Inhoud van deze pagina
- Inleiding
- De aanteekeningen uit het evangelieboek (door O. Oppermann)
- De aanteekeningen uit het evangelieboek (tekst)
- De plaatsnamen
Noten
1. Inleiding
Het vervalsen van documenten is een handwerk waarvoor de eerste Egmondse abt de kennis en kunde ongetwijfeld uit Gent heeft meegebracht. Daar vandaan kwam ook de graaf met wie hij in soms zelfs goede verstandhouding de macht deelde. De Egmondse abdij heeft nooit beschikt over enige eigen document ouder dan de twaalfde eeuw en het klooster wordt vóór die tijd ook nergens vermeld.
De onderstaande tekst, die we alleen kennen uit een vijftiende eeuws Egmonds cartularium, is niet eerder dan het begin van de dertiende eeuw samengesteld. De samensteller laat de vroegste ‘Hollandse’ graven schenkingen doen aan het klooster van Egmond op een moment dat dit klooster nog niet bestond en de ‘Hollandse’ graven nog geen voet op Hollandse bodem hadden gezet of zelfs de naam Holland maar bestond.
In Egmond wordt alles ouder gemaakt dan het werkelijk is :
« De evangelieaantekeningen Dit zijn, zoals de titel in het cartularium zegt : Aantekeningen van schenkingen ontleend aan een oud evangelieboek, waarvan zowel het schrift als de codex zelf door hun ouderdom de echtheid van de inhoud garanderen [in noot : Fontes p. 61 vlg.]. Ze betreffen schenkingen van goederen, kerken en rechten door de eerste graven en enkele particulieren. Meilink meent dat deze aantekeningen omstreeks 1080-1100 zijn opgesteld. Ongetwijfeld zijn hier oudere gegevens uit de tiende en elfde eeuw in verwerkt. Het is niet uit te maken of hier oorspronkelijke schenkingsakten – zo deze al bestaan hebben – gebruikt zijn. Behoudens enige toevoegingen zijn de aantekeningen na 1100 vrijwel onveranderd overgeleverd, zodat we een tamelijk betrouwbare indruk krijgen van het kloosterbezit in die dagen [in noot : Meilinck, Geschiedbronnen p. 22.]. » (1).
In plaats van te veronderstellen de de monniken zo weinig gesteld waren op de originele bewijsstukken dat ze die consequent allemaal hebben weggegooid, dienen we er eerder van uit te gaan dat ze met toestemming van de zittende graaf giften stelden op naam van de voorvaderen van de schenkende graaf, waardoor ze zelf aanspraak konden maken op heel oude rechten, en omgekeerd voorzagen ze zo de grafelijke macht van een historische legitimatie met kerkelijke zegening.
Het ging om bedrog in wederzijds belang tegenover andere aanspraken in een gebied dat nieuw ontgonnen werd, met name tegenover de bisschop van Utrecht en de abt van Echternach die zelf eveneens alleen vervalste documenten konden overleggen.
Het document omvat een groot aantal namen van plaatsen, waarvan een deel in de vijftiende eeuw al niet meer bestond maar die in het begin van de dertiende eeuw zouden hebben bestaan. Deze tekst wordt voortdurend aangehaald om erin voorkomende namen veel vroeger te kunnen plaatsen en voor de meeste namen staan we nog altijd voor raadsels.
De noten van Oppermann zijn met letters aangegeven en onder de tekst van het evangelieboek te vinden.
