Egmond |
Inhoud van deze pagina
1. De naamsafleidingenDe oudste naamsverklaring komt uit het Egmondse klooster (1) : « Nam barbari multotiens eidem appropinquantes ac pene applicantes portui interventu nubis celitus obiecte prospectum perdentes sue perversitatis conatibus visuntur elusi. Cuius assiduitate miraculi congruum nomen eidem loco videtur inditum, ut Hecmunda dicatur quasi locus ab irruptione incursionum mundatus hostilium. » Vertaald : « Als de barbaren namelijk de plaats naderden en op het punt stonden in de haven aan te leggen, zagen zij zich vaak bedrogen in hun verdorven pogingen, omdat een laaghangende wolk hun het zicht benam. Door de herhaling van dit wonder heeft de plaats een passende naam gekregen: ze wordt namelijk Hec Munda genoemd, als het ware een plaats vrij van vijandelijke invallen. » Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) : « EGMOND AAN ZEE. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) : « Egmond, N[ederland]-N[oord]H[olland], heeft als oudere vormen Hecmunde in 863, Eghecmundum, Ekmunde in de 10de eeuw, Egmunde in 1063, maar weer Ekmunde 1064. Aan het woord mond = ‘uitmonding’ kan men hier niet denken, maar wel aan mond ‘bescherming’ (v[er]g[e]l[ijk] momboor), eig[enlijk]. ‘hand’, Daar in de nabijheid een villa Eggonis stond, moet men de naam verklaren als ‘het onder de bescherming van Eggo staande bezit’. » (3). Lexicon van nederlandse toponiemen (Künzel et al., 1988/1989) : « Egmond Binnen De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) : « EGMOND Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995) : « Egmond aan der Hoef [gem.: Egmond, NH] 1465 op den hoef in den ban van Egmond; 1573 De hoeff tho Egmonde; 1745 Egmondt opde Hoeff = het bij de Hoef gelegen Egmond. Hoef is een vrij algemene toponiem, identiek met hoeve ‘hoeve, boerderij’, ook wel als landmaat (veelal 16 morgen). Zie verder Egmond-Binnen. Graag horen we meer over *Agjô (neem daar gerust vijftig jaar voor !). De Annalen van Egmond vermelden : « Sanctus vero Adalbertus in loco qui dicitur Ekmunda usque ad tempus exitus sui apud quendam Eggonem mansit et plurimorum corda ad fidei salutem erexit » (7). Deze vermelding kan niet op Egmond betrekking hebben omdat in alle huidige opvattingen Egmond in de achtste eeuw nog lang niet bestond. Het ging volgens Albert Delahaye om de monding van de Aa bij St. Omaars, maar ook voor die veronderstelling is weinig grond gevonden. De oudste plaatselijke akte van Egmond, anders dan die van het klooster of de heren, is pas van 1592. De enige redelijk klinkende verklaring voor de naam Egmond is dat de naam ‘uitmonding’ van de ‘eg’ (een niet meer bestaande slufter) betekent, behalve dan dat een slufter met de naam ‘eg’ nooit is aangetoond, zodat we ook hier met een omgekeerde werkwijze te maken hebben. Het zeegat moet allang zijn verzand voordat Egmond ontstond, en het is onwaarschijnlijk dat slufters namen hebben of hadden. Het is waarschijnlijker dat de monniken de plaats hebben genoemd naar het Egmunda dat in de oorspronkelijke Vita s. Adalberti prima kan hebben gestaan, en dat in de tweede helft van de tiende eeuw zou zijn samengesteld (dus eeuwen na het leven van Adelbert), dat volgens Otto Oppermann rond 1173 is bewerkt door “Hand C”, en waarvan we alleen beschikken over afschriften uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw. De oorspronkelijke vita zou geschreven zijn door Ruopertus van Mettlach in opdracht van aartsbisschop Egbert van Trier, die een zoon was van Dirk (II), burggraaf van Gent. In een cartularium in de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars staat : « Ruopertus, qui ad Ekmundam missus vitam s. Adalberti luculento sermone conscriptsit » (8). « Men [?] heeft wel gedacht dat de benaming Egmond zou verwijzen naar de monding van een watertje Egg of Egge dat ter hoogte van de Egmonden in de zee uitmondde. Mogelijk was dit dan een zijtak van de Rekere of zelfs van het IJ [bron ?]