VorigeTraditionalisme of wetenschapVolgende

Egmondse monniken-fantasterij op bestelling ?

[Aantekeningen voor een onbeslist onderzoek]

Inhoud van deze pagina

Inleiding

De volgende tekst zou de weergave zijn van een oorspronkelijk in 1198 samengesteld document. Een afschrift kan het niet zijn omdat er in de twaalfde Latijn en geen Nederlands werd geschreven; en er wordt geen gewag van gemaakt dat het om een vertaling zou gaan. Daarin wordt de afstamming gegeven van de Heren uit het Huis van Egmond van niemand minder dan Alexander de Grote en van daar nog verder terug tot Griekse mythologische helden, en, weliswaar onuitgesproken, zelfs tot de oppergod Zeus (1); grootheden die in de twaalfde eeuw in Egmond weinig waarschijnlijk bekend waren.

Een negentiende eeuws regest meldt :

«965 Brief van Cornelis van Grebber (2), monnik van Egmond, aan Wouter, 12e  heer van Egmond (3), betreffende de afstamming der Koningen van Friesland van Alexander den Groote. 1198. Afschrift. z.j. (16e eeuw)».

De mythologische geschiedschrijving van de graven en heren van Egmond begint al vroeg : in 1477-1484 schreef Jan van Leyden (Johannes a Leydis) – de Hoekse Haarlemse Karmeliet, vriend van de Brederode’s en na afloop van de Hoekse en Kabeljouwse twisten, van de Egmondse abdij – zijn Chronicon Egmundanum (4); het geval wilde nu dat hij zelf al twijfels had bij de beweringen van de voormalig Kabeljouwse graaf van Egmond omdat deze geen enkel document kon overleggen over zijn vroege afstamming. Bij Jan van Leyden worden er voor de heren van Egmond nog geen Griekse of Trojaanse voorvaderen vermeld.

Blijkbaar moest er een Egmondse monnik aan te pas komen om de heer van een oud document te voorzien en hij legde het er gelijk nog wat dikker op.

Tenminste, als het zo is gebeurd, want mogelijk is de tekst van later datum. We kunnen ons namelijk afvragen hoe een zestiende eeuwse benediktijner monnik in Egmond er toe kwam iemand afstamming van de Griekse helden toe te dichten (van wie in de twaalfde of dertiende eeuw, en ook nog veel later, in Egmond nog nooit iemand iets had vernomen) zodat de oorsprong mogelijk buiten de Egmondse abdij, en ook wat later, moet worden gezocht.

Zou de abdij de bron zijn geweest dan kan de tekst nauwelijks ná 1570 zijn samengesteld, omdat toen de Egmondse abdij sneefde. Handschrift, papier en taalgebruik verzetten zich echter tegen een datering vóór 1570, maar als dat juist is hoort het document ook niet in het abdij-archief, zodat dan de vraag rijst wanneer, hoe en waarom het daarin terecht is gekomen.

Een andere veronderstelling, namelijk die van de zeventiende eeuwse Alkmaarse Adriaen Westphalen als schrijver (5) kan worden afgeschreven; een Haarlemse oorsprong is waarschijnlijker (6) zodat er nog wat opzoekwerk over blijft.

De Leidse geschiedschrijver Pieter Cornelisz. Bockenberg (1548-1617) (7), openbaar bezoldigd geschiedschrijver der Nederlanden, verwijst naar het document (8), maar de Staten van Holland hebben verzuimd zijn werk uit te geven zodat het enkel in handschrift bestaat in de Koninklijke Bibliotheek; hij schreef onder andere een Kroniek van Egmond, inmiddels meer toegankelijk in een verlate uitgave (9) ; daarin wordt er in de genealogie ‘opgeklommen’ (10) tot Radbout de Vries, maar daar blijft het dan ook bij. Niettemin is de ‘strekking’ duidelijk. Het ‘Kabeljouwse’ werd gênant; het moest ‘Hoeks’ worden vereffend met oudere aanspraken.

«Hier en boven soo hebben deze Edele Heeren van Egmond, met de Heeren van Arckel ende Wassenaer, een groot deel van Holland geregeert, met grooter eeren, byna hondert jaren eer Graef Diderik den eersten Graef van Holland in Holland is gekomen.» (p. 6).