2. De aanteekeningen uit het evangelieboek (door O. Oppermann)
« De aanteekeningen uit het evangelieboek bevatten giften van graaf Dirk (I) en zijn echtgenoote Geva, graaf Dirk (II) en zijn echtgenoote Hildegarda, graaf Arnulf (993) en zijn echtgenoote Ludgarda, alsmede van een reeks van particulieren; verder een ruilverdrag van graaf Dirk, zoon van graaf Floris, dus Dirk V (1091), en nog enkele particuliere giften. De oorspronkelijke redactie der aanteekeningen kan inderdaad in de 10e en 11e eeuw opgesteld zijn; opmerkelijk is in dit opzicht, dat de graven nog niet comites Hollandenses genoemd worden, wat eerst sedert het begin der 12e eeuw in gebruik komt. Wat wij bezitten, is echter niet meer de oorspronkelijke tekst. Allereerst zijn twee zinnen als toevoegsels aan te wijzen: aan het einde van de eerste lijst van particuliere giften komt de schrijver terug op graaf Dirk (II) en Hildegarda, en beweert hij, dat zij pro compendio perpetue beatitudinis den tol te Alkmaar aan St. Adalbert geschonken hebben, quia illa ad ministerium pertinent. Met dit ministerium is het ambacht Alkmaar bedoeld, dat graaf Dirk V, volgens een zin aan het einde van het ruilverdrag, op denzelfden dag aan abt Steven gegeven heeft. Beide giften zijn voor de 10e en 11e eeuw sterk anachronistisch. Wendingen, die met de woorden ‘pro compendio perpetue beatitudinis’ uit eerstgenoemden zin overeenkomen, vindt men in den F-tekst der annales Egmundenses op 1152 (p. 157,29: ut.... per mortis compendium confusionem mentis terminaret) en 1166 (p. 174,1: felici compendio pro morte vitam mercati sunt); en de onechte oorkonde van 1083, die, naar wij zullen zien, in het begin der 13e eeuw gemaakt is, geeft onder meer aan abt Steven en zijn opvolgers iudiciariam potestatem in Alcmere, que ambach vocatur teotonice. In dezen tijd zullen derhalve ook twee zinnen bij onze aanteekening gevoegd zijn. Ook afgezien van deze toevoegsels, kunnen de aanteekeningen niet gelden als teksten van de 10e en 11e eeuw. De promulgatio in de acte van graaf Dirk I ‘Noverit omnium tam presentium quam per succedentium temporum curricula venientium Christi fidelium industria’ (met rijm!) en die in de acte van graaf Arnulf ‘Notum sit ... cunctis nunc natis atque iam nascituris’ zijn klaarblijkelijk falsaris-werk. De kerken te Voorhout en Noordwijk, die graaf Dirk II, en de kerken te Vlaardingen, Kethel en Overschie, die graaf Arnulf zou hebben geschonken, behoorden nog in de 11e eeuw aan het klooster Echternach; als bezit daarvan worden de drie laatstgenoemde kerken nog in 1148 vermeld in een privilege van paus Eugenius III (a). Eerst bij het verdrag van 1156 (b) heeft het klooster Echternach van zijn aanspraken op deze drie kerken afgezien. Overigens bestonden er te Kethel en te Overschie in 1063 slechts kapellen (c). Uit de schenking van graaf Dirk II zijn voorts als anachronismen aan te merken: de villa Elebentere hemerke, waarvan de naam op latere ontginning duidt; verder Odulphus presbyter cum sua adiutrice, want eerst sedert paus Gregorius VII is het celibaat der geestelijkheid algemeen geworden; en de 13½ manse, quas nostri officiales tenent, een naam waarmee beleende ministerialen van het klooster niet vóór de 12e eeuw kunnen zijn aangeduid. Het is wel jammer, dat in deze verdachte omgeving ook de presbyter te Obinghem aangetroffen wordt, qui ecclesiam custodit qua sanctus Adalbertus primum requievit. De uit de 10de eeuw afkomstige aanteekeningen zullen, ook afgezien van de twee zinnen, die wij als toevoegsels uit het begin der 13e eeuw meenden te kunnen aanwijzen, niet vóór dien tijd uitgebreid en omgewerkt zijn tot den tekst, dien wij nu bezitten. Men zal immers te Egmond, nadat pas in 1156 het klooster Echternach had afgezien van zijn aanspraken op de kerk te Vlaardingen met haar dochterkerken te Kethel en Overschie, niet nog in de 12e eeuw beweerd hebben, dat deze kerken reeds door schenking van graaf Arnulf aan het klooster Egmond gekomen waren (d). Door de oorkonde van graaf Dirk VI van 1162 (door ons als no. 62 herdrukt), waarin deze gift van graaf Arnulf bevestigd wordt, wordt onze opvatting niet weerlegd, maar gesteund; want dit stuk is een omstreeks 1215 vervaardigd falsum, zooals ons nader blijken zal, en met dit falsum staat ook in verband, wat in den F-tekst der annales Egmundenses op 1162 voorkomt over genoemde gift. Ten aanzien van de opgave, dat graaf Dirk II geschonken zou hebben altare eiusdem ecclesie (in villa Vellesan) a nona usque ad nonam in festo sancte Agatha, dient men in het oog te houden, dat volgens het dienstrecht van omstreeks 1215 (zie beneden blz. 42*) de villicus van het klooster met de ministerialen van Aagtenkerk (Beverwijk) het buttink had te houden over het aan den comes terre verschuldigde recht, waarvan de schout te Aagtenkerk een gedeelte ontvangt (e). »