. Ook zou de benaming mogelijk verwijzen naar het adellijke geslacht Egmont [bron ?]. Minder waarschijnlijk wordt geacht dat het verwijst naar persoonsnamen Egge of Egmund. Hier wordt de oude toponymie tegengesproken door een ‘moderne toponymie’, maar om welke laffe anonymus gaat het hier ? Wikipedia, lemma Egmond, 14 juni 2024. 2. De eerste vermeldingen van EgmondIn de oorkonden van de graven van Holland wordt Egmond voor het eerst vermeld in een vervalst afschrift uit het tweede kwart van de twaalfde eeuw van een document gedateerd 1083, waarin de abdij van Egmond enige rechten en de rechtsmacht te Alkmaar afstaat in ruil voor enige hoeven in Maasland. Daarna in een vervalst afschrift gedateerd 1108 waarin de inwoners van Heilo vrijdom van begraafgeld wordt verleend op voorwaarde dat zij de tienden betalen. Vervolgens in een afschrift van een document gedateerd 1206-1215 als graaf Willem I de abdij de aanwassen met de novale tiend tussen Aremerzwet en Wimmenummerzwet schenkt. In een afschrift van een document gedateerd 1215 doet graaf Willem I uitspraak in de geschilen tussen de abdij van Egmond en Willem, zoon van Wouter van Egmond aangaande diens voogdijrechten over de abdij (9). We zijn inmiddels in 1215 beland en er is nog altijd geen enkel origineel document van bestuur dat het bestaan van de plaats Egmond of de abdij aldaar bevestigt. De eerste onomstreden originele oorkonde waarover we beschikken is pas uit 1223, als graaf Floris IV aan heer Willem van Egmond toestaat grond in De Poel die hij van hem in leen houdt in vrije eigendom te schenken aan de abdijen van Egmond en Rijnsburg (10); vanaf dat moment begint de stroom van min of meer betrouwbare documenten geleidelijk te vloeien. Het dient een methodisch uitgangspunt te zijn om te vertrekken van de niet-Egmondse bronnen over het bestaan van een abdij te Egmond. Van vóór de twaalfde eeuw is er geen enkel betrouwbaar dergelijk monument. 3. Klaas Kolyn en Melis StokeBij de dichtende Egmondse monnik Klaas Kolyn waarvan de rijmkroniek, zogenaamd uit 1170, literair bedrog is gebleken (11) en die in 1719 door G. Dumbar werd uitgegeven en in 1745 herdrukt door Mr. Gerard van Loon, vinden we : « In tie Havene van Hegmonde Dat moet zijn gebaseerd op de hofschrijver Melis Stoke : « Hi en de vrouwe Gheve, sijn wijf, Geen ‘Hegge’ bij Melis Stoke. 4. De abten van EgmondDe abdij van Egmond, naar momenteel traditionalistisch wordt aangenomen, zou rond 940 zijn gesticht (14). De eerste abten van de Egmondse Benedictijner abdij die genoemd worden in het Necrologium van Beka zijn : Wonoboldus, dan drie abten die tezamen in één graf terechtkwamen : Andreas, Bruno en Reinier of Reginard. Omdat de eerste vier genoemde abten ontbreken in de Annalen van Egmond moet Beka ze zelf hebben bedacht (15). In de traditionalistische visie wordt er van uitgegaan dat de Egmondse monniken vergeten zijn de stichting van de eigen abdij in de Annalen op te tekenen; net als de namen van de eerste vier abten, die eeuwen later ineens bekend werden. En als de eerste vier abten uit Gent kwamen dan is het opmerkelijk