VorigePlaatsen in KennemerlandVolgende

Petten

Inhoud van deze pagina

Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden (Brouërius van Nidek, 1792) :

« Ingevolge den verdragbrief, in het jaar 1063 opgericht tusschen Bisschop willem den XXI van Utrecht en den Abt regimbertus van Epternach, over eenige kerken in Holland, welken volgens de instelling van den geloofsverkondiger willibrordus door de Utrechtsche kerk en de Abtdy van Epternach in het gemeen bezeten werden; als mede iit den giftbrief van Keizer hendrik den vierden, in het jaar 1064 gegeven, blykt het zeer duidelyk dat Petten eene moederkerk geweest is onder welke verscheidene kapellen behoorden, en toenmaals Pethem en Pathem genoemd werd, gelyk zulks ten vollen bevestigd wordt door get register of den blaffert van St. Martens goederen te Utrecht, door heda te boek gesteld, en verder aangetekend in de kaarten van den Heer alting in zyne Notit. German. Infer. antiq. pag. II. tab. V , VI, VII.
Van het alleroudste dorp Petten, heeft men gene schets kunnen opsporen, en dus hebben wy ons met eene afbeelding van latere dagen moeten vergenoegen, hoewel ook hedendaagsch van dit dorp niets is overgebleven, zynde alle de gebouwen door de woedende golven vernield en weggespoeld. »
 (1).

Petten komt niet afzonderlijk voor in de Stad- en dorpbeschrijver (Van Ollefen, 1796).

In Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) wordt Petten behandeld onder Zijpe :

« ZIJPE.
Oude vorm: “inter Zipam et Mosam” (1263, Okb.
[Oorkondenboek], II, no. 106). Het woord, dat beantwoordt aan het fri. syp, sipe, mnd. [middelnederduits] sip, sipe, betekent waterloop, waterleiding. [in noot : Zie Mnl. Wdb. [Middelnederlandsch woordenboek], VII, 1112.]
Tot deze gemeente behoren de dorpen Burgerbrug, St. Maartensbrug, Schagerbrug, aldus genoemd naar de plaats, waarheen de brug leidt, ’t Zand, naar de zanderige bodem, Oude Sluis en Petten.
Over de laatste naam nog een enkel woord. Volgens de overlevering –  aldus Van der Laars [in noot : Zie S.G. v.d. Laars, Ned. Gemeentewapens, prov. Noord-Holland, No. 106] – bestonden hier vroeger drie putten, waaraan mogelijk de gemeente haar naam en ook haar wapen ontleent, te weten “in blauw drie putten van goud”. Gezien echter de oudste vorm Padhem (± 960) is dit onwaarschijnlijk. In de verbuigingsvormen o.a. de Pettemer zeewering enz., alsmede in de naam van de buurtschap Pettemerkluft is de oorspronkelijke slot-m nog bewaard.
Voorts behoren tot deze gemeente de buurtschappen Zijpersluis, Burgerweg, Burgervlotbrug (vlotbrug = een drijvende brug), Mennonietenbuurt, aldus genaamd naar de aldaar wonende aanhangers van Menno Simonsz. Pettemerkluft (kluft = hoogte), St. Maartensvlotbrug, ’t Buurtje, Stolpervlotbrug, Stolpen, aldus genoemd naar de boerenstulpen of stolpen. Keinsmerbrug (voor het eerste deel zij verwezen naar blz. 73), Hazepolder, aldus genoemd naar de hazen, Leihoek (= leidhoek, dat waarschijnlijk de betekenis heeft van hoek, waar het water wordt afgevoerd [in noot : Zie A.A. Beekman, Mnl. Wdb., XI, 336 en 337.] en Korfwater, dat zijn naam ontleent aan de in het water liggende viskorven. »
 (2).

Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) :

« Petten, N[ederland]-N[oord]H[olland], heeft als oude vormen 9e eeuw Pathem, in 1063 Pethem, in 1156 Putan; deze vormen wijzen zo duidelijk op het woord pet, put, dat men Pathem als een verschrijving moet opvatten. » (3).

Lexicon van nederlandse topniemen tot 1200 (Künzel et al., 1988/1989) :

