Castricum | ||
Inhoud van deze pagina
1. InleidingEr zijn wel wat – tamelijk nieuwe – pogingen gedaan om Castricum van een vroeg-middeleeuws of nog ouder verleden te voorzien. Maar er bestaat redelijke overeenstemming dat het zover niet terug gaat. Er is alleen geprobeerd – vooral door de Castricumse dorpsonderwijzer Matthijs Kramer – met “kasteel Kronenburg” een wel érg oude geschiedenis op te eisen, waarvan de oudheid zelfs tot in de Romeinse tijd is opgerekt. Dat is een voor sommigen wellicht aantrekkelijke geschiedenis, die bij nader onderzoek niet erg stand blijkt te houden. Deze plaatselijke (niet erg ferm uitgesproken) mythe gaat – alles opgeteld in de meest uitgebreide versie, want erg duidelijk is het niet – ongeveer als volgt :
We zullen zien wat daar van overblijft; enkele voorlopige conclusies :
Waar de schriftelijke bronnen verder verstek laten gaan, kunnen alleen opgravingen uitkomst bieden. 2. De archeologie van CastricumOver de archeologie vinden we : « Na het vertrek van de Romeinen is het alsof ons land weer in de prehistorie is teruggevallen. Geschreven bronnen uit die tijd zwijgen volledig over Nederland. Ook archeologisch is er over de duistere 5e eeuw maar weinig bekend. Aangenomen wordt dat vanaf het eind van de 3e eeuw de bevolkingsdichtheid fors is afgenomen en dat vooral in het lage westen een ware ontvolking heeft plaatsgehad. Als gevolg van de toenemende invloed van de zee werd de kuststreek steeds natter en kon men er geen bestaan meer vinden. » (2). Er zijn te Castricum alleen geïsoleerde bodemvondsten gedaan uit de tweede/derde en de achtste/negende eeuw waaruit in ieder geval niet kan worden afgeleid dat Castricum toen al onder die naam bekend stond. Enige aantoonbare vaste bewoning begint pas in de dertiende eeuw. De oudste in Castricum gevonden munt is uit 1027-1054 en is dus later in de grond terechtgekomen, en bewijst ook geen blijvende bewoning sindsdien. 3. Bronnen en naamsverklaringenHersengymnastiek uit de zeventiende eeuw over Castricum is nog terug te vinden in een voor het overige serieus artikel uit 1982. Terwijl enerzijds redelijk juist wordt vastgesteld : « Pas omstreeks 950 na Christus begonnen de moerasgebieden tussen de standwallen droog te vallen ». lezen we meteen daarna : « Over de oorsprong van de naam bestaan verschillende theorieën. Castricum zou b.v. afgeleid kunnen zijn van de Griekse namen die Bever Wijk betekenen. » (3). Waar komt dat verzinsel vandaan ? Nou, uit de Zaanlandse Arcadia van 1658 (zie afbeelding rechts) : « Dat ick, seyde hij, wijders de oorsaeck des naems van Castrichum na[ar] de maniere van de gemene man wilde uytleggen, ick soud durven seggen, dattet van den Griekschen Castor is afkomstig, dat is van Castorshum, als sijnde een huys daer wel eer den Griekschen Castor is geëert, en als een god gedient geworden, gelijck dit land in haer ongelovige eeuw veel sodanige Afgoden heeft geëert en gedient, en daer van veel plaetsen de namen getrocken hebben, als Medenblick van Medea-blick, diens beelt men seyt dat vanden toren tot in Vrieslant eertijts blonck, waer door een seggen gekomen is, als de sonne daer op begon te schijnen, Siet Medea blickt. Stavoren van Stavo den Afgodt. ’t Lant van Arckel, door Hercles, den onverwinnelijcken helt, en Baccum, gelijck volgen sal, van Bacchus. Wijders Duytslant, van Teucer de broeder van Ajax Salaminus, die daer hoogelijck geviert is geworden. ’t Verloop der eeuwen heeft voortgebracht, dat dit Dorp by de gemene man Castercum werd genaemt. » Castricum ontbreekt in het Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden (Brouërius van Nidek, 1792); maar het dunne verhaaltje wordt 138 jaar later overgenomen in de Stad- en dorpbeschrijver (Van Ollefen, 1796) : « Naamsoorsprong Zaanlants Arkardia uit 1658 wordt – bij gebrek aan beter ? – in 1951, 293 jaar later, nog maar weer eens opgelepeld : « dat is van Castorshum, als sijnde een huys daer weleer den Griekschen Castor is geëert, en als een god gedient geworden, gelijck dit land in haer ongelovige eeuw veel sodanige Afgoden heeft geëert en gedient, en daer van veel plaetsen de naemen getrocken hebben » (5). Het gaat vooral om een combinatie van goedgelovigheid, spielerei en modeverschijnselen; en het moet natuurlijk ook verkoopbaar zijn, en klanten aantrekken voor de plaatselijke middenstand. Anderen wilden later van de al te zotte griekse “castor” af om er een latijnse “castor” voor in de plaats te stellen. Wat klopt is dat “castor” in het Latijn een leenwoord is uit het Grieks (6). b. Moderner veronderstellingen en de schriftelijke bronnen Noordhollandse plaatsnamen (Karsten, 1951) : « CASTRICUM. *) Zie E[nglish].P[lace names].S[ociety]., I, 2, 15 en 31. Dr. G. Karsten kon natuurlijk moeilijk aankomen met de persoonsnaam Karsten, dus dat deed dr. J. de Vries voor hem : Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries, 1962) : « Castricum, N[ederland]-N[oord]H[olland], in de 10de eeuw Castrichem, in 1083 Kasterchem en Castringhem gespeld. Dat wijst op de namen op ingheem verbonden met P[ersoons]N[aam]. Mag men denken aan Ka(r)sten (Christianus)? Dan zou de plaats dus vrij laat ontstaan zijn.» (8). Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al., 1988/1989) : « Kastrikum Vóór 1200 zijn er dus uitsluitend bronnen uit de Benediktijnse Egmondse abdij, en is er geen enkele bevestiging uit enige andere bron. Op twee na gaat het om vijftiende eeuwse documenten, die afschriften zouden zijn van tiende-dertiende eeuwse teksten die we niet hebben en dus voorlopig terzijde kunnen leggen. De twee uitzonderingen worden verderop behandeld. Wie Meinard van Casterkem, Thiedricus van Castrickem en Bruno van Kasterkem zijn weet niemand; ze worden in geen enkele andere bron vermeld; deze apocrieve heren van Castricum zijn dus geheel voor rekening van Egmondse monniken (10). Bruno, toevallig ook nog de oudste, sprak blijkbaar erg aan, omdat hij ergens in de verte in verband kon worden gebracht met de Caninnefaat Brinio van duizend jaar eerder, de andere twee vinden we nauwelijks meer in latere geschriften omdat er niets mee aan te vangen viel (11), en een verblijfplaats of wapen van deze apocrieve “heren van Castricum” is nergens gedocumenteerd. In 1277 wordt, eveneens in een Egmondse bron, ook nog een Wouter van Kastrikum (zie verderop) vermeld, tezamen met de historisch beter gedocumenteerde Simon ridder geheten van Haarlem, die “Heer” was, en Wouter dus niet. Kortom, de toevoeging “van Castricum” betekent niet dat iemand ook “Heer” was. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet, 1988) : « CASTRICUM De oudere geschiedenis en allerlei legenden komen uit de Egmondse abdij die er belang bij had “oude rechten” op te eisen, vooral via het tweede heiligenleven van Adelbert (13). Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius, 1995) : « Castricum [gem[eente]. : Castricum, NH] eind 11e E[euw] cop[ie]. 15e E[euw] Castrichem; 12e E[euw] cop[ie]. 15e E[euw] Castringhem; 1317 Castrikem; w[aar]s[chijnlijk]. gevormd met -ingheem bij een 1e deel dat terug lijkt te gaan op lat. castra ‘legerplaats’. De combinatie is niet onproblematisch. » (14). Eh…, “niet onproblematisch” ? De oplossing van dit raadseltje volgt. Wikipedia, 4 november 2013, een enigszins verward verhaal, met een natte vinger in de lucht om de windrichting te bepalen : « Over de oorsprong van de plaatsnaam doen verschillende versies de ronde. Zo zou het mogelijk worden geacht dat de naam "Castricum" afkomstig is van het Latijnse Castor, hetgeen 'bever' betekent, maar de meesten achten de kans klein dat deze betekenis overleefd zou hebben. Dit mede omdat in de 17e eeuw deze betekenis al de ronde doet maar dan verwijzend naar het feit dat de betekenis niet Latijns maar Grieks is, de Griekse benamingen voor 'bever' en 'wijk'. Zaanlants Arkardia uit 1658 spreekt over als de plaats als zijnde een huis ter verering van een Griekse Castor. Vervolgens wordt in Wikipedia toch weer een doorlopende bewoning sinds de Romeinen gesuggereerd : « Castricum wordt in de 10e eeuw pas voor het eerst genoemd maar uit archeologische opgravingen blijkt dat het gebied in de Romeinse tijd en vanaf de vroege middeleeuwen (continue) bewoond was. » Nu zouden we graag horen welke anonieme geleerde dit durfde te schrijven in een encyclopedie en hoe het mogelijk is dat hij daarmee zonder problemen weg komt. De afleiding van de naam Castricum door Blok en De Vries uit de persoonsnaam Karsting wordt door Pannekeet terecht verworpen (16). De afleiding door dr. G. Karsten, die al ouder is, uit Castrum of Castra (Latijns voor legerplaats, maar algemener ook versterkte nederzetting), ligt veel meer voor de hand, maar in Castricum is er weinig Romeins in de grond gevonden, laat staan een hele legerplaats. Bovendien kan het uitgesloten worden geacht dat een oorspronkelijk Romeinse naam in Kennemerland is blijven voortbestaan (17). c. Nog meer oude en nieuwe veronderstellingen In 1992 kwam het tot de volgende veronderstellingen : « De eerste verklaring van deze naam is, dat hij komt uit het kustgermaans van na de volksverhuizingen, en samengesteld is uit een persoonsnaam en de uitgang -inghem, duidend op een nederzetting aan water, hetgeen in die tijd ook het geval was. Een andere gaat er van uit, dat de omgeving van Velsen, waarin een koningsgoed lag – en schenking van Karel Martel aan Willibrord –, reeds vroeg een frankische invloed onderging. De namen Scupildhem (Schepelenberg) en Castringhem zouden dan kunnen zijn afgeleid van een gallo-romeinse naam. » (18) Of ook niet dus. Waaruit bestaan de gegevens over Keltische Castricummers en waar zijn ze te vinden ? En daarna lezen we : « In het kader van het thema ‘millennium’ past het ook om in dit jaarboekje enige aandacht te schenken aan de naam van ons dorp, omdat ongeveer duizend jaar geleden, en wel omstreeks het jaar 990, de naam Castricum voor het eerst in de geschreven bronnen voorkomt. In de boeken van de Abdij van Egmond wordt rond genoemd jaar melding gemaakt van een schenking van de zoon van Dirk II, graaf Arnulf, aan de abdij van één en driekwart hoeve gelegen in ‘Castrichem’ : “in Castrichem duas mansas excepta quarta parte unius manse.” » (19). Als het bovenstaande zou kloppen is het jammer dat Castricum in 1990 de gelegenheid heeft gemist om het duizendjarig bestaan te vieren, dus de overtuiging kan niet al te ferm zijn geweest. Maar het klopt niet : het genoemde document, waarvoor geen bron wordt opgegeven, is niet van 990, maar het gaat om een vijftiende eeuws (1420 of later) geïnterpoleerd en vervalst afschrift van een document dat op zijn vroegst eind dertiende eeuw zou zijn samengesteld en waarvan het oorspronkelijk – zo dat al bestaan heeft – vervolgens in rook is opgegaan (20). Het artikel vervolgt : « Zo zou de naam Castricum zijn afgeleid van het Latijnse woord ‘Castra’ dat legerplaats betekent. Met de uitgang ‘icum’ weet men vervolgens niet goed raad, omdat hieraan geen Latijnse betekenis kan worden toegekend en niet past bij Castra. » Dat klopt, wanneer de naam Latijn is zou het Castra-icium of korter Castricium moeten zijn. Vandaar dat prof. dr. D.P. Blok het voor een gallo-romaanse naam hield; maar van enige aanwezigheid van Kelten (Galliërs) te Castricum is niets bekend. Na bespreking van de Griekse variant volgt : « Kramer schrijft dat de naam Castricum door vele [welke ?] historici als een verbastering wordt gezien van Castra in Kinheim met de betekenis van ‘Kasteel in Kennemerland’ en daarmee ook de onderbouwing vormt van zijn vermoeden dat er in Castricum een Romeins kasteel heeft gestaan. Tot op heden zijn hiervoor