dat géén ervan bekend was in de Gentse administratie. Het latere grafschrift luidt : « Tres tegit iste lapis Pastores hujus ovilis Dat wil waarschijnlijk zoveel zeggen als : Deze steen bedekt drie herders van gelovigen [schapen]. Na hun overlijden [?] zijn hun stoffelijke resten hier bijgezet. Andreas ligt rechts, de ander is genaamd Bruno, en Reginald ligt in het midden. Zij zijn in Gods genade. Als abten gezegend. En bevinden zich tussen hun gelovigen zoals abten betaamt. In de achttiende eeuw werd het als volgt vertaald: «Deez’ grafsteen overdekt drie Herders deezer schaapen, Kijk, daar is aardig wat bijgekletst. Jaartallen worden niet gegeven (18). De eerste drie (Wonoboldus, Andreas en Bruno) zouden zijn overleden toen het klooster zelfs in de moderne traditionalistische opvatting nog niet bestond; de vierde (Reynerus) zou volgens de chronologie van het Necrologium vóór 1107 moeten zijn overleden, wat een flink tijdsgat geeft tussen de derde en vierde abt, en terwijl het klooster toen ook nog niet bestond. Gaan we verder met de abten die wél in de Annales Egmundenses worden vermeldt : « Anno MCV Steppo abbas obiit III non. Ianuarii. Adalardus successit. » (19) De volgende, vijfde abt die niet alleen in het Necrologium, maar ook in de Annalen wordt genoemd is Stephanus, en die is daardoor geloofwaardiger, ook al omdat hij bekend is uit Gent. Van Stephanus (1057-1105) staat vast dat hij abt was van de St.-Baafsabdij te Gent, waardoor het mogelijk is dat de Egmondse abdij niet vanuit de St.-Pietersabdij, maar vanuit de St.-Baafsabdij is gesticht; waarschijnlijk is het ingewikkelder. Volgens het Necrologium zou hij in 1106 zijn overleden, volgens de Annalen in 1105, maar van hem is geen grafsteen bekend. Hij is hooguit beoogd abt geweest, en zelfs dat kan worden betwijfeld. In 1063 zou hij tezamen met Dirk V uit Egmond hebbenmoeten vluchten naar Gent (20), maar dat gegeven ontbreekt in de Annalen en is eerst later ingevoegd; bovendien erg onwaarschijnlijk. Adalardus, de zesde genoemde abt, zou in 1120 zijn overleden, zijn naam staat in de Annalen, maar van hem wordt eerst later in het Chronicon ingevoegd dat hij abt van Egmond zou zijn geweest wat bij zijn overlijden rond 1120 nog niet bestond; zijn grafsteen zou niettemin voor het koor liggen, wat lastig kan worden nagegaan. Ancelinus, kapelaan van de gravin, die doorgaat voor de zevende abt, zou in 1134 zijn overleden; hij zou wegens verkwisting zijn afgezet, en van hem is er ook al geen grafsteen, wat dan weer een mooie besparing opleverde (21). Daarmee wordt de nummering van de abten in het ongeloofwaardige Necrologium gestaakt. De eerstvolgende vermelding van het eigen klooster is uit 1113 : « Anno MCXIII in Ekmunda dedicate sunt basilcę sante Dei genitricis Marię IIII non. Novembr. et sancti Adalberti ubi sepultus fuit III non. Novembr. a Geroldo epis. » (22) In een vervalst document, dat uit 1083 zou zijn (zie : 1083 : Een Egmondse vervalsing uit de twaalfde eeuw), bevestigt Dirk V, in een open brief gegeven te Vlaardingen, de giften eerder aan het klooster gedaan. Dirk II (van Gent, 953-988) zou kostbare giften hebben gedaan, waarover de nooit bestaand hebbende Klaas Kolyn dichtte : « Zijn wijf Hildegart mede Het lijkt er meer op dat Dirk VI een kostbaar geschenk gaf, dat hij het vervolgens als gift postuum liet bevestigen door zijn grootvader Dirk V en verdere voorvaderen, danwel, de giften vonden inderdaad eerder plaats, maar dan aan een van de Gentse abdijen. De historisch vaststaande eerste abt van Egmond is Waltherus, voormalig proost in Lens van de St.