3. De aanteekeningen uit het evangelieboek (tekst)
« <Fundaciones, dotaciones et donaciones Hecmundensi monasterio collate a primitivis comitibus Hollandie necnon a ceteris fidelibus christianis excerpte seu registrate de antiquo textu ewangeliorum, cuius antiquitatem et per consequens auctoritatem et volumen ostendit et littera demonstrat.> <Traditio primi comitis Hollandie et Geve comitesse.> Noverit omnium tam presentium quam per succedentium temporum curricula venientium Christifidelium industria, qualiter domnus Theodericus comes una cum legali coniuge sua nomine Geva pro comparanda perpetue hereditatis portione partem patrimonii, quam hereditario iure visus est possidere, sua manu potestativa ad ecclesiam in honore sancti Petri apostoli et sancti Adalberti confessoris Christi in loco Egmundum (f) vocato primitiva donatione tradidit. In villa Franla nominata mansas novem, quarum singule annis omnibus libras duas debita exactione persolvunt. In orientali parte fluminis quod vocatur Fle unam mansas, quam mutuavit domnus Theodericus iunior filius prefati Theoderici dans aliam mansam et dimidiam in villa Nienthorp nominata, que integra cum altera dimidia singulis annis libras tres persolvunt, sed vi arrupte sunt. Nichilominus in villa Allecmere vocitata duas mansas, que annis singulis unam libram persolvunt, ex quibus quartam partem manse non habemus. In villa Callinge medietatem totius possessionis. <Traditio Theoderici comites secundi et Hildegardis coniugis sue.> Traditio, quam domnus Theodericus cum legitima coniuge sua nomine Hildegarda fecerunt ad predictum locum pro comparanda perpetua beatitudine, hec est. In villa Scagha nominata sex mansas, que annis singulis novem libras et dimidiam persolvunt. In Haragan mansas indecim et quartam partem manse, que singulis annis sex libras et totidem uncias persolvunt; in quo loco etiam particulam prati possidemus, de qua quinque sicli veniunt. In villa Rinighem nominata octo mansas, quarum due singulis annis duas libras persolvunt et alias sex operamur. Circa nos duas mansas, quas operamur. Inter villam Elebentere hemerke que nominatur et Sutherhemisuut mansas quatuor et dimidiam. In Wymnam integram mansam et dimidiam. In Walleshem mansas tres. In Osdem mansas duas et dimidiam. In Limban mansas quatuor et dimidiam. In Smithan mansas duas. In Bachem mansas tres, quarum terciam Odulphus prebyter cum sua adiutrice Ideca possidet, sed post illorum obitum ad prefatum pertinebit locum. In Ordebolla mansas duas. Que singule id est XXII (g) manse annis singulis dimidiam libram persolvunt. In villa Heram nominata mansas tredecim et unam dimidiam, quas nostri officiales tenent nec ullum censum reddunt. In eodem loco mansas novem, que singulis annis quatuor siclos et sex den. persolvunt. In Those unam mansam, que annis singulis sex uncias persolvit. In villa Obinghem mansas unam, quam prebyter qui ecclesiam custodit, qua sanctus Adalbertus primum requievit, tenuit, que annis omnibus quatuor uncias persolvit. In Hemstede mansam unam, de qua datur una libra et quatuor uncie. Ab oriente fluminis quod dicitur Bamestra unam mansam, que annis singulis unam libram persolvit. Inter rivulum qui vocatur Sculingleke et alium rivulum qui vocatur Hureslede quator mansas unacum piscatione. In villa Vellesan nominata sex mansas, quas ad nostrum usum operamur, et altare eiusdem ecclesie a nona usque ad nonam in festo sancte Agathe. In villa que vocatur Foranholte ecclesiam cum decimatione. Similiter et unam ecclesiam que sita est in villa que vocatur Noortga. <Tradicio Arnulfi comitis tercii et Ludgarde coniugis sue.