In de negentiende eeuw waren er nog altijd hoogleraren geschiedenis (die niet noodzakelijkerwijs van mindere kwaliteit waren dan hun huidige opvolgers) die het verhaal voor echt hielden (11), zoals de Utrechtse gereformeerde theoloog en kerkhistoricus prof. Herman Johan Royaards (12).

De ‘Club van Egmond’, die zoveel ouds van de abdij nieuw uitgaf, heeft – ongetwijfeld bij gebrek aan belangrijkheid – dit voor de geschiedenis van de geschiedschijving zo belangrijke document niet opnieuw aan de openbaarheid prijsgegeven (13) en een oudere transcriptie is hier ook al niet bekend (we komen terug op de nieuwere van Wim Schmelzer (14)).

Men geniete van dit (voor de transcriptie ongetwijfeld verbeterbare) ‘cultureel erfgoed’, waarbij er vele vragen blijven liggen over de vraag vanwaar de schrijver – buiten de door hem genoemde Romeinse schrijver Plutarchus – (veel namen zijn nog nergens terug gevonden) zijn wijsheid haalde en wanneer en in wiens belang hij handelde.

Cornelis van Grebber aan Wouter van Egmond

«Antwoordt welck ghesch[r]even heeft heer Cornelis van
Grebber aen den edelen vromen ende hoochgebooren heer heer
Wouter die eerste van deesen naem ende die xij [twaalfde] heer va[n] Egmondt.

Ghij begeert van mijn eerwaardighe heere dat ick U zoude schrijven
van waer dat die coninckghen van Vriesland aldaer eerst haer
oorspronck hebben ghenomen want ghij oeck van haeren stam ghe-
booren zijt ende hoewel dat die beste en waerachtichge eedeldoem
is sij duecht[deught] nochtans daer seijdt al veel an wat anders ofte wat
voervaeders dat een ijegelick heeft ghehadt wandt ghelijck als
een aerent gheen gansen kuijckeren voert en brengen ende ghe-
lijck oock van een le[e]uwe gheen jonghe bocken en comen alzoe
gheboertet oock zelden dat een cloeck vroem man voertbrengt een
zoon die bloot traech ende wijffachtich is ende niet gelijck zijn
vader stondt en onversaecht daer om sal ick volbrengen nae mijn vranck
vermoegen dat ghij van mijn begeert hebt ende dat met corte woirden
als ick wel doerleesen heb die onder cronijcke zoe bevinde ick hoe-
dat die cooninghen van Vrieslandt eerst gesproten zijn van den grote
Alexander (15) die bijcans die heele wer[e]lt onder zijn zubcecsie[? (16)]
heeft ghebroght overmits zijn grote vromicheijt zijn vaeder aff-
coemste was van Carapo (17) die welcke van Hercules (18) gheslachte was
ende zijn moeder die was gheboeren van dat gheslachte Neptole (19)
mij[?] des zoone van Achilles (20) den stercksten der Griecken welcke
Achilles hadde ghedoot den vromen Hector (21) en den sterckste va[n] Troije (22)
ende deese voerzeijde Alexander regeerde ontrint twe[e]hondert
jaren ende sestich voer ons Heeren geboorten en heeft gehadt