echter geen bewijzen gevonden. » (21) Matthijs Kramer (22) moet met zijn ‘vele historici’ de romantische dweperij van W.J. Hofdijk in gedachten hebben gehad; deze schreef in 1874 : « Achter gintsch hoog-opgaand hout, noordelyker, denk ik my de bouwvallen van het oude castra, [noot : Thands de hofstede K r o n e n b u r g, in de middeleeuwen weder een burcht, onder C a s t r i c u m.] door de Romeinen weleer in Kinhem opgehaald, maar wellicht reeds in Brunoos [bedoeld Brinio] dagen door diens Kaninefaten weder neêrgeworpen, en thands een begroeide puinhoop: waar de nachtuil nestelt onder de hooge kanteelen, en de marder zijn hairigen kop door de lage welfselgaten steekt, en zijn roof van klein wild in veiligheid brengende. » (23). De proefopgravingen bij Kronenburg, en alle andere beschikbare archeologische gegevens, hebben inmiddels duidelijk gemaakt dat er zich daar géén Romeins castra bevindt en dat er eeuwenlang in het geheel geen bevolking is geweest zodat een Romeinse naam er niet kan zijn overgeleverd. Het artikel uit het jaar 2000 vervolgt met een nieuwe veronderstelling : « Wil Steeman – secretaris van de Werkgroep Oud-Castricum – heeft eens geopperd dat de naam Castricum afgeleid zou kunnen zijn van het woord Gaast-ric-heem: de woonplaats die rijk (ric) is aan geestgronden (gaasten). Een gaast (of geest: denk aan Uitgeest) was een hoger gelegen stuk grond, dat geschikt was voor landbouw en bewoning. Naar de mening van het Meertens Instituut is het niet zo waarschijnlijk dat de naam ‘gaast’ ooit is veranderd in ‘cast’. Het Meertens Instituut houdt zich onder andere bezig met de naamkunde en dan vooral toegespitst op de studie van persoonsnamen en plaatsnamen. » De verklaring is heel vindingrijk, wat vergezocht, maar houdt vooral geen stand (24). Als het Meertens-instituut deze verwerpt heeft het zelf niets beters te bieden dan maar weer eens een persoonsnaam : « Volgens het Meertens Instituut zijn in de periode tussen ruwweg 500 en 900 van onze jaartelling de heemnamen in gebruik gekomen. Het woord ‘heem’ betekent ‘nederzetting’ en kennen we (veelal verbasterd tot ‘um’ of ‘em’) in zeer veel plaatsnamen: Bakkum, Rinnegom, (onder Egmond), Hallum (de voorloper van Egmond), Adrichem (de voorloper van Beverwijk) en Arem (nu onder zand bedolven bij Noord-Bakkum), maar ook van bijvoorbeeld Haarlem en Hilversum. Een persoonsnaam Castrik is nergens gevonden; Kastrik is weliswaar een Servische plaatsnaam, maar geen Friese of Frankische persoonsnaam en ontbreekt dan ook in de namenlijst van dr. J. de Vries en in het voornamenboek van dr. J. van der Schaar, zodat we mogen aannemen – tot het tegendeel blijkt – dat het Meertensinstituut – via een anonymus – er zélf een naam heeft bijverzonnen (25a). Nieuwer is : Met name Castricum / Rino Zonneveld, 23 november 2017. Dit artikel is niet interessanter dan al het eerdere geschrevene, en het komt nog steeds allemaal uit de dikke duim, andermaal wordt er niets aangetoond, wat ook niet anders kan, bij gebrek aan gegevens. De genoemde -inghem / -ichem namen hebben niets met Kennemerland te maken (bronnen ontbreken), wat elders op deze site is gedocumenteerd, dan wel zijn het namen die veel later van elders zijn verdubbeld. Rino Zonneveld stelt zichzelf voor als archeoloog, wat hij niet is; en hij beweert van alles en nog wat op gebieden waarvan hij helemaal geen verstand heeft terwijl hij de folklorologie kritiekloos blijft volgen. Conclusie : er bestaat geen enkele redelijke naamsverklaring voor “Castricum”. In 1440 begint schoorvoetend de Castricumse plaatselijke, wereldlijke zowel als kerkelijke administratie. Hier gaan we nu eerst op zoek naar oudere allochtone bronnen, meest uit Egmond. 4. Egmondse vermeldingen tot 1280Het Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (zie boven) geeft, tamelijk uitputtend, álle bronnen tot 1200. Voor Castricum zijn er uitsluitend Egmondse bronnen. In het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 zijn er voor Castricum heel weinig bronnen, eveneens uitsluitend Egmondse. De vijftiende eeuwse Egmondse bronnen, met beweringen over heel vroeger, kunnen we hier voorlopig buiten beschouwing laten. De anderen worden hier weergegeven; ze zijn hier genummerd met Romeinse cijfers I-VI. Een eerste probleem met al die bronnen is dat er geen andere zijn die gegevens bevestigen; een tweede dat de Egmondse abdij achteraf met documenten knoeide. I. 1083 [1215] « […] Arnulfus comes cum condigna uxore sua Liutgarda optulit ad predictum locum : in Thosa manssus duos, in Kasterchem duos mansus et quartam partem unius, in Velson tres mansus et unum agrum […] » (26). Koch, die doorlopend de oudst mogelijke datum opgeeft, dateert deze vervalsing op 1125-1150, Otto Oppermann hield het daarentegen op 1215 (27). II. 1168 [Dertiende eeuw] In de Annalen van Egmond staat een verhalend bericht op 1168, dat volgens Otto Oppermann uit het begin van de dertiende eeuw is, maar volgens de alles zo oud mogelijk makende J.P. Gumbert uit 1170, dus onmiddelijk ná de gebeurtenis (28) : In vertaling : « In Het jaar 1168 kwam Floris, de tiende graaf van Holland, in de winter met een zeer grote troep ridders en voetvolk naar de plaats Schoorl, die grenst aan de Friezen, en hij overlegde en beraadslaagde, hoe hij deze Friezen, die zich tegen hem verzetten, met een veldslag kon aanvallen. Gedurende de tijd die dit overleg duurde hebben zekere uitgelezen ridders, of standvastige, vermetele particulieren, die de aandrift van hun inborst niet konden beteugelen, ongewapend te paard – de graaf had het afgeraden – een vlugge uitval gedaan en de Friese plaats Schagen in brand gestoken. De Friezen echter lagen in hinderlaag, en namen het verlies van hun huizen licht op, zolang zij tenminste hun vijanden konden insluiten en hun terugkeer konden verhinderen. En toen de vijanden, gericht op brandstichting en roof, vergaten wat achter hen lag en vooruit snelden alsof zij met een achtervolging bezig waren, op de dicht op elkaar gepakte vijanden; ongedeerd kwamen zij terug bij de graaf. Alle anderen met uitzondering van weinigen die gevangen genomen werden zijn gedood, en er is een enorm bloedbad aangericht onder de uitgelezen mannen. Van hen sneuvelden de edele en goede ridders Simon van Antwerpen, een jongeman van onvergelijkbare schoonheid, Willem van Voorhout, Walraven van Haarlem, Gerard de Schenker, Floris Rust, Allard van Egmond, Bruno van Castricum, jonker Gerard van Monster, Everard van Noordwijk. De lichamen van de geneuvelden, doorboord door allerlei wonden, zijn naar Egmond gebracht om begraven te worden, en boden monniken en leken, en vooral de graaf, een jammerlijk schouwspel; en er was niet een vol jaar voorbijgegaan van het schouwspel van het lam tot het schouwspel van de doden. Dit bloedbad vond plaats op 22 januari, de dag van sint Vincentius, een maandag. » (29) Het is een mooi verhaal, dat kan worden weergegeven of samengevat, met veel “zou kunnen” ertussen, want verder is er niets om het te bevestigen of weerleggen, en het jaar van schrijven is omstreden. III. 1231 Regest : « Arnoud, abt van Egmond, ontslaat op wens van graaf Floris IV en op raad van convent, voogd en mannen van de abdij, de dienstlieden van de abdij en kun nakomelingen wonende tussen de beek in Galenuort [Galenvort] en de parochie Kastrikum tegen betaling van een som geld van de keurmede, met het voorbehoud dat zij de gebruikelijke diensten ten behoeve van de abdij blijven verrichten en met de bepaling dat wanneer iemand van hen trouwt met een keurmedige ministeriaal van de abdij, de zonen de staat van de moeder zullen bezitten. » (30) Een proeve van vertaling van het geheel : « 1231, januari 14, Haarlem Van Galenvort is beweerd dat het bij Rinnegom zou liggen, maar de naam is in geen enkel ander document aangetroffen (32). Het gedreig met de banvloek doet af aan de geloofwaardigheid van dit document; het kan ook later zijn opgesteld om een dan lopend conflict te regelen op een moment dat de getuigen – zo die al bestaan hadden – het niet meer konden tegenspreken. Dan zijn er twee documenten die deel uitmaken van de “affaire Echternach” (33) ; IV. 1257 « […] quator libras et quindecim solidos de villicatione quondam Scoteri, militis, apud Heyligheloe, totam terram nostram apud Vytgheest et in Banesse, totam terram nostram apud Casterkem que utique ad abbacium pertinebat, et apud Bachem unam fiertel cum octo pascius […] » (34) V. 1264 « Hinc est quod universorum noticie cupimus declarari, tenore presencium publice et simpliciter protestantes, quod occasione legitime necessitatis, eo quod aggerem nostrum apud Hargen per vehemenciam tempestuosi maris funditus dirutum inevitabiliter nos reparare oportuit magno sumptu, vendidimus nobili viro domino Arnoldo de Heemskerc, militi, totam terram nostram apud Bachem infra limites decimarum dicte ville sitam, excepta ilia quam Arnoldus de Hecmunda ab ecclesia nostra in feodo habere dinoscitur, exceptisque duodecim pascuis que Feodum Augustini appellantur, exceptis quoque octo pascuis quas Nicolaus dictus Nanno, quondam scultetus ibidem, nobis testimonialiter legavit, exceptis etiam pascuis que ad terram nostram sitam apud Casterkem pertinere dinoscuntur, vendidimus nobili viro domino Arnoldo de Heemskerc, militi, pro centum Septuaginta quinque libris Hollandensium denariorum legalium, proprietario iure in perpetuum possidendam. » (35) VI. 1277 Het volgende document maakt de eerdere vermeldingen over vroege “Heren van Castricum” niet geloofwaardiger : « 1277 sept. 14 1799 De genoemde Simon van Haarlem (zie verderop) was “Heer van Castricum”, vermeld in 1326 en overleden in 1280, en dus kan Wouter niet óók “Heer van Castricum” zijn geweest; dat is ook nooit beweerd, maar het laat zien dat de toevoeging “van Castricum” niet noodzakelijk naar een “Heer” verwijst. 5. Vroege vermeldingen van Castricum 1280-1441In 1280 wordt Kastrichem vermeld in een Utrechts Register kerkelijke tienden t.b.v. het heilige land 1275-1280 (37); het is de eerste niet-Egmondse bron voor het bestaan van Castricum. Castrium wordt vermeld in de latere Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345 : [1] De Haag, 21 januari 1316 (regest) Let wel, er is sprake van een ambacht Castricum, maar niet van een huis; voluit : « Wi Willaem grave van Heynnegouwen, van Holland etc. maken cond etc. dat Jan van Berghen, onse trouwe knape, bi onsen wille gheloeft hevet ende loft Henrike van Diepenhem, sinen oem, te ghevene dat ambocht te Sloten van ons te houden also alze hijt hevet ende hijt van ons te leene hout, in manieren dat nae Willaemsd doit van Hairleme voirs., alze Jan van Berghen in besitte es van den ambochte van Kasterkem ende van Limmen, so sal Heynric voirnoent dat ambocht te Sloten besitten alze voirscreven es. Vort wanneer dat die lijftuchte quite es van veren Gheertruud, Willaems wijf van Hairlem, dat van ons roert, ende Jan van Berghen dair af in besitte af es, zo sal hi Heynrike van Diepenehem voirs. gheven allen dat goet dat hi heeft in Niewen coep ende over die Mie med alle datter toe behoert, alsoe alze hijt van ons hout. [2] Haarlem, 23 december 1326 (regest) Hier is voor het eerst sprake van een huis met hofstede te Castricum. De akte luidt voluit : « Wi Willaem grave etc. maken cond allen luden dat wi heren Dierich Gherets zone van Nortich, prochipape van Castrichem, hebben ghegheven ende gheven in te woenen tot sinen live thuys tote Castrichem metter hofstede dairt op staet, dat Symon van Harlem maken dede ende Jans van Berghen was, alse verre alst ons toe behoird, sonder archlist. Erg aanzienlijk kan dat huis niet geweest zijn, het