-Pietersabdij van Gent; hij werd door bisschop Andreas van Utrecht in 1130 ingewijd (dan kan de zogenaamde vorige, Ancelinus, in 1134 overleden, geen abt zijn geweest) en overleed in 1161; hij was gestuurd door abt Arnaud van de St.-Pietersabdij in Gent (23). Zijn grafsteen, met tienregelig grafschrift, zou in de kapel der H. Maagd liggen, wat ook lastig kan worden nagegaan. In de Annalen van Egmond staat : « Anno MCXXX obiit Honorius papa.... Eodem anno cum placuisset gratie divine visitare locum Egmundensem; inspiravit episcopo Andreę et comitessę Hollandię Petronillę mittere legatos cum litteris ad abbatem Gandensem Arnoldum pro monarcho, qui idoneus esset animos regere, exteriora disponere et lapsa promovere. Qui consilio cum suis habito prepositum curtis eorum qui dicitur Lens Waltherum, quem frequenter probum et utilem probaverat, misit. » (24). De abdij van Egmond zou gebouwd zijn in de periode 1130-1143 waardoor het wel mogelijk is dat ook de ringburcht bij Egmond uit die periode stamt. De volgende abt was Wybout of Wiboldus, over wie verder niets bekend is en na wiens overlijden 1176 de abdij vier jaar zonder abt bleef. De daaropvolgende abt, Lambertus, die in 1182 overleed, kwam weer uit Gent (25). Wat betreft de graven van de ‘Hollandse’ graven in Egmond vinden we het volgende bericht : « THEODERICUS A LEYDIS, een Egmonder monnik, leefde in de XIIde eeuw en vervaardigde korte grafschriften voor de in Egmond ter aarde bestelde Hollandse graven, plaatste die boven hunne grafsteden en overdekte ze met glaswerk, om ze langer stand te doen houden. Zie ook onder : Adelbert van Egmond. Tenslotte is er de mythe van het eerdere houten nonnenklooster te Egmond, dat verplaatst zou zijn naar Rijnsburg of Bennebroek. In Rijnsburg zelf is daarvan geen sprake : « De abdij van Rijnsburg bij Leiden, de voornaamste adellijke vrouwenabdij in het graafschap Holland, werd in het jaar 1133 gesticht door gravin Petronella († 1144), weduwe van graaf Floris II. De eerste nonnen kwamen uit het klooster Stötterlingenburg in het Harzgebergte en behoorden tot de orde van Sint Benedictus. » Als eerste abdis van Rijnsburg vinden we : « Cunisia Frederici Comitis de Biche germana, prima abbatissa in Reynsburch venit anno 1123, obijt anno 1169.» Waarbij aangetekend wordt : « Het jaar 1123 als begin van Cunisia’s bestuur […] berust op een (afschrijf?) fout, daar de eerste nonnen niet vóór 1133 naar Rijnsburg kwamen. » Tenzij deze Duitse nonnen geruime tijd hebben gehokt met de Egmondse paters. Te Rijnsburg vinden we als oudste oorkonde : « 1140 Februari 29 (Maria-Boodschapstijl). Paus Innocentius II maakt aan abt Walter van Ekmu(n)d bekend, dat de kloosters van Ekmund en Rinisbu(r)g, die hem door graaf Thiedericus van Hollant [i.e. Dirk VI, overleden 1157] en diens moeder gravin Petronilla zijn opgedragen, in den eigendom en de bescherming van de H. Roomsche Kerk zijn opgenomen, en dat de abt en zijn opvolgers, ten teeken, dat beide kloosters onder het recht van Sint Petrus behooren, jaarlijks vier solidi Friesche munt als schatting aan den Paus zullen betalen. » (27) 5. De heren van EgmondGaan we over van de abten naar de Heren van Egmond waarover Van Nidek en Le Long (p. 301-302) schrijven : « Wy zullen hier eene lyst van het adelyke geslacht der Egmonden laten volgen, en alvorens aanmerken, dat wy de zodanige Heren alleen zullen opnoemen, welken by de beste schryvers onzer Nederlandsche geschiedenissen als bezitteren van deze