twee huisvrouwen te weeten Roxamen (23) en Statiram (24). Roxane
was onvruchbaer daer om een heeft zij Statiram die welcke een
zoon hadde niet vermoegen om welcke zaecke als nu Alexa[n]der
haestelicke ghestorfven was zoe heeft zijn Statiram met valsche
brieven bedroghen als ofte Alexander haer ontboden hadde en
hij zelfst die brieven geschreven hadde. Statiram niet quaets
vermoeijde of gheen bedrogh wesende te sprecken is aldaer ge-
comen. Als zij nu daer gecomen was heeft Roxanes gebooden
dat men se met haer suster zoude werpen in een diepen put
ende die weder met aerde toe delven. Phillippus (25) die zoone Sta-
tiram ende Alexander horende dat nu zijn vaeder ende moeder
beijde doot waeren is dat snachs heijmelick wech ghevlooden in
vreemde landen ende verscheijden plaetsen tot dat hij ten lesten is
ghecomen in dat landt daer nu die Prusen[? Wim Schmelzer leest Prisen-Frisen] in wonen die welcke
hem daer terstont tot een prince ghecoren[ghecosen?] hebben om dattet was
een zoon vanden groten Alexander. Ten laesten deze Philippus een
huisvrouwe ghenomen hebbende heeft daer ghewonnen een zoone
die hij nae[r] zijn vader ghenoempt heeft Alexander. Van den
welcken is gheboeren Dismorfes[? Wim Schmelzer leest Dismochet] die gewonnen heeft Philistratu[s].
Philistrasus heeft ghewonnen Heliobulu[s]. Heliobalus heeft ghe-
wonnen Veremudum die welcke heeft ghewonnen Beramum [Wim Schmelzer leest leramum].
Beramu [Wim schmelzer leest Leramu] was die vader Hogomij[? Wim Schmelzer leest Isogomij] vanden welcke is gheboren
Pericrates die ghewonnen heeft Molomutu[s]. Molanmutum
heeft ghewonnen Hariach den vader Versbalij. Welcke Versba-
lis hadde een zoone genaempt Tagmudus die gewonnen
heeft Bamgum. Bamgus heeft ghewonnen een zoone den
welcke hij oock ghenae[m]pt heeft Tagminidu dese heeft

ghewonnen Beroaldu[s] den eerste Coninck van Vriesland welcke
Beroaldus heeft ghehadt tot een Huijsvrouwe die dochter Suinonis [? Wim Schmelzer leest Frisionis]
des conincks van Denemarcken ende als Suino[? Wim Schelzer leest juino] heel Vriesla[n]t
onder zijn zubiectie[?] ghebrocht hadde dat alle die Vriesen mosten
houten kettenen draghen tot ghehoechnisse van haerder slave-
rie. Doe heeft hij zijn swaeger Berualdu ghemaeckt den eerste
Coninck van Vrieslant die naemaels is verslaegen van eenen
die ghenae[m]pt is Lotharus (26). Berualdus heeft ghewonnen Agillu.
Agillas Richardu. Rijchardus heeft ghewonnen Raetbodu[s] eerste
die welcke ghewonnen heeft den tweeden Agillu den vijffste
Coninck van Vrieslant ende dit was die vader van den eerste
heer van Egmont belieft es te weeten van waer dat die Vriesen
haer oerspronck hebben ghenomen ende van wie dat zij al zulckx
naem ghecreegen hebben zoe zult ghij weeten hoe dat zij zijn
ghesproten van eenen die ghenae[m]pt was Phrijso die welcke
overmits haet en prijt[?] zinder[?] stiefmoeder uit indien ghe-
drefnen[?] zijnde is te scepe[n] ghecomen hier in dit Landt met zijn
twee broeders waer off die een was ghehieten Bruijno ende die
ander Saxo. Van Brunono zijn ghecomen die van Bruijnswijck
ende van Saxone zijn ghenae[m]pt die Sassenaers. Daer zijn som[m]ige
die seggen dat die grafve der Sassenaers (27) oeck van des groote
Alexander gheslachten gheboeren zoude weesen maer dat en
commen metter waerheijt met bewijsen. Eerwaerdighe
heer dit heb ick cortelicke vertelt van de zeer eedele ende
hooch ghebooren afcomste ende ist zaecke dat U belieft

hier meer af te weeten, zoe bidde ick U, dat ghij neerstelicken
wilt overleesen Plutarchum (28) ende die oude historien van Vries-
landt inden welcken ghij alle dinck breeder ende claerder ver-
telt zult vinden.
Ghegeven uw tEgmondt int jaer ons heeren xi hondert
ende xcviij [1198]. Bij mijn heer Cornelis van Grebber wonende
ende gheprofessit in den Abdije tEgmondt.»
 (29)

Dat geeft de volgende mythologische stamreeks :

1. Alexander de Grote (voorouders: Carapo en Heracles, zijn moeder uit het geslacht van Neptole, zoon van Achilles uit het geslacht van Hercules), × (1) Roxane, × (2) Statiram
2. Phillippus, vlucht naar Prusen
3. Alexander
4. Dismorfes
5. Philistratus
6. Heliobalus
7. Veremudus
8. Barannus
9. Hohomij
10. Pericrates
11. Molomutus
12. Hariaren
13. Veribalis
14. Tagmudus
15. Beginus
16. Tagminidus
17. Beroaldus, eerste koning van Vriesland, × de dochter van Suinonis, koning van Denemarcken, verslagen door Lotharus
18. Agullus
19. Richardus
20. Raetbodus I
21. Agillus II, vader van de eerste heer van Egmont.