is, gezien de afstand tot de kerk, moeilijk voorstelbaar op de plaats van het latere Kronenburg, en in de volgende vier bronnen wordt de pastoorswoning dan ook niet meer vermeld; er is dan alleen nog sprake van een ambacht : [3] Valenciennes [jawel !], 8 september 1327 (regest) Voluit : « Wi Willaem grave van Heynnegouwen etc. maken cond allen luden dat wi Janne van Polanen, onsen trouwen knape, vercoft hebben ende verlient onse huys tote Eemskerke metten lande, molen ende erve datter toe hoirt, also alst ons ane quam van Janne van Berghen, him ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghe te houden te liene in manieren dat binnen achterzusterkint niet versterven en sel. Voirt hebben wi Janne voirs. vercoft ende verlient onse ambocht van Eemskerke ende van Castrichem med sulken rechte ende vervalle alser toe behoren, also als si ons ane quamen van Janne van Berghen voirscreven, in liene tehoude in diere manieren dat also langhe als sine kindere leveden, wairt sone wairt dochter van wittachtigher boirt ghecomen, niet te versterven mar na sinen kindren ten rechten liene voirt tehouden. Wilc huys, land, molen, erve ende ambocht voirscreven wi Janne voirs. vercoft ende verlient hebben ende verlien te houden in liene in sulker manieren alse voirscreven es al omme hondert pond groter coninx Tornois, dair hi ons bi Jan van Leyden, onsen capellaen diere of rekenen zel, den eersten penning met den lesten of vergouden hevet. Ende dit huys, land, molen, erve ende amboch voirscreven gheloven wi voir ons ende voir onse nacomelinghe Janne voirscreven en sinen nacomelinghen te waren ende dair in te houden in allen manieren als voirscreven es. Ende dit voirseyde huys van Eemskerke zal altoes wesen ons ende onser nacomelingher open huys, ende ledich so wanneer wijs begheren onse lude dair op ende of te doen als wi willen, ende ons dair mede te helpene om onse land te verwaerne zo wanner dats te doene es. Er is sprake van een “huys” te Heemskerk, waar in het regest een kasteel van wordt gemaakt, maar voor Castricum wordt de pastoorswoning niet vermeld. Deze belening wordt in de volgende akte herhaald : [4] Dordrecht, 17 december 1328 (regest) Dat “open huis” betekende in de toemalige omstandigheden meest waarschijnlijk dat de graaf daar gratis kon overnachten, vreten, zuipen en neuken; in alles diende voorzien te zijn. « Wi Willaem grave van Heynnegouwen, van Holland, van Zeeland ende here van Vriesland, maken cond allen luden dat wi heren Janne van Pollanen, onsen trouwen ridder, vercoft hebben ende verliend onse huys tote Eemskerke metten lande, molen ende erve datter toe hort, alsoe alst ons ane quam van Janne van Berghen, hem ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghen te houden te liene in manieren dat binnen achtersusterkind niet versterven en sel. Vort hebben wi heren Janne voirs. vercoft ende verliend onse ambocht van Eemskerke ende van Castrichem mid sulken rechte ende vervalle alser toe behoeren, alsoe als si ons ane quamen van Janne van Berghen voirs., in liene te houdene in dier manieren dat alsoe langhe als sine kinderen leveden, waert sone waert dochter van wittigher boirte ghecomen, niet te versterven mar nae sinen kinderen ten rechten liene voirt te houdene. Wilc huys, land, molen, erve ende ambocht voirseyt wi heren Jan voirs. vercoft ende verlient hebben ende verlien te houden in liene in sulker manieren alse voirseyt es al omme hondert pond groeter koninx Tornois, dair hi ons bi Janne van Leyden, onsen cappellaen dier of gherekend hevet, den eersten penning med den lesten of verghouden hevet. Ende dit huys, land, molen, erve ende ambocht voirscreven gheloeven wi voir ons ende voir onse nacomelinghe heren Janne voirseyt en sinen nacomelinghen te waren ende dair in te houden in allen manieren alse voirscreven es. Ende dit voirseyde huys van Eemskerke zal altoes wesen ons ende onser nacomelingher open huys, ende ledich zoe wanneer wies begheren onse lude dair op ende of te doen als wi willen, ende ons dair mede te helpene omme onse land te verwaerne zoe wanner dats te doene es. [5] Haarlem, 28 oktober 1330 (regest) « Wi Willaem etc. maken etc. dat wi ghemeene buren van Castrichem, van Heemskerke, hebben gheoirloft ende ghegheven dat al dat land legghende in den ambochten voirscr. dat nu scot ghevet jof scotbair wesen zal, scot gheve den ghemeenen buren voirscreven, toit onsen weder segghen. [6] Den Haag, 13 oktober 1333 (regest) « Wi Willem grave etc. maken cond etc. dat wi Conrard Jacobs sone onsen camerlenc ghegheven hebben ende gheven med desen brieve, om menighen trouwen dienst dien hi ons ghedaen heeft ende noch doen zal, in eenen vryen eyghen alle dat goed dat ons ane quam van Lourens van Bachem ende ende in den ambochte van Bachem ende van Castrichem gheleghen es. Documenten uit de oudere Regesta Hannonensia, eveneens 1299-1345, zes dezelfde als de Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345, maar ook zes andere, er worden alleen regesten gegeven : [1] « [1307-1308] 1 Januari. – Willem van Egmond geeft land te Castercom aan het door hem gestichte huis van S. Lazarus te Haarlem. Jaarsdag. [2] « [1315-1316] 16 Januari – Overeenkomst tusschen Jan van Bergen en Hendrik van Diepenheim wegen bezittingen te Sloten, Castricum en Limmen, bekrachtigd door graaf Willem. Vrijdag na S. Ponciaan. [3] « [1321, 21 October] N° 4. – Graaf Willem bevestigt den lijftocht, door Clais Willemsz. van Uijtgeest aan zijne vrouw gemaakt, van de minderhelft zijner goederen in Castricummerbroek en van de halve zate in Crommenie. Woensdag na S. Lucas. [4] « [1322] 27 October N° 1. – Verlij met rente uit de goederen te Castricum door Dirk, abt van Egmond. Woensdag voor Allerheiligen. [5] « [1326] 23 December. – Graaf Willem geeft den parochiepaap van Castricum het huis met hofstede aldaar te bewonen, dat Symon van Zaanden [= van Haarlem] deed maken en Jan van Bergen behoorde, voor zoover hem dat toebehoort. Dingsdag voor Kersavond. [6] « 1327] 8 September – Graaf Willem verkoopt aan Jan van Polanen het huis van Eemskerk als ’ Graven open huis met het ambacht van Eemskerk en Castricum met alle rechten en vervallen. Op onser Vrouwendaghe in September. Ook Zaterdag na S. Lucas (22 October) 1328. [7] « [1328] 17 December. – Verkoop van ’s graven huis te Eemskerk en van de ambachten van Eemskerk en Castrichem, gekomen van Jan van Berghen, aan Jan van Polanen. Zaterdag na S. Luciendag. [8] « [1329-1330] N° 4. – Heer Jan Persijn vergunt Dirk Gerritsz. van Castricum, dat zijn leengoed op zijne dochters zal komen. Woensdag na S. Gregorius. [9] « [1330] 28 October N° 1. – Graaf Willem vergunt den gemeenen buren van Castricum en Heemskerk dat al het schotbaar land aldaar schotbaar blijven zal. Op S. Sijmon ende Judendagh. [10] « [1333] 13 October. – Graaf Willem vergeeft het goed, hem in de ambachten van Bachem en Castricum van Laurens van Bachem aangekomen. Woensdach na S. Victorsdach. [11] « [1337] 28 Juni. – Verkoop aan het klooster van Egmond van land te Casterkom. S. Pauwelsavond apost. [12] « [1338-1339] 21 Januari. – Opdracht van land te Castricum aan het klooster van Egmond. Donderdag na S. Pontiaensdaghe. Corpus Van Reenen-Mulder (CRM14), een verzameling veertiende eeuwse bronnen, in gebrekkige transcriptie (56) : « Castricum of omgeving, 1337 « Castricum of omgeving, 1378 « Castricum of omgeving, 1396 Die laatste bron is ook elders weergegeven : « 638. Ghisebrecht van Boschusen, schout in Castrichem, oorkondt, dat de weduwe van Bave Willem Soyerszoonsz. met de voogd van haar en haar kind vóór hem verklaarden, dat haar man verkocht had aan het convent van Egmond een gras land, gelegen in Littekemade te Backem, en dat zij voor de levering van het land de hof, waarop zij woont, ten onderpand stelt. Een schenking uit 1973 van Centraal Bureau voor de Genealogie aan het Noord-Hollands Archief geeft twee charters (61) waarin wél een “huis” wordt vermeld : « 5 mei 1440, inv. nr. 329 (regest) « 1441, inv. nr. 330 (regest) De volledige teksten van de laatste twee documenten zijn niet digitaal beschikbaar. En dan is er nog een vroege bron uit 1431 : « Heer Dirck Lisse werdt gheconsenteert een Cappelrye tot Castricum te erigeren. In het archief van de St. Pancratiusparochie is het oudste document het volgende, de transcriptie is waarschijnlijk van Jaap Zonjee : 10 oktober 1440 (regest) Jan van der Lecke geeft de St.-Pancratiuskerk te Castricum te bedienen aan Reijner Pieterszoen, mits hij binnen het jaar priester wordt.Voluit : « In deser manieren ende voirwaerden soe heb ic, Jan van der Lecke, puerliijc om goods willen gegheven en de gheve in der Memorialen van het Hof « 420. 1441 (1440) januari 15 (fol. 127) Egmonds intermezzo, 1375 « 184. Dirich, abt van Egmonde, oorkondt in leen te hebben gegeven aan Gherberie, vrouw van Heyn Busen, alle goederen, die heer Simon van Harlem, Willem van Harlem en Jan van Berghen achtereenvolgens in leen hadden, gelegen in Castrikem, Heemskerc en waar ook, met de bepaling dat Ghertruud vrouw van Claes Gruter een rente van 40 schellingen jaarlijks van de abdij “in rechten leen” zal hebben. 5. Pastoors in CastricumDirk van Deelen gaf in 1973 een lijst van Castricumse pastoors, maar zonder bronnen. Van de volgende lijst, die wél bronnen geeft, zal hij gebruik hebben gemaakt : « Castricum De bron voor 1346 zijnde : « Godefridus, presbyter in Castrichem, anno Domini m° ccc° xlvi, qui legat Contuenti x ß annuatim, et in die obitus sui x ß.» (68) 7. “Kronenburg”Tot 1726 was er weinig aandacht voor Kronenburg; vervolgens komt het onderwerp plotseling erg in de belangstelling van Den weledelen grootachtbaren en gestrengen Heere, den Heere en Mr. Lieve Geelvinck, Heere van Castrikum, Kronenburg enz., Burgemeester en Raet der stad Amsterdam, mitsgaders bewinthebber der Oost-Indische Maetschappye ter Kamere aldaer, enz. enz., die zich met de door zijn grootvader gekochte welsprekende titel graag beroept op oude geschiedenissen. Om een lang verhaal gelijk maar kort te maken : In 1440-1441 is er begonnen met de bouw van een ‘huis’ dat meest waarschijnlijk onbewoond is gebleven en zelfs niet eens is afgebouwd. Daarvoor was er op die plaats onwaarschijnlijk iets opmerkenswaardig, iets dat opgraafkundig kan worden bevestigd dan wel weerlegd. Volgens niet-eigentijdse documenten zou in de tweede helft van de dertiende eeuw de vroegst bekende ambachtsheer van Castricum en Heemskerk Simon van Haerlem (overleden 1280) zijn geweest die in dezelfde periode tevens de bouwheer was van een gewoon “huis” (van een kasteel of militaire functie is nergens sprake). Uit niets blijkt dat het “huis” op dezelfde plek stond als het veel latere Kronenburg dat in 1440 wordt vermeld) (69). Dat Castricumse huis (dat dus niets met het latere ‘kasteel’ te maken had) zou zijn gebouwd in 1250-1280; meest waarschijnlijk is dan het dorp Castricum niet of weinig ouder. Er is verondersteld dat dit huis (de pastoorswoning) tijdens de Hoekse- en Kabeljouwse twisten (1350-1428) zou zijn verwoest; daar was echter weinig reden toe, en er zijn geen documenten bekend om dat te bevestigen. Daarna zou die pastoorswoning zijn herbouwd, alweer enkel met woonfunctie, maar daarvoor zijn er ook al weer geen aanwijzingen. Het ging om een bescheiden vrijstaande stenen ‘eensgezinswoning‘ (zoals dat heel veel later ging heten) met wat tuin. Cronenburg is een heel ander verhaal; de naam is in 1441 overgenomen van het kasteel met dezelfde naam te Loenen. Dat was toen in leen bij Willem van Cronenburg, wellicht bastaard-nazaat van Willem IV, graaf van Holland, en die ook het kasteel Cronenburg bij Loenen aan de Vecht