> Notum sit etiam cunctis nunc natis atque iam nascituris domnum Arnulfum cum sua legali coniuge Ludgarda hec tradere ad predictum scilicet locum Egmundum (h). In villa vocatur Thosa duas mansas, que singulis annis unam libram et quatuor uncias persolvunt. In Castrichem duas mansas excepta quarta parte unius manse, que omnibus annis unam libram et quinque uncias reddunt. In villa Vellesan nominata tres mansas, que singulis annis libram et dimidiam persolvunt, necnon et unam agrum, qui solvit decem denatios. In Saxnem dimidiam mansam, que singulis annis triginta denarios persolvit. In Phoranholta tres mansas, que omnibus annis sex den. dant. In villa Nortga nominata mansas quinque, que unoquoque anno novem uncias persolvunt. In loco qui vocatur Lopsen novem mansas, ex quibus duas operamur; cetere sex singule omnibus annis quinque solidos reddunt. Nichilominus in loco eodem iuxta fluvium Marne vocitatum unam mansam, que singulis annis sex denarios persolvit. Et in eodem loco quartam partem unius manse, que omni anno quindecim den. dat. In villa que vocatur Leythem mansam unam et sextam partem unius manse, que unoquoque anno tres uncias et decem den. persolvunt. In villa que Bergan vocatur ab occidente Reni posita tres mansas, que annis omnibus tres uncias reddunt. Ecclesiam etiam super ripam fluminis quod vocatur Flardinghe cum decimatione sua. Similiter Hargan et Sche cum decimatione sua. <Traditio diversorum devotorum hominum.> Hec est hereditas, quam bone memorie Geldolfus largitus est sancto Adalberto. In Callinghem censum quindecim unciarum. In Rinighem duas mansas, de quibus per singulos annos una libra et dimidia solvitur. Ab oriente fluminis Fle dicta unam mansam in loco qui vocatur Buren, que per singulos annos tres libras solvit, quam Hatto frater predicti Geldolfi vi abstractam tenet. In villa nominata dedit Rantzo unam mansam sancto Adalberto, que singulis annis triginta den. persolvit. Nicholominus unum pratum, quod in nostro usu secanus. In Castrichem, Adbret cum sua legali coniuge tres parte unius manse tradidit sancto Adalberto, et quartam partem eiusdem manse emimus ad ipsos. In villa Obbingem Hardnat unam mansam, que omnibus annis quatuor uncias solvit. In villa Thos dicta Reimbert quartam partem unius manse, que singulis annis triginta den. largitur. In Vellesen Fretherard dimidiam mansam, de qua nunc singulis annis triginta den. solvit; sed post obitum eius ad prefatum locum Egmumdum (i) pertinebit. Item in Velsen Gherbrant et Isbrant dederunt quartam partem unius manse pro anima fratris sui Adallardi et matris et patris. In villa Scorlewalt nominata tradidit Theodericus legislator quartam partem unius manse, que omnibus annis quatuor uncias persolvit. In loco Wymnemmer walt vocato Wibrant cum sua matre Adalwar possessionem dedit, que omnibus annis quinque uncias persolvit. Et idem Wibrant dedit pratum super sua uxore, quod omnibus annis unam inciam persolvit, quod ablatum est. In Allecmere Gelter dedit sextamdecimam partem unius manse. Theodericus cum legitima coniuge sua nomine Hildegarda pro compendio perpetue beatitudinis tradiderunt sancto Adalberto in Alecmare omne tholoneum sive ea, que de mancipiis et de equis et de navibus accipitur, quia illa ad ministerium pertinent. <Traditio Theoderici comitus septimi cum Othehilda coniuge sua.> Theodericus comes filius Florencii comitis mutuavit novem mansas contra sanctum Adalbertum in Masalant a Scipleda in Mosam et in Westerbieran tres mansas a Mosa in Vronanslat (j), dans censum in Alecmera octo librarum singulis annis. Huius mutuationis testes sunt Hermannus filius Popponis, Enghelbertus Scathalot, Adalbero nepos comitis, Deddo de Riiswiic, Thrusing, Thiedrac, Thitger, Blankart. Hoc autem factum est Oethellilda comitissa volente et testimonium prehibente eiusdem Theoderici comitis uxore, Stephano abbate presente. Ipso in die datum est Stephano abbati ambacht de Alacmera, comitissa Otelida precante et adiuvante. <Et notandum, quod supradicta permutacio necnon officii de Alecmaria, quod ambacht dicitur, donacio facte sunt anno Domini milesimo octagemiso (k) tercio, die septimo kalendas Augusti in Flardingha coram multitudine populi, ubi omnia fere predia et iura a primitivis comitibus Hollandie in terris, possessionibus, ecclesiis, decimacionibus, censibus, ministerialibus, iurisdiccionibus seu aliis quibuslibet bonis oblata, donata seu collata monasterio Hecmundensi per predictum Theodericum comitem Hollandie septimum confirmata sunt et renovata, sicut patet plenius ex principali cyrographo dotacionis monasterii Hecmundensis.> Ettet et Evergerd dederunt sancto Adalberto censum quatuor unciarum Gerbrecht et Tetta dedrunt sancto Adalberto in Saxnem unam fiertala. Domnus Gherbrandus dedit sancto Adalberto pro anima uxoris sue Rictrude et filie Godile dimidium fiertala in Beveran et trium vaccarum pascua in Altorp et dimidiam mansam prati. <Expliciunt excerpta de antiquo textu ewangeliorum.> »
Noten
a. Zie boven blz. 20* noot 1.