“By een vergadert op een winterschen avont”

Een Trojaanse afkomst is nog niet te vinden in : Die cronike of die hystorie van Hollant, van Zeelant ende Vrieslant ende vanden sticht van Utrecht / Jan van Naaldwijk. – Gouda : Gerard Leeu, 1478.

Het begin bestaat uit een vage veronderstelling (dat is normaal voor mythen; vervolgens wordt het uitgesponnen) : het wapen van de graven van Holland zou hetzelfde zijn als dat van de Trojanen, en die veronderstelling werd eind vijftiende eeuw verbeeld in Haarlem (zie afbeelding rechts) :

«Die afcomste van Hollant sal ik vertoonen,
Bewijsen waer die eerste heer was ghebooren,
Hoe tgraefschap ghesproten is uit twee croonen
Als tkeijsers ende Vranckrijckse, dat suldij hooren.

Het is ghebeurt lang hier te vooren
Dat die edeldom van Troijen Vranckrijck regheerde,
Na welcken is Pippijn int rijck vercooren,
Die selve de croone als conijnck begeerde.

Hoe wel men daer Pippijn dus hooghelijck eerde,
Hij en was die conijncklijcke stamme niet,
Maer want hij uit Gallijen die Saracenen weerde,
Is hem die eere daer voor gheschiet.

Pippijn na desen hem wel beriet
Ten eijnde om langhe sijn macht te deuren.
Dus woud hij alleen, ende ghebieden liet,
Dat wapen van Vranckrijck niemant te veuren.

Van Aquijtanijen die hertoch en dorst hem niet reuren,
Al was hij ghecommen van sconijncx stam.
Hij liet die lelijen ter selver euren
Ende dit wapen van Troijen hij wedernam.

Van Pippijns bloede een conijnck quam,
Karolus die Caluw, alsoo gheheten,
Op welcken niemand en dorst worden gram,
Want tkeijserrijck en Vranckrijck heeft hij beijde beseten.

Ter saken van desen, dat suldij weten,
Is hem doen Hollant oock toe gheschreven,
In welcken hij heeft hem rechts vermeten
Ende heeftet voor keijserlijck leen uitghegheven.

Van Aquijtanijen was een jongste soon ghebleven,
Dien hij ghaf Hollant ten eeuwijghen daghen.
Dese wert daer in als grave verheven,
Ghehult vreedsamijch tot sijn behagen.

Een leeuw van keel te voeren plaghen
Int velt van ghulden, Troijaens gheslacht.
Dus heeft dese Dijderick, hoort mijn ghewaghen,
Met hem dit wapen in Hollant ghebracht.

Als dit bebrieft werd ende nam soo cracht,
Acht hondert drie en tsestich schreefmen dat jaer.
Maer hoe langhe verdeurde der heeren macht,
Wat ijchelijck in sijn tijt heeft ghewracht,
Leest onder die heeren, daer vindijt claer.»
 (30)

Voor het eerst uitgewerkt werd het in 1517 : Die Chronyk van Hollandt, Zeelandt ende Vriesland [Divisiekroniek] / Cornelius Aurelius. – Leiden : Jan Seversz., 1517.

Toen dat voor de graven van Holland was vastgesteld, konden de Brederode’s natuurlijk niet achterblijven, want ze beweerden geen bastaarden te zijn van de graven van Holland, maar wettige nazaten (31), en vervolgens gold dat ook voor de Van Teijlingens.

Trojaanse afkomst bleef tot in de zeventiende eeuw erg in de mode (32).