in leen had. Een op een kilometer afstand van de Castricumse kerk opgegraven steen is door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek gedateerd tussen 1400 en 1450 (70). Mocht “Cronenburg” zijn afgebouwd, dan mochten we ter plekke flink wat leisteen-resten (voor een dak) in de omgeving verwachten, maar daarvan is niets gebleken. Kortom, er is nergens sprake van een kasteel met militaire functie, maar enerzijds van een pastoorswoning, en anderzijds van een iets minder bescheiden stenen (woon-)huis met hofstede (tuin). Voor de slechte verstaanders, algemene gevolgtrekking: de twee hadden niets met elkaar te maken, en de tweede is nooit in gebruik genomen. Samuel Ampzing (zie afbeelding rechts) meldt in 1628 : « Oorlogs-geschiedenissen ten platten Lande om de Stad van Haerlem, in Kermerland ende Waterland. Niets over een verwoesting van Kronenburg in 1573, maar in 1628 is het huis wel geschonden : « En lust dij hooger aen te sien de oude gronden In 1726 verzamelt Andries Schoemaker fantasietekeningen van de twee kastelen die achtereenvolgens te Castricum zouden hebben gestaan. In 1728 meet Johannes Rollerius de fundamenten op. Rond 1730 is er plotseling meer bekend, en wordt voor het eerst uitgesproken dat Kronenburg in 1573 zou zijn verwoest, iets dat zonder schijn van bewijst werd aangenomen. Dat verschijnt in het Zegenpralent Kennemerland, opgedragen aan Den weledelen grootachtbaren en gestrengen Heere, den Heere en Mr. Lieve Geelvinck, Heere van Castrikum, Kronenburg enz., Burgemeester en Raet der stad Amsterdam, mitsgaders bewinthebber der Oost-Indische Maetschappye ter Kamere aldaer, enz. enz.. « Een nette verbeelding van het overgebleven Muurwerk nevens de grontslagh der buiten-Muren en torens van het aloude en zeer edele huis te Kastrikum of Kronenburg, door mynen lantmeetkundigen vrint Johannes Rollerius uit last van den tegenwoordigen heere Bezitter in den voorledenen jare doen opgraven en gemeten, betekenende ronde kring by de syfferletter I geplaetst, den grontslagh van een ronde en zeer diepe put, welke met zant en puin gevult was, en is de geheele gront van deze heuvelachtige hoogte hier en daer met eenige heesters en kleine boomtjes begroeid, konnende geen ander merkteken van de graft, welke om het huis in vorige tyden gelopen heeft, ergens anders aen bespeurt worden als aen een lage delling ter zyde van het overgebleven muurwerk, met rietzoden en spieren, op de wyze van een moeras, beslagen, en by nat weder met water belopen. De driehoekige brokken van het overgebleven muurwerk aen het hangen van den heuvel zyn, ten aenzien van de twee grootste stukken, een gedeelte van een naer de buitenzyde halfronden en naer binnen toe ouderwetzen platten toren, en het derde en kleinste stuk een gedeelte van een vlakke buitenmuur van het Kastricummer huis, welkers oude gelegenheit en staet wy kortelyk, ten deele uit de oude brieven, door den Grootachtbaren heer bezitter ons gunstelyk medegedeelt, ten deele uit ’s lands jaerboeken en eige aentekeningen opgeven. Hier vinden we voor de verandering eens Meinard als heer van Castricum, maar niet Bruno en ook niet Thiedricus. In 1947 schreef de Beverwijkse burgervader H.J.J. Scholtens : « Het slot Kronenburg (†) lag omstreeks een kilometer oostelijk van en iets zuidelijker dan de Castricummer kerkbuurt, op de rand van de geestgrond. De afstand van dit kasteel tot het huis te Heemskerk was twee en een kwart kilometer en even groot als die van laatstgenoemde burcht naar de sloten van Haerlem en Assumburg. Het was waarschijnlijk gesticht in de tweede helft van de 13de eeuw, toen Rooms-Koning Willem II in dit gedeelte van Kennemerland een linie van versterkte kastelen wilde zien verrijzen. Hij is daarin krachtig bijgestaan door Simon van Haerlem, die Kronenhurg heeft doen bouwen. †) HVR, I, 238 [= Van Heusden en Van Rijn, Oudheden en Gestigten, moet zijn p. 383-384, zie rechts], ZK, I, 3-5 [= Zegepralent Kennemerland, zie boven], Tegenw. Staat, VIII, 238 [zie rechts]; BGVO, 4e reeks, I, 181 e.v. [bedoeld J. Craandijk, Proeve eener geschiedenis van het geslacht van Haarlem, p. 42-100]; BGBH, III, 140 [Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, Deel 3, 1880, referentie klopt niet]. We zien dat H.J.J. Scholtens de Egmondse bronnen weliswaar weergeeft, maar er ook duidelijk afstand van neemt. Hij maakt geen melding van nieuwbouw in 1440. Zijn belangrijkste bron is het Zegepralent Kennemerland. In 1973 schreef Dirk van Deelen : « ‘Kronenburg’“Door langkheit van tiit en binnenlandsche beroerten en moetwilligheit der Spanjaarden in den jare 1573 gesleten en verwoest, is het zelve in zodanigen staet blijven leggen en is met de Ambachtsheerlijkheit van Kastrikurn vervolgens uit den Edelen geslachte van Heemskerk in dat van Assendelft, Renesse en Geelvinck overgegaan”. Sommige Heren van Castricum hebben dus op ‘Kronenburg’ gewoond (g) en alhoewel het Huis buiten de dorpskern lag, was het toch ten nauwste daarmee verbonden. De Heer, die door aankoop vele belastingen en rechten had verworven, had ook bepaald dat de Pachtgerst, zo ze in natura werd gegeven, op ‘Kronenburg’ gebracht moest worden. Over deze belasting lezen we het volgende (h) : “De ingezetenen van Kastrikum moeten elck naer hunne gegoetheit ’s jaarlijk aen den Heer opbrengen in ’t geheel ses en negentigh sakken kaam, welk koorn op Kronenburg moet worden gebracht, of anders in gereede gelden worden betaelt tegen dien prijs van ieder sak so als dezelve omtrent Paeschen is geldende, welke prijs door oude en nieuwe Schepenen t’elken jaere op Paeschmaendagh wordt vastgesteld, wordende hetzelve door Schepenen van die geenen, die in gelt en niet met koorn, betalen, vergadert, hetwelk Pachtgarstgaren genoemt wordt”. Tot slot nog een beschouwing over ‘Kronenburg’ uit onze tijd (i). “Tot in de late middeleeuwen genoot Castricum mede bekendheid door de aanwezigheid van het slot ‘Kronenburg’. Over de stichting van het Kasteel zijn twee lezingen bekend. Volgens de ene zou het geslacht Bruin (j) het slot gesticht hebben om in te wonen. Dit zou dan al voor het jaar 1118 zijn geweest. De andere lezing is, dat het slot gebouwd is door de eerste ons bekende Ambachtsheer van Castricum, Simon van Haerlem. Dit zou geweest zijn in de tweede helft van de 13e eeuw, toen de Roomse Koning Willem II in Kennemerland een linie van versterkte Kastelen wilde zien verrijzen. De Koning werd hierin krachtig bijgestaan door Simon van Haerlem, die ook ‘Kronenburg’ had doen bouwen.” In 1664 verkocht Anna de Renesse de bezittingen van ‘Kronenburg’ aan de heer Geelvinck voor rond 25000 gulden (k). Wanneer op 15 Jan. 1691 een provisionele scheiding van goederen wordt opgemaakt betreffende de nagelaten bezittingen van de Heer Corn. Geelvinck, waarbij zijn weduwe Vrouwe Margaretha Bicker van Swieten en Mr. Joan Geelvinck betrokken zijn, schrijft de notaris Pieter Schriek over ‘Kronenburg’ het volgende (l) : “De vervallen huisingen en Hofstad genaemt ‘Kronenburgh’ met de landen daerbij behoorende. Oock alle beesten als paerden, koeyen, vaersen, pineken enz., oock alle het bouwgereedschap, huisraed, inboedel enz. alles wat op de voors. Hofstad gevonden soude mogen worden”. In de akte wordt verder nog melding gemaakt van ene Cornelis Meindersz. die op ‘Kronenburgh’ had “gezeet” en achterstallige landhuur had achter gelaten, waardoor hij zijn nog achtergebleven inboedel had verbeurd. Op de plaats waar eens het kasteel stond is nu de hoeve ‘Kronenburg’, een gewone Noord-Hollandse boerderij, gelegen in de ruimte, temidden van de nooit rustende westenwinden. Alleen de gewelven onder de woonvertrekken, op de kelders gelegen, doen ons denken aan bouwsels van vroeger tijden. Zij zouden nog stille getuigen kunnen zijn, van veel oudere bouwsels. Ze doen denken aan lang vervlogen grootheid. De bogen zijn sierlijk en er zijn steunberen in aangebracht. Aan de ene kant is het gewelf vervangen door een houten betimmering. ‘Kronenburg’ is niet meer. Met recht is het nu vergane grootheid. Eens was daar een eldorado, een lusthof met zijn diep uitgegraven vijvers, temidden van de diep het land in liggende lage landduinen, ingestoven en doorlopende tot halverwege Akersloot. Thans graast het zwartbonte vee van de familie Molenaar op de plaats waar eens de ridderstoeten uitreden en veel bekijks hadden bij de eenvoudige ingezetenen van het landelijke dorpje. Alleen de naam van de tegenwoordige boerderij, en een eerste steen die in het jaar 1814 gelegd werd door de elf jarige Hendrik Hovy Lodsz., herinnert nog aan dit eens zo machtige Huis. Wat die vrij grote kelders in de boerderij ‘Kronenburg’ betreft, is wel eens verondersteld dat ze middels een onderaardse gang, in verbinding zijn geweest met het iets oostelijker gelegen “Kasteel”. In geval van nood was er een gang waardoor er gelegenheid was, om van het kasteel naar de boerderijkelders te ontsnappen. Daar er tussen de plaats waar waarschijnlijk vroeger het kasteel gestaan heeft en de tegenwoordige boerderij, een brede sloot is, zal de gang onder de sloot gezocht moeten worden. » (74) Aantekeningen bij Van Deelen : a. Claas Bruins, Noordhollandse Arkadia, 1732, zie rechts. b. Blijkbaar twijfelt Dirk van Deelen ook. c. Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden / Bijeengebracht door A.J. van der Aa, onder medewerking van eenige Vaderlandsche Geleerden. – Gorichem : Jacobus Noorduyn, 1846-. d. Mattheus Brouërius van Nidek R.G., Het zegenpralent Kennemerlant, ca. 1730, zie boven. e. Samuel Ampzing en Petri Scriverii, Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland, 1628, zie boven en rechts. f. Idem. g. Dit is onwaarschijnlijk het geval. h. Bron ? i. Bron ? j. “Heer Bruin” wordt hier een “geslacht Bruin”; de vergisssing komt waarschijnlijk uit H.J.J. Scholtens, die schreef : “Deze Bruno zou behoord hebben tot het oud-adellijk geslacht van die naam”, dat wil zeggen een geslacht van Castricum en niet van Bruno; zo gemakkelijk gaat het. k. Bron ? l. Bron ? 8. Andere mogelijkhedenDe rest is raadwerk, en kan alleen worden bevestigd of weerlegd door verder onderzoek; wat erg bemoeilijkt wordt door het ontbreken van verdere bronnen. Als Castricum inderdaad een gallo-romeinse naam is, dan moet die van elders zijn ingevoerd. Mogelijk is het dat er een Romeinse legerplaats was bij Questrecques in de Pas-de-Calais, en dat de oude naam Castreca van die plaats eeuwen later als Castreca-hem in Kennemerland is verdubbeld. Maar er is nog een andere mogelijkheid. Bij het verdrag van Verdun in 842 wordt Castricium of Castritium als streek genoemd, dat wil zeggen het land van Castrice, wat merkwaardigerwijze nooit voor Castricum is opgeëist; wat maar goed is ook want het duidt op het land van Mézières. Van het Verdrag van Verdun weten we weinig meer dan wat daarover in de Annales Bertiniani uit St.-Omaars werd beweerd : Karel (de Kale) begaf zich voor een bijeenkomst met zijn broeders naar Verdun. Hier verkreeg Lodewijk (de Duitser) alles aan de overzijde van de Rijn, waaronder de steden en gouwen van Speier, Worms en Mainz, Lotharius kreeg het land tussen de Rijn en de Schelde tot aan hun monding en ook het land rond Kamerijk (Frans Cambrai), de Henegouwen, en het gebied van Lomensië (tussen de Maas en de Sambre) en Castrice (ten zuiden daarvan), en de graafschappen links van de Maas en verder tot de uitstroom van de Saône in de Rhone, en langs de Rhone tot aan de zee de graafschappen aan beide zijden. Afgezien van deze grenzen behield hij alleen Atrecht (Frans Arras). De rest tot aan Spanje viel Karel toe. En nadat zij wederzijds eden hadden gezworen gingen zij weer uit elkaar.