goederen bekend staan; sommigen dezer houden het begin der Heren van Egmond, met Radbout den I, en in later tyd met Gerbrant den I, Wolbrant, Radbout den II, Dodo den I, Walger, Dodo den II en Berwelt den I, zeer verdacht. » Zij laten de lijst beginnen met Berwolt (II), die in 1114 zou zijn gesneuveld in gevecht met de Friezen en ze vervolgen met Albert, die in 1168 ook al zou zijn gesneuveld in gevecht met de Friezen – op nota bene precies dezelfde wijze als Willem II van Holland, in de versie van Melis Stoke althans : met zijn paard door het ijs gezakt en vervolgens doodgeknuppeld –, en met Dodo, zijn broer, die ruzie kreeg met de abt met betrekking tot de zeggenschap over de abdij en die gesteund zou zijn door graaf Floris III van Holland. Wat we weten is alleen dat op 3 oktober 1174 graaf Floris V uitspraak doet in de geschillen tussen de abdij van Egmond en Dodo, zoon van Berwoud over diens voogdijrechten over de abdij (28) . Nieuwere genealogieën van de heren van Egmond, die, zoals het hoort, uitgaan van oorspronkelijke documenten, laten sinds Jhr. Beelaerts van Blokland in 1938 deze drie dan ook weg en beginnen pas met Wouter van Egmond, bijgenaamd Kwade Wouter, die in 1200 wordt genoemd en die in 1208 overlijdt. We kunnen dus welgevoeglijk een hele rij van apocriefe heren van Egmond van de lijst afvoeren – en wat voor de heren geldt, geldt eveneens voor de abten (29). In de oorkonden van de graven van Holland wordt als eerste heer van Egmond vermeldt Wouter van Egmond, die in 1200-1201 goederen schonk aan de abdij Ter Doest (ten noorden van Brugge) (30). De mythologische genealogie is kennelijk samengesteld door de familie van Egmond zelf; Jan van Leyden, in zijn Kronyk van Egmond (1477-1484), schrijft dat hij zijn informatie heeft : « na ’t voorgeven der Heeren van Egmond » « maar of de Heeren van Egmond dit zeggen wel konnen bewyzen, heb ik niet konnen ontdekken. » (31) Zie over de ‘Heren’ ook : Egmondse monniken-fantasterij op bestelling ? |
Noten |
1. De Vita Sancti Adalberti Confessoris / Ingeleid, uitgegeven en vertaald door G.N.M. (Jurjen) Vis. : Den Haag – Martinus Nijhoff, 1987. – 76 p., versie DBNL, p. 53-55. 2. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 47-48. 3. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 53. 4. Lexicon van nederlandse toponiemen (Künzel et al.), t.a.p., p. 124-125. 5. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen (Pannekeet), t.a.p., p. 58-61. 6. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 56. 7. Zie : De Annalen van Egmond, samengesteld te Gent. 8. Fontes Egmundenses / uitgegeven door O. Oppermann. – Utrecht : Kemink en Zoon, 1933. – 181, 307 p. – (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, derde serie, no. 61). – p. 17*. 9. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., nr. 88, 94, 357 en 369. 10. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 259. 11. Zie : Klaas Kolyn, een achttiende eeuwse mystificatie. 12. De Nederlandsche geschiedenis is rijk aan historische mystificaties; nog altijd zijn er mensen die ook het Oera Linda Bock voor echt verslijten. Vergelijk : « In dit veranderde geestelijke klimaat kon de Friese fantastische geschiedschrijving zich weer verheffen: werken van Suffridus Petrus worden herdrukt (1688 en 1689); Hilarides’ kroniek ‘It aade Friesche Terp’ kon weer aanknopen bij de al-oude Friese geschiedenis van ver voor Christus » (Reacties op het historisch pyrrhonisme / E.H. Waterbolk. – In : Mythe en Werkelijkheid, t.a.p., p. 79). Zie ook : Twee eeuwen Friese geschiedschrijving / E.H. Waterbolk. – Assen, 1952. 