De Haarlemse katholieke schildersfamilie De Grebber

Een kleine genealogie van de Haarlemse katholieke schildersfamilie De Grebber (33):

  • Mouring Lourisz. de Grebber
    1. Haasje Mouringsdr. de Grebber (ca. 1565), × Louris IJsbrandsz. van Egmond (ca. 1560, ouders niet bekend)
      1. Claes Lourisz. van Egmond (schilder, Haarlem, <1575- Leiden, 1639), × (1) 1614 Elisabeth Walewijns en × (2) 1622 Grietje Bartholomeus Cloot
      2. Cornelis Louriszoon van Egmond
      3. Frans Louriszoon van Egmond
    2. Pieter de Grebber
      1. Frans Pietersz. de Grebber, (schilder, ca. 1573-1649, lid St.-Lucasgilde), trouwt Hillegont van Lijnhoven, tien kinderen, waaronder:
        1. Pieter de Grebber (schilder, ca. 1600-1652/3, lid St.-Lucasgilde)
        2. Maria de Grebber (schilder)
        3. Albert de Grebber (schilder)
    3. Adriaen de Grebber
    4. Cornelis de Grebber

(Met bijdragen van André Dekker, Anton Fasel, Frank Bakkum, Henk Borst, Wim Schmelzer, Hans van der Himst, ook in noten verantwoord.)


Noten

1. Bron : Noord-Hollands Archief (Haarlem); «356 Abdij van Egmond; 2.1.18. Diverse stukken; 840 Brief van Cornelis van Grebber, monnik van Egmond, aan Wouter, 12e heer van Egmond, betreffende de afstamming van de koningen van Friesland en mitsdien van de heren van Egmond van Alexander de Grote, (16e eeuws afschrift)»; dat het om een document uit 1198 zou gaan is uit dit nieuwere regest verdwenen, maar dat het een afschrift zou zijn niet.
Als de graven van Egmond in de zestiende eeuw een afschrift nodig hadden, dan moeten ze toch wat nonchalant zijn omgegaan met het voor hen zo belangrijke oorspronkelijk; vooropgesteld dat het bestaan zou hebben.
Voor wat meer hoog-‘filosofische’ verfijning : een meer ‘humanistische’ afkomst van Zeus dient vanzelfsprekend strikt te worden onderscheiden van een meer ‘theologische’ (bijbelsgezinde) afkomst van Adam en Eva, die we verderop ook zullen zien.
Pas zo laat als 1898 worden (althans het is nodig dat dan alsnog uitdrukkelijk te zeggen) «Hebreeuwschen, Trohaanschen, Griekschen of Romeinschen» namen niet meer ernstig in overweging genomen. Zie : Naamkunde.

2. Cornelis van Grebber : zou een al dan niet bestaand hebbende twaalfde eeuwse Egmondse benedictijner monnik zijn geweest (een abt van die naam is niet bekend); waarschijnlijker een zielsverwant van Klaas Kolyn. De familienaam Grebber is bekend van Pieter de Grebber (Haarlems kunstschilder, ca. 1600-1652/3) en diens vader Frans Pietersz. de Grebber (Haarlems kunstschilder, ca. 1573-1649). Deze laatste zou een oom Cornelis hebben gehad, zie ook Geneanet; zie verderop voor meer.

3. Wouter van Egmond (Kwade Wouter, 1158-1208) : eerste graaf van Egmond; zijn voorgewende voorouders zijn apocrief; zie ook : Egmond; Huis Egmont en : Lijst van heren en graven van Egmond. Voor een uit zestiende en zeventiende eeuwse kronieken samengesteld zeer uitvoerig gedocumenteerd, maar ook goedgelovig verslag over de apocrieve heren van Egmond (en Holland), zie : Afbeeldinge ende Levens beschryvinge van de Heeren en Graven van Egmondt / Samengesteld door Wim Schmelzer (overleden 2017) ; In samenwerking met de Historische Bibliotheek van Jan Lute te Egmond, 2002; digitale versie 2012; Griekse voorouders ontbreken aldaar (met dank aan Hans van der Himst).

4. In vertaling : Kronyk van Egmond, of Jaarboeken der vorstelyke abten van Egmond / Jan Gerbrantszoon van Leyden. – Te Alkmaar : Simon van Hoolwerf, 1739. – 283 p.; tot 1739 was het werk voorbehouden aan mensen die de latijnse taalkunst enigszins machtig waren.