Dat Castrice is het huidige Montcy St Pierre in de gemeente Charleville-Mézière in de Ardennen op de Maasover aan de Frans-Belgische grens. Het begon als gallo-romaanse villa die in de vijfde eeuw werd vernietigd maar het vormde in de achtste eeuw een graafschap.
9. Castricum in 1494Volgens klacht van pastoor, schout, een schepen en twee bejaarde inwoners was de bevolking van Castricum tussen 1477 en 1494 teruggelopen van 60 tot 50 huishoudens; het waren vooral degenen met de meeste middelen die vertrokken waren naar de stad of elders. Ter vergelijking : in Limmen wordt er iets minder geklaagd; het aantal huishoudens was er van 100 teruggelopen naar 95. « CASTRICUM. 10. Castricum in 1514Volgens klacht van schout, een schepen en twee inwoners zijn er 58 gezinnen (haardsteden), waarvan er achttien armlastig waren (76), kortom, er viel nog steeds niet veel te halen. Let wel : kort erna (1519) zou de Castricumse kerktoren met de kerk zijn verbonden, wat enige ‘werkgelegenheid’ moet hebben opgeleverd. « CASTRICOM. 11. Castricum in 1519In 1519 wordt pastoor Willem Dircksz in de toren van de kerk begraven en in hetzelfde jaar worden kerk en toren aan elkaar verbonden, getuige een jaartal dat in de noord-westelijke steunbeer werd gebeiteld. Eerder is ook 1219 gelezen, wat zou wijzen op het bouwjaar van de kerk. Maar dat houdt geen stand omdat de verbinding niet vóór de vijftiende eeuw kan zijn gemaakt; eerder bestond de toren namelijk niet (78). Daarover lezen we : « Over geschreven bronnen betreffende het bouwjaar van het oudste gedeelte van de kerk kunnen wij helaas (nog?) niet beschikken. Verschillende schrijvers veronderstellen dat het bouwjaar van de kerk 1219 is, welk jaartal in een steen in een buitenmuur zou zijn vermeld. Claes Bruin zegt in het boek Noordhollandse Arkadia (1732): “Van buiten op een steen staat het jaartal 1219, waarschijnlijk dat van de bouwtijd”. In 1796 stelt L. van Ollefen in De Nederlandse Stad- en Dorpsbeschrijver : “Voor dezelven staat het jaartal 1219, waarschijnlijk dat van den bouwtijd”. En tenslotte in het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa (1841): “uit het jaartal 1219 hetwelk ervoor staat, meent men op te maken,dat dit de tijd der bebouwing aanduidt”. Het jaartal werd in 1941 gelezen als 1519 en de inscriptie werd in 1947 gefotograveerd, zie afbeeldingen rechts. Zo zien we dat een bewering, eenmaal gedaan, herhaalt blijft worden omdat zelden iemand het ter plekke nakijkt. 12. Kennemer Handvesten, 1431 en 1652Generale Privilegien ende Hantvesten van Kennemer-landt ende Kennemer-ghevolgh. Midtsgaders: Particuliere Voor–rechten, Octroyen, ge-appostilleerde Requesten, geapprobeerde Keuren, Rechten, Costumen ende Usantien. Als mede Korte Beschrijvinghe van de Dorpen ende Ghehuchten van den voorschreven Lande. Door: B. van Santen, (Baljuw, Schout, enz. vanaf 1629). Gedrukt 1652, In dit werk zijn er twee documenten die uitluitend op Castricum betrekking hebben. a. Een Maria-kapel in de Castricumse kerk, 1431 « Heer Dirck Lisse werdt gheconsenteert een Cappelrye tot Castricum te erigeren. Bron : website Dé Wintersteijn, Krommenie-Assendelft, 2000-2003. b. Beschrijving situatie in 1652 « Castricum. Bron : website Dé Wintersteijn, Krommenie-Assendelft, 2000. 13. Pastor Voets maakt er in 1976 helemaal een potje van …Voorafgaand aan een tentoonstelling in de Castricumse Sint-Pancratiuskerk in 1976 waar het Rijke Roomse Leven (vooral twintigste eeuwse vaandels en kazuifels, maar ook een montrans uit 1656) breed werd uitgemeten liet de Castricumse pastoor of liever pastor Bertus Voets in “De Kennemer” – een gratis huis-aan-huis blad dat altijd “verwoed” op zoek was naar locaal nieuws om de ruimte tussen de reclames op te vullen, zie afbeelding rechts – een artikel verschijnen met veel oudere Castricumse aanspraken : in het jaar 775 (toen die jaartelling nog niet eens in gebruik was) zou er in het Echternach van Willibrord (op honderden kilometers afstand) al sprake zijn geweest van Pancratiusrelieken te Castricum, terwijl toen nog helemaal niemand in de verste verte van die hele Pancratius had gehoord. Wat de pastoor bewoog is moeilijk achterhaalbaar, net zo min als waar hij het vandaan haalde, maar zijn beweringen zijn opmerkelijk (80). « Kerk bestond al in achtste eeuw Aldus de sensationele inleiding. Dan vervolgt het artikel : « Tot op heden werd aangenomen, dat deze houten kerk er pas in de tiende eeuw gekomen is. Het document, dat het bewijs levert, dat al drie eeuwen eerder met de bouw van deze kerk begonnen werd, dan algemeen werd aangenomen, bevindt zich in een klooster te Echternach. Hoewel pastoor Voets van het bestaan van dit document alles afweet, heeft hij het nog niet zelf onder ogen gehad, laat staan gefotografeerd. Hij is na een ongeval nog steeds zo slecht ter been, dat hem het reizen nog te zwaar valt, ook al zou hij bij wijze van spreken vandaag zijn koffers al willen pakken. In de jaarboekjes Oud-Castricum, die twee jaar later begonnen te verschijnen, is wel gespeculeerd over een oudere oorsprong van Castricum, maar de beweringen van de pastoor zijn daarin nooit overgenomen, zelfs niet door ir. J. Kol. Zolang er niets in het Echternachse wordt gevonden dat er op lijkt kan moeilijk een andere conclusie worden getrokken dan dat de Castricumse pastoor – lid van verdienste van het Historisch Genootschap Oud West-Friesland – het hele verhaal kreeg aangeleverd van een grappende anonieme kennis, die derhalve de schuld krijgt, hoewel de pastoor het toch maar “zijn belangrijke geschiedkundige vondst” noemt, wat doet vermoeden dat de pastoor het juist níet van een kennis had. Van een latere reis van de pastoor naar Echternach is niets bekend; hij overleed 26 jaar later en heeft daarvoor dus alle tijd gehad; van 1976 tot 1988 was hij bovendien archivaris van het bisschoppelijk archief te Haarlem waardoor hij zelfs zonder reis gemakkelijk een afbeelding van het document uit Echternach had kunnen opvragen. Maar er is niets bekend van ongepubliceerde Echternachse manuscripten zodat de tekst, zo die al bestond, ook gewoon in grotere bibliotheken vindbaar zou moeten zijn. In 1976 is de pastoor niet ter verantwoording geroepen en nu kunnen we het hem niet meer vragen omdat hij de geest heeft gegeven. Er is geen Echternachs cartularium bekend, wél een liber aureus (81) waarin het gegeven ontbreekt; nu is het ook mogelijk dat de anonieme kennis van de pastoor of de pastoor zelf het niet-Echternachse Cartularium van Radboud (82) in gedachten had, maar ook daarin staat niets dat er zelfs maar op lijkt. In beiden ontbreken Pancratius en Castricum geheel. De pastoor had ook kunnen weten dat een cartularium helemaal geen feestdagen-kalender is maar een middeleeuws register waarin akten en oorkonden – al dan niet vervalst – werden afgeschreven, en naar een Echternachse feestdagenkalender (ongetwijfeld bedoeld : heiligenkalender) kunnen we heel lang zonder enig gevolg zoeken. Het Egmondse klooster heeft geen niet-bestaande Kennemerse erfenis van Willibrord overgenomen en daarover kan dan ook geen documentatie bestaan; Pancratius werd in de Nederlanden pas bekend ná het jaar 896; van een veronderstelde oudere houten Castricumse kerk is bij de verbouwing van 1953-1955 zelfs geen paalgat teruggevonden, de grond van de kerk ligt weinig hoger dan de omgeving maar dat het om een kunstmatig opgeworpen terp zou gaan is niet ter sprake geweest; uit 933 is er bovendien geen enkel document bekend dat op Castricum betrekking heeft, maar wellicht is het de niet naar duidelijke antwoorden vragende journalist die dat allemaal verkeerd uit de mond van de pastoor heeft opgetekend; maar goed, er is ook niets bekend over twee reizen van Willibrord naar Rome, noch over nieuwe landbouwtechnieken die deze verspreid zou hebben, wat toch moeilijk door die journalist kan zijn bedacht; de Latijnse spelling en vervoegingen zijn niet oorspronkelijk achtste eeuws en in ‘Castricummi’ staat net een ‘m’ teveel om behoorlijk Echternachs Latijn te zijn. Pastoor Voets was geen geschiedkundige (die de bron zou hebben gegeven en gecontroleerd alvorens iets in de openbaarheid te brengen, en dan wel niet in een reclameblaadje, maar in een enigszins ernstig tijdschrift). Hij was een behoorlijk verstrooide vrome verhaaltjes-verteller die zich weinig aan de bronnen liet gelegen en bovendien een ruime verbeelding had. |
||
Noten | ||
1. Volgens de veronderstelling van Hans van Weenen die hier gevolgd wordt; een steen is gedateerd op de eerste helft van de vijftiende eeuw. Meest waarschijnlijk is het huis niet afgebouwd en ook nooit bewoond geweest, zie : Castricumse heerlijke rechten. Als er een dak op heeft gezeten dan moet daar leisteen te vinden zijn, maar daarvan is niets bekend. Op de oudste afbeeldingen is er wel een dak te zien op de toren. 2. De onderkant van Castricum / Ernst Mooij. – In : Op zoek naar Castricums verleden. – Castricum : Stichting Werkgroep Oud-Castricum, 1992. – p. 23. 3. Castor is Grieks voor bever; het laatste deel lijkt niet eens op Grieks. Zie : De gemeente Castricum en haar raadhuizen / N.A. Kaan. – In : Oud-Castricum, 5e jaarboekje, 1982. 4. Stad- en dorpbeschrijver van Kennemerland / L. van Ollefen. – heruitgave. – Zaltbommel : Europese Bibliotheek, 1976. – 366 p. – (Zaltbommelse herdrukken). – Oorspronkelijke uitgave 1796. Bij benadering geciteerd in : Historie van Castricum en Bakkum / D. van Deelen. – Schoorl : Uitgeverij Pirola, 1973. – 202 p. – p. 11. 5. De Zaanlants Arkadia / H. Zoeteboom. - Amsterdam, 1658. Aangehaald naar : Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 9. 6. Woordenboek Latijn/Nederlands / prof. dr. Harm Pinkster. – Tweede herziene druk. – Amsterdam : Amsterdam University Press, 2003. – p. 141. 7. Noordhollandse plaatsnamen (Karsten), t.a.p., p. 45-46. 8. Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (De Vries), t.a.p., p. 41. 8. Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200 (Künzel et al.), t.a.p., p. 202. 