsten gedaan. De bever werd ook als lekkernij gegeten”. (r) Ook de Engelse philologen A.H. Smith en A. Mawer houden het er voor, dat dit woord schuilt in plaatsnamen als Beverley, Bevere en Barbourne. (s)
Tot de gemeente behoort het dorpje Wijk aan Zee, welke naam gezien de ligging aan de Noordzee, zonder meer duidelijk is. » (2).
n) Zie H.J. Scholtens, blz. 31 e.v.
o) Zie J. Lindemans, Kleine leidraad bij de studie der plaatsnamen (1924), 21.
p) Zie Bijdragen voor de Gesch[iedenis]. van het Bisdom Haarlem, 1877, 311.
q) Zie C. Bruin. Noordh[ollandsch]. Arcadia, 427.
r) Zie Scholtens, 32. Voor de Belgische plaatsnamen met “bever” raadplege men de Feestbundel Van de Wijer, I, 43.
s) Zie E[nglish].P[lace-Names].S[ociety]., XIV, 193 en I, 2, blz. 4.
Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) :
« Beverwijk, N[ederland]-N[oord]H[olland], oudste vorm omstr[eeks]. 960 is Beuerhem, waaruit blijkt, dat het 2de lid later veranderd is. In het 1ste lid steekt het woord voor de bever. » (3).
Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al., 1988/1989) :
« Beveran (w[aa]rsch[ijnlijk]. 11e e[euw].) ligging onbekend, w[aa]rsch[ijnlijk]. in de omgeving van Ouddorp (Noordholland) w[aa]rsch[ijnlijk]. eind 11e e[euw]. cop[ie]. ca. 1420 : dimidium fiertala in Beveran (AantEvang FontEgm, p. 65) voor de datering van de Aantekeningen uit het Evangelieboek zie : Meilink (1939), p. 22-25 dativus pluralis van o[ud]n[eder]l[ands]. bever “bever” of van een waternaam Beuerhem (918-948) ligging onbekend, in het n[oorden] van Noordholland 918-948 cop[ie].> eind 11e e[euw]. : in Beuerhem VIIII mansa (DiplBelg 195) voor de datering van DiplBelg 195 zie : Blok (1957), p. 89-104 o[ud]n[eder]l[ands]. hem “woonplaats” met beuer “bever” Beuorhem (918-948) w[aa]rsch[ijnlijk]. identiek met Beverwijk (Noordholland) 918-948 cop[ie]. eind 11e e[euw]. : in Beuorhem tradidit … ęcclesiam … ut … decime darentur ad supra nominatam aecclesiam in uiilis his nominibus nominatis : Beuerhem Gisleshem Hegginghem Schupildhem (DiplBelg 195) voor de datering van DiplBelg 195 zie : Blok (1957), p. 89-104; voor de lokalisering zie : ibid., p. 91, vgl. De Cock (1959a), p. 31-32 en Blok (1959a), p. 32-34 o[ud]n[eder]l[ands]. hem “woonplaats” met beuor “bever” » (4).
Alleen Beuorhem wordt hier voor Beverwijk gehandhaafd, terwijl Beuerhem uit dezelfde bron voor Beverwijk wordt afgeschreven, tenzij het lettertje verschil niet is opgevallen.
De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) :
« BEVERWIJK .Oude vormen : Wijc (1267); Beverwijc (1267). De plaats droeg ± 900 w[aar]sch[ijnlijk]. de naam Beuerhem, Beuorhem, mogelijk te omschrijven als ‘plaats waar bevers huizen’, of als ‘buitendijks land waar bevers huizen’. Ook het element ‘wijk’ kan duiden op een woon- of verblijfplaats. Zie ook > Med. [= Bijdragen en Mededelingen der naamkundecommissie van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen te Amsterdam] 16, blz. 32-33. Een oude benaming voor Beverwijk (vaak kortweg De Wijk genoemd) of voor een nabijgelegen buurtschap is Sint Aagtenkerke of Sint-Aagtendorpe (1063). Ter plaatse kent men nog de Aagtendijk. » (5).
Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995) :
« Beverwijk [gem[eente]. : Beverwijk, NH]. 918-948 cop[ie]. 11e E[euw] Beverhem, Bevorhem; 1e helft 11e E[euw] Agathenkiricha; 1267 cop[ie]. 1358 Wijc; w[aar]s[chijnlijk]. naar de diersoort bever en wijk ‘nederzetting’. Het grondwoord wijk wordt op het eind van de M[iddel]E[euwen] zeer populair langs de kust, ook bij plaatsen die voordien anders heetten. Ook Beverwijk wordt dan zo genoemd. Als een compromis tussen de nieuwe aanduiding Wijk en de oude naam Beverhem komt dan de huidige naam Beverwijk naar voren. De plaats had in de M[iddel]E[euwen] ook nog een geheel andere naam, namelijk Sinte Aghetendorpe, naar de kerkelijke parochienaam. » (6).
Tussen de oude naam en de nieuwe lagen hele eeuwen, met tussendoor een totaal andere naam; van een ‘compromis’ (hoe gek wil je het hebben ?) kan dan ook geen sprake zijn.