5. De stijl doet denken aan die van de zeventiende eeuwse Adriaen Westphalen (geboren 1623), geen monnik, en waardoor het ‘afschrift’ nog veel jonger zou zijn; zie : Adriaen Westfalen en Simon Eikelenberg / drs. W.A. Fasel. – In : Oud Alkmaar, Jrg. 16 (1992), nr. 2 (april), p. 4-17, en : nr. 3 (september), p. 3-15. In die tijd had elke zichzelf repecterende stad een eigen Adriaen Westfalen, in gelijkende stijl, waartussen het onderscheid moeilijk te maken is, want ze ondertekenden hun knoeiwerk vanzelfsprekend niet.

6. Zie voor de historische omgeving ook : De Brederodekroniek voor Yolande van Lalaing (pdf) / Thijs Porck. – 2009. – Bron: Humanities Commons, en verdere verwijzingen aldaar.

7. Pieter Bockenberg (1548-1617).

8. Bron toe te voegen.

9. Chronyck ende historie, van ’t edele en magtige geslagte van den huyse van Egmond lsggende [leggende] in Noord-Holland / [Anthonius Hovaeus, Pieter Cornelisz Bockenberg]. – t’Alckmaer : Gedruckt by Willem van Trier, inde Lange-Straet, op de hoeck vande Houtil inde Vergulde Druck pars., 1696. Eerste druk 1610 of 1630. Eerder verscheen : Egmondanorvm; potentissima Hollandice gentis: historia et genealogia / Pieter Bockenberg, 1589.

10. We gebruiken hier een belast begrip uit de sibbekunde van de kabbalistische Gentse prof.dr. Maurits Gysseling; een begrip dat in de zeventiende eeuw ook al in zwang was.

11. Het wordt nog voor echt gehouden in : Beknopte Geschiedenis van Friesland : In Hoofdtrekken / Wopke Eekhoff. – Te Leeuwarden : W. Eekhoff, 1851.

12. Herman Johan Royaards (Wikipedia, Duitstalig; hij promoveerde bij zijn vader, het is lastig dat niet te vermelden); schreef een voorwoord bij het bovengenoemde werk (Beknopte Geschiedenis van Friesland), waarin hij met weinig nieuw chauvinisme aantekende :
« Meer dan Batavieren en Kaninefaten noemen wij, Nederlanders, daarom de Friezen eigenlijk onze vaderen; dat heldhaftige geslacht, hetwelk voor de teregt vereerde Batavieren niet onderdeed; over wier naam wel is waar geen zoo poëtische gloed ligt, als over de Batavieren, maar meer historische waarheid; die daar staan te midden der volksberoeringen en overstroomingen, als de krachtige eik in het woud, die de stormen tart en door den stroom der wateren niet ontworteld wordt. Hen ontmoeten wij reeds vóór onze Christelijke tijdrekening, en hun nakroost, zich telkens verder over ons Vaderland uitbreidende, heeft zich later weder binnen enger grenzen voortgeplant, tot op onze dagen. En waarlijk, indien een Friso hun Stamvader is geweest, dan hebben de dichterlijke tafereelen meer historische waarheid geboekt, dien als onzen stamvader vermeldende, dan een’ Bato, wiens nakroost verdween. »
Zo! Daar konden ze het mee doen in Nijmegen en Leiden!
Friso zowel als Bato waren ‘nevelhelden’ die vervolgens in grote stilte zijn afgevoerd.

13. Brief, transcriptie met annotaties door Wim Schmelzer.

14. Zie : Egmondse bronnen : Inleiding. Wellicht kunnen de folklorologen Marco Mostert en Jurjen Vis (gezamenlijk of ieder afzonderlijk) er alsnog hun licht over laten schijnen.

15. Alexander de Grote (356-323 v.Chr.) : half-legendarisch koning van Macedonië, zou het Perzische Rijk hebben veroverd tot aan de Indus.

16. Wim Schmelzer leest : zubierte, waarbij hij aantekent : “staat voor onderworpen (subdit is middelnederlands voor onderdaan)”. Dit woord komt enige malen terug.