10. Een vraag is waaraan die monniken de namen Meinhard, Thiedricus en Bruno ontleend hebben; ze hebben die vast niet verzonnen; het gaat om oud-Saksische mansnamen, zie Grammatik altsächsischer Eigennamen: in westfälischen Urkunden des neunten bis elften Jahrhunderts / Hermann Althof. – Ferdinand Schöningh, 1879. – 92 p. 11. In 2001 vermeldt Antheun Janse alleen Bruno; deze zou volgens de Egmondse bron zijn gesneuveld in een gevecht met West-Friezen, zie : Ridderschap in Holland. Portret van een adellijke elite in de late Middeleeuwen / Antheun Janse. – Hilversum : Verloren, 2001. – 514 p. – (Adelsgeschiedenis ; 1). – p. 31. Bruno is de enige van de drie met een kleine kans op historiciteit; tenminste, als de tekst waarin hij voorkomt (‘Hand F’) inderdaad een autograaf is uit ongeveer 1180 of zelfs nog wat eerder (volgens J.P. Gumbert, die de neiging heeft de jaartallen tot op het volslagen ongeloofwaardige naar het verleden op te rekken); maar Otto Opperman dateert de tekst op rond 1215, 42 jaar ná de feiten. Meinard van Casterkem en Thiedricus van Castrickem komen voor in het Liber S. Adelberti, dat zou zijn samengesteld in 1206-1226, maar waarvan we alleen over een vijftiende eeuwse kopie of bewerking beschikken (Fontes Egmundenses, t.a.p., p. 78). 12. De (mogelijke) betekenis van alle Noordhollandse plaatsnamen van Aagtdorp tot Zwanenburg (Pannekeet), t.a.p., p. 53. 13. Zie : Adelbert van Egmond. 14. Nederlandse plaatsnamen (Van Berkel en Samplonius), t.a.p., p. 10. 15. Wikipedia, lemma Castricum. 16. Een dergelijke naam ontbreekt in de databank van voornamen van het Meertens-Instituut; zie : Nederlandse Voornamen Databank. 17. Veel leuker is de volksetymologie : « In het duin woonden de Canninefaten, waarvan de zeden en gewoonten nog niet erg verfijnd waren, en die zo heetten omdat het konijnenvangers waren. Ze hadden 18. De parochiekerk Sint Pancratius tot aan de reformatie / ir. J. Kol. – 19. De herkomst van de naam Castricum / Simon Zuurbier – In : Oud-Castricum. 23ste Jaarboekje, 2000. – p. 15. 20. Zie : Uit het Egmonds Evangelieboek (vijftiende eeuws afschrift). 21. Het is onduidelijk welke “vele historici” Matthijs Kramer voor ogen had; er is er niet één bekend; voor Chinheim, zie : De vroeg-middeleeuwse Kinhem-teksten. 22. Zie : Heeft te Castricum een Romeinsch Kasteel gestaan? / M[atthijs]. Kramer, in : Noord-Hollandsch Dagblad, 10 juni 1926, en : ‘De naam is ook al zoo echt Romeinsch’. Meester Kramer en de mythe van het Romeinse Castricum / Martijn Eickhoff. – In : Holland, Historisch Tijdschrift, 2003. – p. 201-211. Het artikel van Martijn Eickhoff laat een slechte smaak na : de vooral vragenstellende en weinig bewerende afgeschoten dorpsonderwijzer blijft namelijk heel verdedigbaar; de mythen komen ook niet bij de goedwillende amateurs vandaan, maar van amateuristische beroeps, en vals academische titels voerende amateurs (die geen geschiedkundige of archeoloog zijn, maar bijvoorbeeld chemicus zoals prof. dr. ir. E.H.P. Cordfunke); ‘geschiedkundige’ en ‘archeoloog’ zijn ook geen wettig beschermde beroepen, zodat om het even wie die titels kan voeren. 23. Ons voorgeslacht, in zijn dagelyksch leven geschilderd / W.J. Hofdijk. – Leiden : Van den Heuvel & Van Santen, 1874. – 316 p. – p. 49. Aan W.J. Hofdijk wordt tegenwoordig bij voorkeur voorbijgegaan. Die Bruno blijft rondspoken, omdat er volgens de Egmondse abdij vele eeuwen later een legendarische Bruno de Kasterkem zou zijn geweest, over de Canninefaat Brinio, die bij Joost van den Vondel Duinheer Bruin werd, zie : De mythologische Canninefaten, en : De klassieke Canninefaten. 24. Wél een beetje in de geest van de “proto-keltische kabalistiek” van dr. Maurits Gysseling (1919-1997). 25. De herkomst van de naam Castricum, t.a.p., p. 15. De naam Castrik of Castric komt ook niet voor in de databank van voornamen van het Meertens-Intituut; zie : Nederlandse Voornamen Databank. Over de vroeg-middeleeuwse heemnamen-mythe zie : Naamkunde. 25a. De Gallo-Romeinse naam Castrix/Castrorix bestaat wel (met dank aan Eric van der Linden te Castricum), maar die wordt niet door de anonieme medewerker van het Meertens-Instituut opgevoerd, terwijl deze verklaring door het instituut zélf ook niet op schrift is gesteld, zodat we te maken hebben met de gebruikelijke bluf van anonieme ‘huidige wetenschappers’ [Toevoeging van 31 januari 2017]. 26. Bron : Oorkondenboek, I, nr. 88, p. 181. 27. Zie : 1083, een Egmondse vervalsing uit de dertiende eeuw. 28. Zie : De annalen van Egmond, samengesteld in Gent. 29. Annalen van Egmond, 2007, p. 253-255, de Latijnse tekst is daar ook te vinden in nieuwe editie sinds Oppermann. 30. Oorkondenboek, II, nr. 496, p. 97. 31. Met dank aan Jacques Fermaut te Bierne voor hulp bij de vertaling. Bron : Afbeeldinge ende Levens beschrijvinge van de Heeren en Graven Egmondt / Samengesteld door Wim Schmelzer, in samenwerking met de Historische Bibliotheek van Jan Lute te Egmond. – 2002. In dit werk worden latere verzinsels als primaire bronnen verwerkt. Over de Galenvoort wordt beweert : « Het [Rinnegom] vormde een aparte banne, want er werd gesproken van de banne van Rinnegom. De grens met Egmond werd gevormd door de Galenvoort en is te zoeken bij de boerderij Waterrijk. » (Adelbertusakker, een bron wordt niet gegeven). 32. Bron : Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap ; Deel 32. – Amsterdam : Johannes Müller, 1911 – p. 385-387. 33. Zie : Willibrord. 34. Oorkondenboek, III, oorkonde nr. 1158, p. 155, zie eveneens oorkonde nr. 1166, p. 165. 35. Oorkondenboek, III, oorkonde nr. 1369, p. 394. 36. Oorkondenboek III, oorkonde nr. 1799, p. 933. 37. Met dank aan Hans van der Himst te Castricum. Nationaal Archief, Archief Graven van Holland, inventarisnummer 403. Register EL. 34 van de opbrengst van de tiende van de kerkelijke goederen voor de kruistocht, ingezameld door Reinerus de Orio in het bisdom Utrecht, 1274-1280; met brief van J(acob), deken van St. Jan, inzake de schuldbekentenis door Govert, rector van de kerk van Montfoort, van acht pond hollands min twee s. voor de kerken van Loenen en Montfoort, geborgd door Engelbert van der Aa, Pieter Aleidenz., Nikolaas Colin en Nikolaas Iwijn (is gebeurlijk Klaas Kolijn ?), gelijktijdig afschrift, 7 juni 1283. 1274-1280 1 deel en 1 stuk. Het gaat om een bijlage bij een oorkonde van 7 juni 1283. Gedrukte uitgaven : 38. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. 39. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. De familie Van Polanen komt volgens Rinus Boïdin oorspronkelijk uit de omgeving van Poperinge : « De eigenaren en edelen waren allemaal van een lage Vlaamse adel, uit de buurt van Gent. De Polanens waren bijvoorbeeld een rijke familie, uit de buurt van Poperinge. Hier lag een kasteel ‘ter Poele’. Dat kasteel werd in het Latijn ‘De Pola’ genoemd en werd bewoond door de Polanens. » (De Mythe / M.P. (Rinus) Boidin. – [Breda] : Van Ierland Uitgeverij, 2009. – p. 128). Rinus Boïdin is niet erg vrijgevig in het delen van controleerbare bronnen, maar hij heeft hier mogelijk een heel nieuw onderzoeksgebied geopend naar de afkomst van de Hollandse adel vanuit de omgeving van Gent. 40. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. 41. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. 110 pond Tournois: het gaat om een Franse middeleeuwse munt, zie : Wikipedia, lemma Livre tournois. 42. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. 43. Registers van de Hollandse Grafelijkheid 1299-1345. 44. Regesta Hannonensia. Lijst van oorkonden betreffende Holland en Zeeland uit het tijdvak der regering van het Henegouwsche Huis, 1299-1345, die in het Charterboek van Van Mieris ontbreken. Uitgegeven van wege de Koninklijke Academie van Wetenschappen / door Dr. P.L. Muller, hoogleraar te Groningen. – ’s Gravenhage : Martinus Nijhoff, 1881, p. 24, 62, 99, 111, 155, 165, 174, 185, 191, 219, 245, 258; door een bindfout volgen de bladzijden in verkeerde volgorde, p. 24. 45. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 62. 46. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 99. 47. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 111. 48. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 155. 49. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 165. 50. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 174. 51. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 185. 52. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 191. 53. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 219. 54. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 245. 55. Regesta Hannonensia, ibidem, p. 258. 57. Meertens Instituut, Corpus Van Reenen-Mulder (CRM14): Oorkonde E562r33701. 58. Meertens Instituut, Corpus Van Reenen-Mulder (CRM14): Oorkonde E562r37801. 59. Meertens Instituut, Corpus Van Reenen-Mulder (CRM14): Oorkonde E562r39601. 60. Bron : Noord-Hollands Archief. 61. Bron : 176 Losse Aanwinsten (verkregen tot 1984) van het Noord-Hollands Archief te Haarlem. Deze twee documenten komen uit de papieren van Mr. Lieve Geelvinck; zie Zegepralent Kennemerlant. 62. Ontleend aan : Wintersteijn. De site schijnt verplaatst te zijn naar wintersteijn. 63. Regionaal Archief Alkmaar, Archief St.-Pancratiusparochie te Castricum, inventarisnummer 95a (oud 25a). 64. Etting : recht om dieren op het gras van iemand anders te laten grazen. 65. Bron : Memorialen van het Hof 66. Bron : 356 Abdij van Egmond. 67. Bron : R.K. pastoors en andere parochiepriester, op bijgevoegd tijdstip aanwezig in het tegenwoordig bisdom van Haarlem / A.V.L. S.J. – In : Haarlemsche bijdragen, bouwstoffen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem, Tweede deel. – Haarlem : A.B. van den Heuvel, 1874. – p. 188. Dirk van Deelen was geen archiefman, en verkreeg deze gegevens meest waarschijnlijk van pastor Bertus Voets, die zelf ook heel weinig een archiefman was, maar wel her en der, links en rechts, contacten had in het archiefwezen, en met allerlei liefhebbers. 68. Bron : Necrologium Egmundanum, in : Huiszittende Leeven, bevattende eenige mengelstoffen over afzonderlijke en, voorheen, weinig of niet bewerkte onderwerpen, betrekkelijk tot de letter-, historie- en oudheid-kunde van Nederland / door Mr. Henrik van Wyn. – IIe Deel, Ie stuk. – Te Amsterdam : Johannes Allart, MDCCCXII. – p. 93. 69. Eerder wordt een IJsbrand van Haarlem genoemd, die in 1173 Floris (III) van Holland zou hebben begeleid op een pelgrimstocht naar Jeruzalem. Zie : Proeve eener geschiedenis van het geslacht van Haarlem / J. Craandijk. – in : Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (BVGO), 4de reeks, 1ste deel, 1900. – p.42-100; hierin is nergens sprake van een “huis” of iets dergelijks te Castricum. 70. Zie : Kasteel Kronenburg / J.C. [Hans] van Weenen. – In : Oud-Castricum, 2de Jaarboekje, 1979. – p. 3-15, en : Kronenburg ontdekt / Hans van Weenen. – In : Op zoek naar Castricum’s verleden. – Casticum, 1992. – p. 91-98. Het moet om een baksteen zijn gegaan, die enigszins dateerbaar zou zijn op afmetingen, maar steenmaten hebben de eeuwen getrotseerd. Zie vooral ook : De Castricumse heerlijke rechten. 