« Petten
gem
[eente]. Zijpe (Noordholland)
918-948 cop
[ie]. eind 11e e[euw]. : in Pathem II (scil. mansa) (DiplBelg 195) || 1e helft 11e e[euw]. aut[ograaf]. : Petheim capelia – ęclesię quas Theodericus habet: nomina ęclesiarum de Fresia … Vronlo Petheim (LijstParKlEchternach FontEgm, p. 255) || 1063 cop[ie]. 12e e[euw]. : matres videlicet hęc … Pethem … traditę fuerant (DHIV 116; Koch, OBHZ I 84; Wampach, Echt[ernach] 192) || 1147-1148 cop[ie]. begin 13e e[euw]. : matres … eccleisas [?] … que in pago Hollens … tradite sunt … Pethem (Koch, OBHZ I 125; Wampach, Echt[ernach] 205) || <1064> falsum 1e helft 12e e[euw]. cop[ie]. 2e helft 12e e[euw]. : Pethem Aldenthrorpe cum capellis (DHIV 129; Koch, OBHZ I 86) || 1156 or[igineel]. : in ęcclesiis et earum appenditiis quarum hęc nomina sunt … Putan (Koch, OBHZ I 139; Wampach, Echt[ernach] 206) || 1156 cop[ie]. begin 13e e[euw]. : in ecclesiis et earum appenditiis quarum hec nomina sunt … Putan (Koch, OBHZ I 140; Wampach, Echt[ernach] 207) || 1130-1161 cop[ie]. ca. 1420 : de terra … que iacet in villa Puthen (LibStAdalb c. XI 4 FontEgm, p. 88)
voor de datering van DiplBelg 195 zie: Blok (1957), p. 89-104; i
[n].p[laats].v[an]. Pathem (DiplBelg 195) dient men mogelijk Puthem te lezen; voor de datering van lijstParKlEchternach zie : Blok (1974), p. 167-184; zie voor het falsum Koch, OBHZ I 86 de daar geciteerde literatuur; een nadere datering van de vervalsing is niet mogelijk; voor de datering van het LibStAdalb zie : Meilink (1939), p. 70-73
o
[ud]n[eder]l[ands]. hem “woonplaats”, misschien met put (> hollands pet) “put”. » (4).

De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) :

« PETTEN (Zijpe)
Oude vormen Pathem (9e eeuw); Pethem (1063); Putan (1156).
De oudste vormen wijzen op een samenst. van pet, put = veenput of -plas, en hem = heem, woonstee. Ook de gangbare afleiding Pettemer (b.v. de Pettemer zeewering) wijst op een oorspr. heemnaam, die dus te omschrijven is als ‘woonplaats bij de veenputten’. Een deel van Petten werd ook wel ‘Hondsbossche’ genoemd, een naam die wsch. duidt op rietbossen of -velden ter grootte van een ‘hond’, een oude oppervlaktemaat met de betekenis van ‘honderd roeden’, Op de kaart van Beekman vindt men Petten onderscheiden in ‘Pethem bider Zipe’ en ‘Pethem dat Hontsbosch hiet’, dat iets zuidelijker lag.
Karsten vat Petten kennelijk wel op als een oorspr. heemnaam, maar geeft geen nadere uitleg van de naam. »
 (5).

Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995) :

« Petten [gem.: Zijpe, NH] 918-948 cop[ie]. 11e E[euw] Pathem; le h[elft]. 11e E[euw] Petheim; 1224 cop[ie]. 1328 Putthem; ws. samengesteld uit pet, de ontronde vorm van put ‘put’ (vgl. hil in Piershil), en heem ‘woning, woonstede’. De identificering van de oudste vorm is onzeker. » (6).

In de goederenlijst van het bisdom Traiectum wordt Pathem genoemd, dat gewoonlijk als Petten wordt opgevat, maar dat volgens Albert Delahaye Pitgam is, op acht kilometer ten zuidwesten van Winoksbergen, of Pihen, in de goederenlijst ook Pischem genaamd, en dat in de achtste eeuw al bekend al was als Pithem, zes kilometer van Guînes (7).

Pethem wordt ook vermeldt op de vervalste lijst van kerken van Echternach gedateerd op 1063, maar samengesteld rond 1156 (8).

Petten ontbreekt daarentegen op de vervalste goederenlijst van Egmond gedateerd op 1083, maar samengesteld in de twaalfde eeuw (9).

In een afschrift van een grafelijke oorkonde gedateerd 1230 worden Petten en Groet voor het eerst vermeld. Omdat de datum niet kan kloppen wordt dit document ingedeeld op 1224 hoewel het veel waarschijnlijker is dat het eerst later is samengesteld en vervolgens verkeerd geantedateerd, waarbij het de vraag is of er ooit een origineel bestaan heeft. Graaf Floris IV schenkt daarin Nikolaas Persijn van Haarlem en Willem van Egmond het land Weich, buiten de dijk van Petten en Groet, met het recht het ter bedijking in vrije eigendom uit te geven; zij worden ook beleend met de rechtsmacht en de tiend aldaar (10).

Volgens een verloren gegane oorkonde zou in 1247 door graaf Willem II de zeevond tussen de zee en de Zijpe zijn toegekend aan de heer van Brederode (11).


Vervolg : Volgende


Noten

1. Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche oudheden (Brouërius van Nidek), t.a.p., p. 177.

2. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p.  89-90.

3. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 133 :

4. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al.), t.a.p., p. 289-290.

5. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet), t.a.p., p.  103.

6. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p.  187.

7. Zie : De goederenlijst van 870; het namenbestand.

8. Zie : Willibrord. Voor (vervalste) de giftbrief van Keizer Hendrik uit 1064, zie : De oorkonden van Holland en Zeeland tot 1101, tekst 86.

9. Zie : 1083, Een Egmondse vervalsing uit de twaalfde eeuw.

10. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 260.

11. De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, t.a.p., p. 298.


Start : 22 november 2003 | Laatst bijgewerkt : 26 januari 2007