17. Carapo : het is onduidelijk naar wie hier verwezen wordt; dat geldt evenzeer voor vele volgende genoemde personen.

18. Hercules; Romeinse mythologische held, hier verward met Herakles : Griekse mythologische held; Alexander de Grote zou ook een zoon Heracles (met c in plaats van k ?) hebben gehad.

19. Neptole : bedoeld de Griekse Neoptolomus, zoon van Achilles; niet te verwarren met de Romeinse Neptunus, die we later terugvinden in het Friese Oera Linda Bock als Neef Teunis.

20. Achilles : figuur uit de Griekse mythologie.

21. Hector, figuur uit de Romeinse mythologie; grieks Hektor : zoon van de Trojaanse koning Priamos en Hekabe; werd door Achilles gedood en zijn lijk werd aanvankelijk rondgesleept, maar tegen betaling vervolgens ook weer vrijgegeven.

22. Troije : Troje; mythologische Griekse stad.

23. Roxane : één van de veronderstelde vrouwen van Alexander de Grote

24. Statiram : [Wim Schmelzer leest Natiram] bedoeld : Stateira II, één van de veronderstelde vrouwen van Alexander de Grote.

25. De naam van de vader van Alexander de Grote was Philippus, van een zoon met die naam is niets gevonden; voor het verder onbekend nageslacht wordt geen enkele bron gegeven.

26. Lotharus; bedoeld Lotharius I (Aquitanië, 795 - Prüm, 29 september 855), zoon van Lodewijk de Vrome en Ermengarde van Haspengouw, Rooms-keizer 817-855.

27. Waarschijnlijk niet bedoeld de heren van Wassenaar, maar die van Sassenheim; die moesten iets bewijzen!, en, gezien de fabuleuze aanspraken van de Sassenheimse plaatselijke middenstand, is dat nog steeds nodig. Zie ook : Naamkunde.

28. Plutarchus (verondersteld ca. 46- na 120 na Chr.) : [Wim Schmelzer leest Plucharchum] de enige genoemde bron; Grieks filosoof die onder andere een levensbeschrijving van Alexander de Grote zou hebben geschreven (dus twee eeuwen na diens leven) en daarin volgens Wikipedia beweerde : « Alexander zei dat hij via zijn vader Philippus van de dynastie van de Argeaden afstamde van Temenos van Argos, die op zijn beurt zou afstammen van Herakles, de zoon van Zeus. Via zijn moeder Olympias, van de dynastie van de Aiakiden, zei hij af te stammen van Neoptolemos, de zoon van Achilles ».

29. Deze transcriptie is gemaakt 25 juni 2019; 4 juli werd ontdekt dat Wim Schmelzer al in 2016 een transcriptie had gemaakt; daarvan is dankbaar gebruik gemaakt om wat letters en woorden met vraagtekens in te vullen; blijvende verschillen in lezing zijn aangegeven.

30. Transcriptie Haarlemse reeks uit Wim van Anrooij (red.), De Haarlemse gravenportretten, Haarlem 1997; aangehaald naar : Bijlage 2 bij Willemijn Rozemuller, zie rechts. Voor de vijftiende eeuwse mythe, zie bijvoorbeeld : Jacob Bellaert en Haarlem / Wilma Keesman. – In: Haarlems Helicon : literatuur en toneel te Haarlem vóór 1800 / Onder redactie van E.K. Grootes. – Hilversum : Verloren, 1993, en literatuuropgaven aldaar.

31. Men zie, ter inleiding : Man en paard (Blog van Mario Damen). Zie voor Trojaanse afkomst in 1612, toen de kritiek al kwam: De Canninefaten / Cananefaten en Kennemerland. 1. Inleiding, en voor verdere context: 2. De mythologische Canninefaten.

32. Vergelijk : Ghedenck-weerdigh verhael van den Concinck Bavo, ende andere Princen van Troyen; Hoe sy met hare Familien uyt het Concinckrijck van Troyen, voor, ende naer de leste destructie in Italien, Duytslandt, Vranckrijck, ende inde Nederlanden ghearriveert zijn, ende wat Steden sy ghebout ende bewoont hebben. [en andere lectuur] / By een vergadert op een winterschen avont, door Johan Berthaut van Loo. – Amsterdam : Ghedruckt by Joost Broersz, Boeckdrucker inde Grave-straet, 1635. – 50 p. (Univ. Bibl. Amsterdam (694 H 31) en de Kon. Bibl. Den Haag (447 G 1)) (Met dank aan Henk Borst).