71. Momenteel in het Noord-Hollands Archief, zie alhier onder Vroege vermeldingen van Castricum 1299-1345. 72. Het zegenpralent Kennemerlant / Mattheus Brouërius van Nidek R.G. – Te Amsterdam : By Andries en Hendrik de Leth, [ca. 1730]. – blad 3-5. 73. Uit het verleden van Midden-Kennemerland / door Mr H.J.J. Scholtens. – Den Haag : W.P. van Stockum & Zn, 1947. –314 p. – p. 86-87. 74. Historie van Castricum en Bakkum / D[irk]. van Deelen. – Schoorl : Uitgeverij Pirola, 1972. – 202 p. – p. 141-146. 75. Bron : Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie van den schiltaelen voertijds getaxeert ende gestelt geweest over de landen van Holland en Vriesland. Gedaen in den jaere MCCCCXCIIII. 76. Ter vergelijking in 1820-1823 telde Castricum 724 inwoners (Nieuwe alphabetische naamlijst van al de steden, dorpen en der meeste gehuchten of buurtschappen met het Groot-Hertogdom Luxemburg uitmakende het Koninkrijk der Nederlanden / J.W.v.I.v.B. [= Jan Willem van Imbyze van Batenburg]. – Te Maastricht : bij J. Straatmans, 1825. – p. 26). 77. Bron : Informacie up den staet feculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant om daerna tereguleren de nyeuwe schiltaele, gedaen in den jaere MCXIV 78. De architecten Van Arkel en Weissman, die eind negentiende eeuw alle Noord-Hollandse kerken bezochten, dateren het oudste deel van de kerk op de dertiende eeuw en lezen op de steunbeer 1519 (Noord-Hollandsche oudheden beschreven en afgebeeld. 7 stukken, Tweede stuk, Kennemerland / G. van Arkel en A.W. Weissman. – Amsterdam, 1891-1905. p. 17). Volgens ir. J. Kol echter lazen ze op de steunbeer 1219, dat kwam beter uit. Hoe dan ook : de foto uit 1947 is duidelijk genoeg: ir. J. Kol zag alles, behalve zichzelf, ouder dan het was. 79. Catalogus tentoonstelling werkgroep “Oud-Castricum”, 9-18 augustus 1969, “Historische momenten in Castricums monument”. – 21 p. – p. 5. 80. Een fotokopie van het krantenartikel werd in mei 2015 (bijna veertig jaar na verschijnen) ontvangen van een attente Castricummer. 81. Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter. Untersuchungen über die Person der Gründers, über die Kloster- und Wirtschaftsgeschichte auf Grund des liber aureus Epternacensis (698-1222). 1 2. Quellenband / von Dr. Camillus Wampach, geistlicher der Diözese Luxemburg. – Luxemburg : Druck und Verlag der Luxemburger Kunstdruckerei A.G., vorm. Dr. M. Huss, 1930. De elfde eeuwse Codex aureus Epternacensis, wordt heel verwarrend soms cartularium genoemd terwijl het een in gouden inkt geschreven evangelieboek is, en daar komen Castricum en Pancratius natuurlijk ook niet in voor. 82. Zie : De goederenlijst van 870 uit het Cartularium van Radboud. Als een dergelijk document bestond zou het zonder veel twijfel mét bron in Künzel, Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 (1989) zijn vermeld. |
1326 : De eerste vermelding van een “huis” te Castricum
Het gaat om een pastoorswoning (bij de kerk) die niets te maken kan hebben gehad met het latere Cronenburg
Voor de tekst, zie onder Vroege vermeldingen van Castricum 1280-1441
Bron : Registers van de Hollandse grafelijkheid 1299-1345
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1440 : Het oudste document uit het parochiearchief
Voor de tekst, zie onder Vroege vermeldingen van Castricum en Kronenburg 1280-1441
Bron : Regionaal Archief Alkmaar
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Drie oude kaartenboeken die op ontdekking wachten
Ca. 1593: Oudste bekende afbeelding van Kronenburg
Er is nog een hele toren te zien
Uit : Oud-Castricum, 34ste Jaarboekje, 2011, p. 16
Kaart gemaakt door Pieter Bruin
Bron : Archief Burgerweeshuis, Stadsarchief Amsterdam
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1593, Korendijck, Addix Weer en Berchem bij Castricum
Tegelijk met metingen voor het Amsterdamse burgerweeshuis zijn er te Castricum metingen gedaan voor een Haarlem’s weeshuis.
«De huizen liggen aan den ‘korendijck’ tusschen ‘Addix Weer’ en ‘Berchhem’ bij Castricum. Zie voor den Korendijk dr. A.A. Beekman, Geschiedkundige Atlas van Nederland, Hollands Noorderkwartier, blz. 44.»
Uit : Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek, onderzoek in Nederland 1914-1934, deel 1. / E.L. van Olst. – Arnhem : Stichting Historisch Boerderijonderzoek, 1991. – p. 304, DBNL.
Bron : Caertbouck toecomende den Heyligengeest huijse binnen Haerlem is ‘gemackt in den Jaere ons Heerden 1583’, no. 147 archief van het Hervormde Weeshuis te Haarlem [Er was geen hervormd weeshuis in Haarlem]. De kaart is vervaardigd in 1593 door den landmeter Pieter Bruinsz., kaart 157a.
Bij navraag in 2014 bij het Noord-Hollands Archief bleek de bronverwijzing niet te kloppen, en de tekening is ook niet aangetroffen in de beeldbanken van Noord-Holland, en een Pieter Bruinsz. ontbreekt in de lijst van vervaardigers [Mogelijk bedoeld : inventarisnummer 1846, 18G].
(met dank aan Hans van der Himst te Castricum)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Deel van kaart 33 bezittingen Leprooshuis Haarlem, ‘Castercom’, 1598
Uit : Uilkema, een historisch boerderij-onderzoek, onderzoek in Nederland 1914-1934, deel 1 / E.L. van Olst. –Arnhem –Stichting Historisch Boerderij-onderzoek, 1991. – p. 305, DBNL
Bron : Caertbouck toebehorende het Leprooshuijs [Inventarisnummer 131?] buijten Haerlem ende is vernieut ende verbonden den 22en martij 1631’. Het boek is ouder dan dit jaar – zie onder Weeshuis te Haarlem. De gecopiëerde gedeelten zijn evenals teek. 33-37 meer of minder vergroot weergegeven.
1610, Castricum
Door Claes Jansz. Visscher (1586-1652), fantasietekening : de kerktoren lijkt er niet op de rest al helemaal niet
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1628 : Een laat bericht over plunderingen in Castricum in 1573
Kronenburg was in 1628 “geschonden”, maar er staat niet wanneer of door wie, en er wordt geen verband gelegd met plunderingen van 1573
Bron : Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland / Samuel Ampzing en Petri Scriverii. – Te Haerlem : By Adriaen Rooman, Ordinaris Stads-Boekdrucker, 1628. – p. 83 en 267
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1641, «Drie Nederlandse oorlogsschepen zijn erin geslaagd een Duinkerker kaper tussen Wijk aan Zee en Egmond op het strand te jagen.De bemanning zoekt in de duinen een goed heenkomen.
Tekening door Daniel van Breen, omstreeks 1599-1665».
Uit : Het hart van Kennemerland, IJmuiden 1968, p. 148.
Bron : Gemeentearchief Amsterdam, archief Heshuyse, nr. 523.
«Hoewel de kapers vanaf 1641 tot “vrijbuit” werden verklaard (wat inhield dat eenieder ze zonder eigen kaperbrief mocht aanvallen) en er zelfs opbrengpremies werden geboden tot 30.000 guldens voor de grootste oorlogsbodems, werd het alleen maar erger. Behalve een dertigtal koningsschepen hadden particuliere reders zo'n zeventig kapers die Duinkerke als uitvalsbasis gebruikten. Nederlandse schepen konden alleen nog in konvooi enigszins veilig door Het Kanaal varen en de kapers begonnen zelfs de omweg om Schotland onveilig te maken.» (Wikipedia).
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1644, Castricum
Tekenaar onbekend, fantasietekening, de kerktoren lijkt er niet op en veel later waren er nog alleen houten huizen, of lemen hutten; bron van latere afbeeldingen die derhalve ook fantasie zijn
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1646-1647 : de tweede oudst bekende afbeelding van huis, door Roelant Roghman (1627-1692)
Zonder veel twijfel authentiek en ter plaatse gemaakt, met resten van een toren, de naam Cronenburg ontbreekt
Bron : Kastelen in Nederland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1658 : Hetzelfde bericht over plunderingen in Castricum in 1573
Er wordt uitgegaan van twee verschillende verwoeste “huizen”, waarbij het eerste dat van het mythologische trio Meinard, Thiedricus en Bruno van Kasterkem zou zijn, en het tweede een rond 1440 gebouwde versterking
Bron : Kronyck van Alckmaer Met zyn dorpen / C. van der Woude. – fotografische herdruk naar de 2e druk. – Ter Burg, [1973]. – p. 129, 208, 211. – (Oorspronkelijk uitgave 1658); Editie 1743.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1658 : Met de apocrieve ‘heer Bruin’, de Siegfried/Tetrode-legende en de eerste poging tot verklaring van de naam “Castricum”
‘Kronenburg’ blijft onvermeld
Bron : De Zaanlantse Arkadia [Omslagtitel : V Boeken vande Saanlandsche Arcadia] / door H. Zoeteboom [op omslag Soeteboom]. – t’Amsterdam : By Gerrit van Goedesberg, Boekverkooper op ’t Water, 1658. – 678 p. + Bladtwyzer. – p. 92-95
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1687 : Croonenburgh getekend door Johannes Leuperius [= Leupenius] in 1687
Waarschijnlijk naar een 16e eeuwse kaart.
Bron : Verborgen kastelen in zicht, archeologisch onderzoek en inrichting van kasteelterreinen. – Amsterdam, RAAP, 2005 (Gemeentearchief Amsterdam, Kaartboek van het Burgerweeshuis, C, blad 41)
(Met dank aan Frank Bakkum te Alkmaar)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1709 : Kroonenburg by Castrikum
Castricum. “Croonenburg”. (ruïne). Tekst onder de tekening: “Kroonenburg bij Kastrikum”. Gesigneerd rechtsonder: “Stellingwerf ad vivum delineavit.” Daaronder het jaartal 1709 verandert in 1609, een opzichtig vervalsinkje
Bron : Beeldbank Noord-Holland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1709 : Ruine Kroonenburg bij Kastrikum 1540
Volgens beschrijving fantasietekening, maar alleen de datum is fantasie; Jacobus Stellingwerf[f] (1667-1727) of zijn weduwe Antonina Houbraken (1686-1736) [werkzaam tot 1730], volgens beschrijving ca. 1727-1730, in werkelijkheid 1709. Over Stellingwerf : L. Kasteleyn in : Delineavit et Sculpsit 6 (dec. 1991), p. 13-19. “Ruijne van Kroonenburg. by Kastrikum 1540”
Blijkbaar ging de tekenaar ervan uit dat Kronenburg al vóór 1573 was verwoest
Bron : Beeldbank Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1718? : met veel detail en een stolpboerderij; diverse gezichten op de ruïne van Cronenburg bij Castricum
Nr. 234 aan de noordwestzijde, nr. 235 aan de noordoostzijde en nr. 236 aan de zuid-westzijde te zien; de tegenwoordige hofstede Cronenburg staat op het terrein van de voorburcht, toegeschreven aan Hendrik Pola (1675-1748); over toeschrijving aan Pola : Een getekend reisverslag uit 1718 door Hendrik Pola / B.C. Sliggers. Liber amicorum A.G. van der Steur / redactie F.W. Kuyper ; B.C. Sliggers. – Haarlem, 1988. – p. 141-163, spec. p. 153. Tegen deze toeschrijving zie : L. K. [?]