13. Aangehaald in : Opgravingen in Egmond, t.a.p., p. 17. 14. Voor de traditionalistische visie, zie : St.-Adelbertabdij (inmiddels verdwenen; na de vernietiging van de abdij in 1573 werd in 1935 een nieuwe in gebruik genomen); aldaar kan ook traditionalistische lectuur worden besteld, met name de Egmondse Studiën over de geschiedenis van de abdij. Een belangrijke bijdrage tot de mythen werd geleverd door een Haarlemse kanunnik die in opdracht van de Egmondse abt Nicolaas van Adrichem schreef : Kronyk van Egmond of Jaarboeken der vorstelyke abten van Egmond / Jan Gerbrantszoon van Leyden; de uitdrukking “zich ergens met een jantje-van-Leiden van afmaken” danken we evenwel niet aan hem, maar aan een naamgenoot, de wederdoper en Leidse kleermaker cq. kroegbaas Jan Beukelszoon (1509-1536). 15. Er is geen enkele bron van vóór Beka. 16. Van Nidek en Le Long, 1792, t.a.p., p. 335-336. 17. Kronyk van Egmond van Jan van Leiden, vertaling uit het Latijn uit 1739. Zie ook : Chronyck ende historie van ’t edele en magtige geslagte van den Huyse van Egmond / [Pieter Cornelisz. Bockenberg en Anthonius Hovaeus]. – Alkmaar : Willem van Trier, 1696. Anthonius Hovaeus was geboren Egmond aan den Hoef, monnik te Egmond, later abt te Echternach, overleden aldaar 1568. 18. Van deze apocrieve abten wordt in Opgravingen in Egmond alleen Stephanus genoemd zodat we hier voor de rest te maken hebben met een abdij zonder abten; maar als de abten worden afgeschreven kan de abdij natuurlijk niet gehandhaafd blijven. 19. Fontes Egmundenses, t.a.p. 135. 20. Zie : Van Gent naar Holland, 1039-1101, en : Van ‘Renovatio ordinis’ tot ‘Traditio romana’. De abdij van Egmond en de Vlaamse kloosterbeweging van de 12de eeuw / G. Declerq. – In : Egmond tussen Kerk en wereld / redactie G.N.M. Vis, met medewerking van J.P. Gumbert. – Hilversum : Verloren, 1993. – 234 p. – p. 165, noot 10, en verwijzingen aldaar. 21. Van Nidek en Le Long, 1792, t.a.p., p. 336-338. 22. ibidem, p. 141). 23. “Daarenboven is de Ysengrimus de enige niet-Egmondse bron die aandacht besteed aan het voor Egmond zo belangrijke abbiaat van abt Wouter.” Het gaat om een satyrisch dierenepos dat gedateerd wordt op ca. 1148/9; er is ook hier sprake van (anonieme) voorgangers; zie : Van ‘Renovatio ordinis’ tot ‘Traditio romana’, t.a.p., p. 163-164. Van eerdere abten bestaan geen niet-Egmondse vermeldingen. Vestiging in 1130 past ook beter bij de vestiging van een nonnenklooster te Rijnsburg in 1133. Over Walter van Egmond in de Ysengrim, zie : Ysengrimus / Text with translation, commentary, and introduction by Jill Mann. – Leiden : E.J. Brill, 1987. – (Mittellateinische Studien und Texte ; Bd. 12). – p. 145-156; ; zie ook : Ysengrimus / Herausgegeben und erklärt von Ernst Voigt. – Halle a.S. : Vlag der Buchhandlung des Waisenhauses, 1884; Egmundi is te vinden op p. 285, en Galtere op p. 287. 24. Zie ook : De ware kijk op..., deel 1, t.a.p., p. 412. 25. Fontes Egmundenses, t.a.p., p. 145. 26. Biographisch woordenboek der Nederlanden, bevattende levensbeschrijvingen van zoodanige personen, die zich op eenigerlei wijze in ons Vaderland hebben vermaard gemaakt / A.J. van der Aa, voortgezet door K.J.R. van Harderwijk en Dr. G.D.J. Schotel. – Achttiende deel. – Haarlem : J.J. van Brederode, 1984. – p. 96. Zie ook : Opgravingen en Egmond, t.a.p., p. 91, waar het tijdstip rond 1350 wordt gelegd en als bron wordt gegeven : « Breviculi Theoderici, ed. Matthaeus (1692) [= Chronicon Egmundanum seu annales regalium abbatium Egmundanensium: accedunt praeter Theoderici a Leydis Breviculos, Leonis monachi Egmundensis Breviculi majores... / J. de Leydis (ed. A. Matthaeus). – Lugdunum Batavorum, 1692], p. 144. » Bij de opgravingen zijn geglazuurde tegeltjes gevonden als bodem van de graven. Dit detail kan wijzen op een verplaatsing of herbegraving. 27. Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg 1140-1620. 28. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., tekst 169; die tekst kan nauwelijks een authentiek document zijn. Voor de mythen, zie nog Biographisch woordenboek der Nederlanden / A.J. van der Aa. – Deel 5. – 1859. 29. Genealogie der Heren en Graven van Egmond / door dr. A.W.E. van Dek. – ’s Gravenhage : [s.n.], 1958. – p. 9. Meer materiaal over de abdij is te vinden in : De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 / door J. Hof. – ’s-Gravenhage : Historische Vereniging voor Zuid-Holland, 1973. – xvi, 527 p. – (Hollandse studiën ; 5). 30. Oorkondenboek van Holland en Zeeland, t.a.p., tekst 251. 31. Kronyk van Egmond, p. 37. |
De richting van de Cluny-hervorming in de Zuidelijke Nederlanden; van de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars, via de Gentse abdijen naar Egmond; voor Egmond een hervorming kort na de stichting
Bron : Van ‘renovatio ordinis’ tot ‘traditio romana’. De abdij van Egmond en de Vlaamse kloosterhervormingen van de 12de eeuw / G. Declercq. – In : Egmond tussen Kerk en wereld. – Hilversum : Uitgeverij Verloren, 1993. – 234 p. – (Egmondse Studiën II). – p. 167
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Wat hebben de Egmondse Heren te maken met de zuidelijke Nederlanden ?
Niet verder vertellen hoor… ze kwamen er niet alleen vandaan, ze gingen er ook weer naartoe.
(Klik op de afbeeldingen voor een vergroting in een nieuw scherm)
Voor Lamoraal van Egmont is in 1872 te Zottegem een standbeeld geplaatst, in 1968 vervangen door een kopie (en waarvan in 1997 weer een kopie in Egmond aan de Hoef is geplaatst), met op de Zottegemse sokkel de tekst :
« Lamoraal graaf van Egmont
Heere van Sottegem, Prins van Gaver, Gouverneur [= stadhouder] van Vlaanderen en van Artesië [= Artois]
Overwinnaar te Sint-Quintin [= Saint-Quintin] 1557 en te Grevelingen [= Gravelines] 1558
Onthoofd te Brussel, den 5 juni 1568 »
Hij werd onthoofd tegelijk met de graaf van Horne, die niets met de Westfriese stad Hoorn te maken had; ook daarbij gaat het weer om een kleverige mythe. Hij werd ook begraven te Zottegem.
2018 was een Egmontjaar.
Bron fotografieën : Archief IJpelaan, 14 juni 2024, vanwege gevoetbal is de Egmondse Lamoraal ter plekke tijdelijk bekleed met de Belgische driekleur.
In Zottegem staat het Egmontkasteel (de naam sinds 1530 of later), waarvan de geschiedenis begint, naar verluidt, in de elfde eeuw.
Zie ook : Lijst van heren van Zottegem, waar we toevallig een reeks twaalfde en dertiende eeuwse Wouters vinden (Walterus (Walter/Wouter) III, getrouwd met Richildis van Doornik, overleden rond 1212 en Walterus (Walter/Wouter) IV (1212-1215)), maar geen Kwade Wouter, de eerste Heer van Egmond, naar verluidt geboren te Mons (Nederlands Bergen) in Henegouwen (zie links).
Het verkregen namaaksel te Egmond :
(Klik op de afbeeldingen voor een vergroting in een nieuw scherm)
Bron afbeelding : Wikipedia Commons, wat er op de sokkel staat is niet leesbaar.
We verwijzen graag naar de Stichting Historisch Egmond, sinds 1993, die mettertijd ongetwijfeld alle redelijke vragen gaat beantwoorden.