b. Van den Bergh, OB I no. 133 en 134.
c. Vgl. hierover onze Untersuchungen I 82 vlgg., en: R. Post, Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht. Utrechtsch proefschrift (ook: Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwscbe Geschiedenis XIII) 1928, blz. 219 vlgg.
d. Wij wijken hier af van onze Untersuchungen I 88. 145. 148.
e. Vgl. Untersuchungen I 86 vlg.
f. Eg Hecmundum E.
g. 4½+1½+3+2½+4½+2+3+2=23. Mogelijk is de mansus van Odulphus niet meegeteld.
h. Eg Hecmundum E.
i. Eg Hecmundum E.
j. Vronanslant E.
k. octoagesimo E.
4. De plaatsnamen
De lijst van geografische namen uit het evangelieboek is hier gerangschikt naar de schenkers, met in de tweede kolom de Hollandse, vaak wel erg speculatieve, interpretaties die aan de namen zijn gegeven op grond van oppervlakkige klankovereenkomst of louter op grond van de relatieve ligging zonder dat er ooit een overeenkomende naam is geweest; ter vergelijking staan in de derde kolom identieke namen uit het Frans-Vlaamse namenbestand die evenwel evenmin een volledige lijst of samenhangend geheel opleveren.
Men bedenke dat voor dit document afzonderlijke namen zijn gelicht uit een veel groter namenbestand in de Egmondse documentatie, waarbij er namen zijn aangepast om ze op Holland en Kennemerland te kunnen betrekken. Zie ook de namenlijst en het commentaar bij het vervalste document van 1083 en de veel uitgebreider namenlijst in De ware kijk op..., deel 1, p. 412-421.
Dit namenbestand stelt grote problemen omdat we er verschillende soorten namen in aantreffen :
- namen overgenomen uit een oorspronkelijk Noord-Franse of ook Gentse documentatie;
- namen uit die documentatie die zijn aangepast aan de Hollandse omgeving;
- authentiek Hollandse namen die zijn ingevoegd.