33. De naam De Grebber komt voor in veel kwartierstaten, zie bijvoorbeeld Geneanet (een betere bron is er nog niet).

  • Wim Schmelzer (p. 130) meldt dat Groesbeek, Middeleeuwse kastelen in Noord Holland, p. 276, verwijst naar Heren de Grebber, leenmannen van Waterland, met name Garbrandt de Grebber Jr., die een zoon Jan van Crabbenburgh had, overleden in 1430.
  • Uit een Genealogie De/Die Grebber (14de-15de eeuw, verder gaat dat niet terug), samengesteld door Wim Schmelzer, blijkt geen enkel verband tussen de Waterlandse leenmannen en de latere schilders van dezelfde naam in Haarlem (met dank aan Max Mulder); zie ook : Genealogie online, pagina van Paul Christiaan Smis, en verdere litertuur aldaar.
  • Dezelfden (maar voor een veel eerdere periode, zonder duidelijk verband met de latere) vinden we ook bij Joost van den Vondel in de Gijsbreght van Aemstel (1637) : « Grobber : Claes de Grebber, een Waterlandsch Edelman, en ’s Graven hof- of kamerdienaar, een cnape wel vermeten, gelijk Melis Stoke hem noemt. Hij was de aanvoerder der Waterlanders en Westfriezen, die op de tijding van ’s Graven gevangenneming toesnelden en het Muiderslot ter zee en te land omsingelden. Waarom hij v[er]s. 1189, 1228 en 1765 zoo afschuwelijk moest worden voorgesteld, blijkt niet. » (De werken van J. van den Vondel uitgegeven door Mr. J. van Lennep; herzien en bijgewerkt door J.H.W. Unger, 1637-1639 Gysbreght van Aemstel, Elektra Maeghden. – Leiden : A.W. Sijthoff, [s.d.]. – p. 61).
  • Bij Melis Stoke is dat niet teruggevonden, wél in de latere Spiegel historiael : « Daer was .i. onder, hebbic gehord, / Die Clais die Grobbere was geheten, / Ende was een cnape wel vermeten, / Ende dese had oec des graven cleder, / Ende daerom waest hen vele te leder » (Spiegel historiael. Vijfde partie. Deel 2 / Lodewijk van Velthem. – Brussel : Maurice Lamertin, 1931. – Regel 3164-3168.
  • Een grebbe is volgens Van Dale (twaalfde druk) een smalle sloot of greppel, dienende tot landscheiding, ontwatering, enz.
  • Van “De Grebber” kan alleen met veel verbeeldingskracht “Van Grebber” worden gemaakt; de relatie zal eerder omgekeerd zijn geweest: “van” werd “de” in het Frans, toen erg in de mode.


Start : 25 juni 2019; laatste wijziging: 6 juli 2019
















Grebber 1

Grebber 2

Grebber 3

Bron : Noord-Hollands Archief (Haarlem)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)


Troje

De Trojaanse afkomst van de Hollandse graven
De heraut (paneel I), 1486-1495, olieverf op paneel, 225×165 cm, Stadhuis, Haarlem (zie de tekst links)
Herald narrating the origins of the Counts of Holland. Haarlem Town hall, Gravenzaal, first painted panel in the series Counts of Holland (ca. 1486–1491). Oil on panel
Bron : From Chivalric Family Tree to “National” Gallery: The Portrait Series of the Counts of Holland, ca. 1490–1650
Zie ook : Graven naar betekenis : Een zoektocht naar de betekenis van de Haarlemse gravenpanelen / Willemijn Rozemuller. – 2017.


Troje

Bron : Delpher; Das Nachlass-Inventar von Claes Lourisz (Van Egmont) / Reiger Hausrat. – In: Künstler-Inventare : Urkunden zur Geschichte der holländischen Kunst des XVIten, XVIIten und XVIIIten Jahrhunderts, Dritter Teil / A. Bredius en O. Hirschmann. – Uitgeverij Nijhoff, 1915-1922. – p. 772-785. Cornelis de Grebber ontbreekt daar.