Beverwijk wordt door iedereen (Karsten, Blok, De Vries, Pannekeet, Van Berkel/Samplonius) in verband gebracht met het waterdier bever. Bever-namen zijn in Holland zeldzaam, in Vlaanderen en Brabant daarentegen algemeen voorkomend. Om er maar een paar te noemen : Bever (Frans Bièvéne), Bevercé, Beveren, Beveren-Leie, Beverlo, Beverst, Beauvechain (Nederlands Bevekom) …
Een Leuvens toponymisch werk uit 1924 meldt daarentegen :
« De beeknaam, Bibera […] heeft geleid tot allerlei vormen, bij ons [Nederlandstalig België, meer in het bijzonder Brabant] o.a. tot Bever […]. Men nam ten onrechte aan dat hier een diernaam in het spel was, en men besloot er uit, dat de bever (castor) eenmaal al deze waters moet bewoond hebben. De waarheid is echter dat bibera eenvoudig ‘water’ beteekent, verwant o.a. met Lat. bibere (drinken). » (7).
Daar staat tegenover :
« BEVER (I), znw. m., mv. bevers. Mnl. bever) verdam I, 1185); ohd bibar; lat. fiber, oslav. bebrŭ. Naam van een dier, dat thans nog in Oost-Europa, in Siberië en in Noord-Amerika voorkomt, ook de gewone bever genoemd (Castor Fiber); in de 18e eeuw hier te lande nog eene enkele maal gevonden, maar thans uitgeroeid (verg. schlegel, Zoogd[ier]. v.; en schlegel, Dierk. I, 76). Het dier was vooral vroeger zeer gezocht om het fijne haar, en om het zoogenaamde bevergeil (zie ald.). || Volgens het getuigenis van den Heer Buffon is de Bever een zagtaardig dier, … min of meer droefgeestig, chomel 171 a. » (8).
De oudste delen van de Beverwijkse kerk stammen uit de vijftiende eeuw. Adrichem bij Beverwijk stamt uit de veertiende eeuw (9) en kan derhalve nooit bedoeld zijn in een acte uit de achtste eeuw. De Kennemer Oudheidkamer te Beverwijk bestaat voornamelijk uit een Vlaamse rederijkerskamer uit de zeventiende eeuw; de archeologie van Beverwijk is tot aan de dertiende eeuw zo goed als blanco, of eigenlijk helemaal.
In een elfde eeuws afschrift van een akte uit de negende eeuw wordt Beverhem (met kerk) genoemd tesamen met Gisleshem, Hegginghem en Schupildhem. Maar Beverwijk bestond nog niet in de negende eeuw en ook niet in de elfde eeuw. En omdat die andere drie plaatsen in Kennemerland niet zijn aan te wijzen kan Beverwijk niet bedoeld zijn. Het gaat volgens Albert Delahaye om Beuvrequen, dat in de tiende eeuw wordt vermeld als Bevorhem, vlakbij Marquise ten zuidoosten van Cap Griz Nez. Gislemhem is dan Guslinghem bij Tournehem; Hegginghem, ook Egginghem en Wegginhem genoemd, is Wacquinghem op twee kilometer van Beuvrequen; Schupildhem is volgens Albert Delahaye, minder waarschijnlijk, Le Schoubrouck, iets verder weg bij St.-Omaars (10).
Vervolg :
|
1. Uit het verleden van Midden-Kennemerland, t.a.p., p. 31-32; verwijzingen naar : Nomina Geographica Neerlandica, Tijdschrift voor Toponymie en taalgeografie, III, Leiden, 1893, p. 359-360, VI, 1928, p. 81-84; M.Z. Boxhornius, Theatrum, Amstelodami, 1632; p. 357; J. van Beverwijck, t Begin van Hollant in Dordrecht, Dordrecht 1640, p. 18 en 51 en Kerkelijke Historie en Outheden, IV, Leiden, 1726, p. 94; L. Guicciardini, Belgicae Inferioris Germaniae descriptio, Amstelaedami, 1660, III, p. 133; Mansion, t.a.p., p. 20.
2. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 39-41.
3. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 30.
4. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al.), t.a.p., p. 89. Zie ook : Beverhem-Beverwijk ? / J.K. de Cock. – In : Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde, XXXV, 1959, p. 31-33.
5. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet), t.a.p., p. 45.
6. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 22.
7. Kleine leidraad bij de studie der plaatsnamen / Dr. J. Lindemans. – Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, nr. 222, 21e jrg., nr. 5, 1924. – p. 21. Afleiding van plaatsnamen uit mansnamen wordt hier uitdrukkelijk beperkt tot de -hem namen, een verdienste, maar ook dat is fout.
8. Woordenboek der Nederlandsche taal. Tweede deel / Bewerkt door M. de Vries en A. Kluyver. – ’s-Gravenhage, Leiden : Martinus Nijhoff, A.W. Sijthoff, [z.d.]. – 2936 kol. – kol. 2328.
9. Zie : Kasteel Adrichem te Beverwijk. Als het sprookje van een Felison dat uitsluitend op Adrichem was gestoeld uit is omdat Adrichem toen niet bestond gaat het natuurlijk niet aan een tweede Adrichem uit de duim te zuigen om Felison toch nog voor Velsen te redden.
10. Beverhem = Beverwijk ? / J.K. de Cock, met een nawoord van Dr. D.P. Blok. – in : Mededelingen van de Vereniging Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam, 35e jaargang 1959. – p. 31-33. Voor Schupildhem geeft Albert Delahaye ook : Schéfol; De ware kijk op..., deel I, t.a.p., p. 417. Frieslands oudheid maakt van Beverhem ook Beverwijk (t.a.p., p. 202). Zie ook : De Da Kinnem-Code, boekbespreking, en : Het namenbestand uit de goederenlijst.
|