Dertiende eeuwse Egmondse naam | Huidige naam in Kennemerland | Indentieke naam in Frans-Vlaanderen |
Graaf Dirk I (vermeld 916-949?) en Geva |
Villa Franla | ? Vronen bij Alkmaar, verdwenen | Uranlo =Hurionville |
Fluminis quod vocatur Fle | ? Vliet bij Leiden | Flevum |
Villa Nienthorp | ? Niedorp (2) | ? |
Villa Allecmere | Alkmaar | Alechmere, deel van het Flevum, water |
Villa Callinge | ? In zee verdwenen, bij Callantsoog | Callehoude =Les Calaudes; Calmere =Caullery |
Graaf Dirk II (vermeld 941?-988) en Hildegardis |
Villa Scagha | Schagen | Scata =Setques |
Haragan | ? Hargen bij Schoorl (3) | Hargerae =Hargerue; Haragum =Haringe |
Villa Rinighem | Rinnegom | Rinningshem =Rinxent |
Inter villam Elebentere hemerke que nominatur et Sutherhemisuut | ? (4) | ? |
Wymnam | Wimmenum | Wimme, Wymes =Wismes |
Walleshem | ? | ? |
Osdem | Oesdom onder Heiloo | Oslem =Etrehem |
Limban | Limmen | Limont = Elimont |
Smithan | ? Bollendorp onder Limmen | Suetan =Zunesticq |
Bachem | Bakkum | Bakki =Bachy; Batchem =Battinghen of Bachy |
Ordebolla | ? Bollendorp onder Limmen | [Bollunthorp =Boulogne] |
Heram | ? Arem onder Egmond | Herawinna =Herasvesnes |
Those | ? Nes onder Limmen | [Nesse =Le Nez] |
Obinghem | ? Onder Heiloo | Obbinghem |
Hemstede | ? Heemstee onder Castricum | Hemes =Les Hemmes |
Bamestra | Beemster | Bamier =Bamières; Bama =Bambecque |
Inter rivulum qui vocatur Sculingleke et alium rivulum qui vocatur Hureslede | ? De Leet bij Mijzen en de Zwet bij Schermerhorn | ? |
Villa Vellesan | Velsen | Felzi =Fléchin; Velesan =Vélingen; Welesan =Welles |
Villa que vocatur Foranholte | ? Voorhout | Fornhese =Youse |
Villa que vocatur Noortga | ? Noordwijk | Northanheri =Norrent-Fontes, Northout of Northkerque |
Arnulf (vermeld 970-993) en Ludgarde |
Villa vocatur Thosa | ? Nes onder Limmen | [Nesse =Le Nez] |
Castrichem | Castricum | Castreca =Questreques |
Villa Vellesan | Velsen | Velesan =Vélingen; Welesan =Welles |
Saxnem | ? boven Warmond, Sassenheim | ? |
Phoranholta | ? Voorhout | ? |
Villa Nortga | ? Noordwijk | Northanheri =Norrent-Fontes, Northout of Northkerque |
Loco qui vocatur Lopsen | het klooster St.-Hiëronymusdal bij Leiden | Loppishem =Louvignies |
Loco eodem iuxta fluvium Marne | ? (5) | Marsna =Marnes (plaats) |
Villa que vocatur Leythem | ? Leiderdorp | Leithon =Ledquen; Lethem =Lestrem; Lidum =Lidinghem of Liby |
Villa que Bergan vocatur ab occidente Reni | ? Bergen (6) | Bergum =Berguen; Bergues =Winnoksbergen |
Ecclesiam etiam super ripam fluminis quod vocatur Flardinghe | Vlaardingen | ? |
Hargan et Sche | ? Hargen bij Schoorl en Schie bij Leiden (7) | Hargerae =Hargerue; Haragum =Haringe |
Overigen |
Callinghem | ? In zee verdwenen, bij Callantsoog | Callehoude =Les Calaudes |
Rinighem | Rinnegom | Rinningshem =Rinxent |
Ab oriente fluminis Fle in loco qui vocatur Buren | ? Vliet bij Leiden, ? | Flevum, Bures, Burem =Buire-le-Sec |
Villa nominata dedit Rantzo | ? | ? |
Castrichem | Castricum | Castreca =Questreques |
Obbingem | ? Onder Heiloo | Obbinghem |
Villa Thos | ? Nes onder Limmen | [Nesse =Le Nez] |
Vellesen | Velsen | Velesan =Vélingen; Welesan =Welles |
Velsen | Velsen | Velesan =Vélingen; Welesan =Welles |
Scorlewalt | ? Schoorlerwoud | Escoire =Ecoivres; Scoronlo =Scorepanche, momenteel Les Cottes Penches |
Wymnemmer walt | ? Wimmunummerwoud | Wimme, Wymes =Wismes |
Allecmere | Alkmaar | Alechmere, deel van het Flevum |
Alecmare | Alkmaar | Alechmere, deel van het Flevum |
Dirk V (vermeld 1061-1091) en Othehilda |
In Masalant a Scipleda in Mosam et in Westerbieran tres mansas a Mosa in Vronanslat | ? Maasland, Schipluiden (8) | Masalandum =Mazinghem of Moslains |
Alecmera | Alkmaar | Alechmere, deel van het Flevum, water |
Ambacht de Alacmera | Het ambacht van Alkmaar | Alechmere, deel van het Flevum, water |
Saxnem | ? bij Warmond, Sassenheim | ? |
Beveran | ? (9) | Bevorhem =Beuvrequen |
Altorp | ? Oudorp | ? |
|