Bron : Beeldbank Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1721 : Kronenburg wordt niet vermeld
Bron : Oudheden en Gestigten van Kennemerland, Amstelland, Noordholland en Westvriesland – Eerste deel / H.V.R. [Hugo Franciscus van Heusden (1654-1719) en H. van Rijn] – Te Leiden : By Christiaan Vermey, 1721. – p. 383-384
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1725, Kerk te Castricum
Tekening door Abraham Rademaker (1666/7-1735)
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1725, De Kerk tot Kastricum
Gravure door Abraham Rademaker (1666/7-1735) naar eigen tekening van 1725
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1725, Kastricum
Gravure door Abraham Rademaker (1666/7-1735), naar fantasietekening van onbekende tekenaar, 1644 (zie boven)
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1725, Kastricum 1622 (fantasiejaar)
Zelfde gravure door Abraham Rademaker (1666/7-1735), naar onbekende tekenaar, 1644
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1727 : Castricum. Croonenburg (ruïne), met gezicht op het dorp
Opschrift verso: “Overblijfsel van 't huys Kroonenburg bij Castricum 1727 A de Haan”, door Abraham de Haen (de jonge, 1707-1748), ongetwijfeld ter plaatse gemaakt
Bron : Beeldbank Noord-Holland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1728 : “Overblijfsel en grondslag van t huijs Kronenburg bij Kastrikum. J. Rollerus, fecit [= vervaardigd] 1728”
Gemaakt in opdracht van mr. Lieve Geelvinck
Bron : Geheugen van Nederland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1730 : Vier bijeenhorende tekeningen van Abraham Rademaker (1666/7-1735)
Gemaakt in opdracht van Christoffel Beudeker (1675-1756), kopieën naar verluid naar onbekend origineel, de tweede en derde waarschijnlijk naar de fantasietekeningen van Antonia Houbraken (niemand kon nog weten hoe het er had uitgezien) in de verzameling van Andries Schoemaker (zie verderop), de eerste is ook fantasie, de vierde niet naar Cornelis Pronk, zie boven), maar waarschijnlijk ter plekke gemaakt; de vierde is gedateerd 1730
Bron : RKD-Explore-1, RKD-Explore-2, RKD-Explore-3, en RKD-Explore-4, Noord-Hollands Archief, Haarlem, inv./cat.nr. 53-004552 K, 53-004543 k, 53-004546 k. en 53-004552 K
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Ca. 1730 (1728-1732) : Cornelis Pronk, Ruïne van Kronenburg
Bron : RKD Explore
Deze afbeelding is onafhankelijk van die door Abraham Rademaker uit dezelfde jaren
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1729 : Ruine van Huijs te Kroonenburg
Tekening toegeschreven aan Hendrik de Leth (1703-1766), als voorstudie voor de gravure in het Zegepralent Kennemerland
Bron : Mijn beeldbank, Noord-Hollands Archief (Haarlem), aanvraagnummer NL-HlmNHA_53004545 K.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1730 : Het Huijs te Kastrikum
Prent door Hendrik de Leth (1703-1766), gravure in het Zegepralent Kennemerland
Bron : Herdruk1973
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1730, De Kerk te Kastrikum van achteren en op haer Rechter zyde,in Noort kennemerland
Door Hendrik de Leth, naar Abraham Rademaker, maar met andere omgeving van de kerk
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Andries Schoemaker maakte, verzamelde en kopieerde afbeeldingen (ca. 1726-1732)
Blad 11, Kastrecom, met De kerk te kastricum A[nn]o 1660, en Kastrecom, a[nn]o 1660
Mogelijk originele tekeningen maar met fantasiedatums
Blad 16, De Kerk te Kastricum, en Kastricum, bij de Beverwijk
Mogelijk originele tekeningen
Ongenummerd blad, twee keer Kronenburg tot Kastrikum
Tweede tekening is ingeplakt en ongesigneerd; het zijn fantasietekeningen naar Abraham Rademaker
Blad 17, Kastricum A[nn]o 1622
Naar onbekende tekenaar, 1644
«In den jaare 1426 stand aldaar als pastoor eenen Niclaas Schaal: ensoe
voord wordend pastooren der Roomse godsdienst verhaalt
Castricum: heeft inde vroege tijt tot dienste der graaflijkhijt de heer
vaart moeten bijwonen sij waren gestelt op 25 riemen en mannen daar
toe behorende doch in den jaar 1395 verlichte hartog Albrecht deselve
sijne ondersaten soo mits betalende 70 hollandsche schilden end datse daar
na in alle diensten niet hoger gehouden sijn te verschijnen als met-10 rie
men welke 10 inden jaare 1399 wederom vermindert en op 5 riemen ge
bracht zijn
[kantlijn] hand veste van Kennemerland per_ 245
hier had men de gewoonte van degaderen bij schout ponden doende elk scot
pont aan goet 400 rijnse gulden en hadden te tijde van de schildtaken
in alles 10 schot ponden zijn ook jaarlijks schulden van heefftbede[?] 6 pont
van vroonschulden 24 schellingen _aneaeder penningen 25 schellingen een
van boddinge eens in drie jaaren 4 pont 6 schellingen
[kantlijn] haar laste
den abt van Egmont plagte uijt de herfst bede vioors[zegd] te hebben telken
jaar te Bartholomes twee pondt 12 schellingen
De juresdictie van dien werd bewoont en afgesondert in vijf naam houdige
pleatsen des sijn de kerk buurt/ Ooster buurt/ heemste / noordeijnde ende
klijhoek
De administratie van de justitie en poiteque regentige werd vertrout
aan den schout Begnier van Hoogkerken ende sijne vijf schepenen deze
waren ten dien tijden ------------- Jan Florissen, Cornelis Jan
Schouten Willem Arissen Engel Jansen en Jacob Baertsen die tot haren
secretaris hebben den notaris Claas Arriensz Schoorl en wejder hier
jaarlijks gestelt twee kerk meesters twee aelmosseniers omme met hulp
en toedoen derselve alles t voorsz[egde] diro aan gaande met goedordren te de
regeren ook warende twee waarschappen de twee plaatsen»
Transcriptie: Remko Ooijevaar, 28 juli 2017.
Blad 18; Kroonenburg bij Kastricum
«Kroonenburg, in welstant heeft gelegen bij Kastricum»
Gesigneerd J.S. [= Antonia Houbraken], en ingeplakt, en «Kronenburg gelegen By Castricum»; fantsietekeningen
Blad 19, 1726-1730, Kroonenburg
In kader gesigneerd A.S [= Andries Schoemaker], Ruinen van Kronenburg bij Kastricum, A[nn]o 1726, Als Ik Inden Jaare 1726 tot Castricum was: zoo ik mij hengen[?] bij de plaats daar wel eer het huijs kronenburg gestaan hadde vond Ik van hetselve op een heuvel: noch dese hoeken vande oud muur, die Ik dus hebbe getekent: Detselve huijs werd In Zijn welstant hier voor verstoort; de tweede tekening is ingeplakt, grondslag: en t overgeblevene van t huijs Castricum & Kronenb; waarschijnlijk naar het Zegepralent Kennemerland, ca. 1730; over Andries Schoemaker, zie : Jacobus Stellingwerf en Antonia Houbraken / Bert Kolkman
Bron : Geheugen van Nederland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Blad 272
« ’t Gewesene regthuijs en school te Backum voor dese een Roomse Kapel Ao. 1720 »
A:S [Abraham Schoemaker] ’t gewesene regthuijs en school te Backum voor dese een Roomse Kapel Ao. 1726
Backum
Is een buurt in Kennemerland getelt onder de kennemers vol- [in de kantlijn: Soetebooms Saanlandse arcadia pag 91:97]
gers: Is ontrent een uur van Castricum aan de duijenkant ge-
legen: en niet verre van Egmont Binne, en Zijnde ook in een wae[?]-
gertijt onder het graafschap van Egmont behorend: Is daar na bij
koop onder den Heer van der Mijlen: heer van der Meijlen
en Backum
Van dit Backum valt wijnig te seggen als dat het maar uijt zeer
wijnig huijsen bestaat: doch in een vermakelijken oord gelegen: als
Ik inden jaar 1726 het selve aftekende vond Ick in dit boven staande
kerkije: dat na mijn oordeel al redelijk out was: het na der hand tot het
raad huijs gebruickt: want de gerechts paal staat noch aan de voorgevel
van ’t zelve: is ook tot het school van ’t dorp gebruijkt: also mijn twee
bedaarde luijden al daar sijde die er selve noch school gegaan hebben
Doch mist de deur met groente bewassen [=door onkruid overwoekerd] tot een kenteken dat het nu
niet meer gebruijqkt wert, voor de Reformatie was het eene Roomsch
Capel.
Transcriptie 4 december 2017, gecorrigeerd door Remko Ooijevaar, 5 december 2017
1732 : Abraham Zeeman (1695/6-1754)De graveur is niet langs Kronenburg geweest, en hij heeft de nog bestaande schetsen van zijn vriend Andries Schoemaker ook niet gebruikt; een “kasteel” wordt wél vermeld, “waarschijnlijk door de krijg verplet” (dus dat was niet zeker), maar zonder de naam
Bron : Noordhollandse Arkadia, verrykt met aantekeningen van der Heere Gerrit Schoemaker en verçiert met printverbeeldingen / Cl[aas]. Bruins. – T’Amsterdam : By Evert Visscher, Boekverkoper in de Dirk van Hasseltsteeg, 1732 [Opgedragen aan Andries Schoemaker en Gerrit Schoemaker]. – 502 p. + Bladwijzer. – p. 410-411
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Castricummer-Ban getekent door Reinier Ottens, ca. 1730
Bron: Rijksmuseum; met dank aan Hans van der Himst te Castricum
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Kaart van de Heerlijkheid van Castricum, 1737
Bron: Vrije Universiteit Amsterdam
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1737 : Fragment van de kaart van de Heerlijkheid Castricum
Door Johannes Covens en Cornelis Mortier aangeboden aan Mr. Lieve Geelvinck, heer van Castricum, burgemeester van Amsterdam, bewindhebber der Oost-Indische Maatschappij, getekend door Johannes Rollerus, gegraveerd door Jan Punt
Bron : Herdruk
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1740 : Kronenburg
Gegevens cataloguskaartje: Castricum. "Croonenburg" (ruïne), met gezicht op het dorp. Tekst aan de bovenkant links van de tekening: « Overblijfsels van t Huis Kronenburg bij Kastricum 1740 », door C.Pronk. Gesigneerd en gedateerd verso linksonder: “C:P: ad viv 1740”.
Bron : Beeldbank Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1740, Castricum. "Croonenburg" (ruïne), met gezicht op het dorp
Tekst onder de tekening: « Ruine van Croonenburg by Castricum », door sommigen toegeschreven aan C. Pronk; de tekst linksboven in potlood op de tekening: « Kroonenburg » zou inderdaad van Pronk kunnen zijn
Bron : Beeldbank Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1740 : Overblyfsels van ’t Huis Kronenburg by Kastrikum, door Hendrik Spilman (1721-1784), geen oorspronkelijk werk; de kerk naar Abraham Zeeman (1695/6-1754), Kronenburg naar Cornelis Pronk (1691-1759), zie boven
Bron : Geheugen van Nederland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1744, Castricum. Croonenburg (ruïne), met gezicht op het dorp, “Overblijfzel van het Kroonenburg, ziende naar Kastrikum. 1744”. Tekening Abraham de Haen (de jonge, 1707-1748), 1744, gesigneerd linksonder: A.de haen ad viv.del.
Bron : Geheugen van Nederland
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1750 : Kronenburg verwoest; maar wanneer of door wie wordt niet vermeld
Bron : Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Agtste deel. – Te Amsterdam : By Isaak Tirion, 1750. – p. 238
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Mr. Lieve Geelvinck, aristocraat maar niet van adel, wél burgemeester van Amsterdam en bewindhebber van de Oost-Indische Maatschappij, gaf zichzelf graag een adellijk aanzien
(“Geld speelt geen rol”)
Bron : Pictura-hosting (verdwenen of verplaatst)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1790, Kastrikum
Tekening door H[endrik]. Tavenier (1734-1807)
Bron : Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1784 [=1790], ’T Dorp Kastrikum
Gravure door Hendrik Tavenier (1734-1807)
Bron : Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1784, Gezicht in Castricum, met de kerk, gezien vanuit het westen
Door Hendrik Tavenier (1734-1807), naar de gravure van Hendrik Spilman 1740, of Abraham Zeeman, 1732
Bron : Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1796, ets door Anna C. Brouwer
Uit: De Nederlandsche Stad- en Dorpbeschrijver / L. van Ollefen ; R. Bakker. – Amsterdam, 1796.
Bron : Noord-Hollands Archief
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
1796, Bakkum
Tekening naar Abraham Schoemaker, 1727 (zie boven)
Bron : Onbekend, met dank aan Hendrikus de Graaf te Castricum
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Aquarel door J.A. Crescent, 1797 of 1807
Naar : Op zoek naar Castricums verleden. – Castricum : Boekhandel Laan, 1992. – Boekomslag
Waarschijnlijk ontleend aan : Het veranderend gezicht van Noord Holland. Beelden van dorpen en steden water en land uit de provinciale atlas / F.J. Kranenburg et al. – Amsterdam : Meijers Pers B.V., 1976. – 158 p.
Bron : Beeldbank Noord-Hollands Archief
« Tafereel uit de beslissende slag bij Castricum op 6 oktober 1799. Een Russische aanval doet de Franse troepen terugdeinzen. Brandende huizen en vluchtende burgers voltooien het beeld
Aquarel door Dirk Langendijk (1748-1805). »
De aquarel is niet ter plaatse gemaakt; de kerktoren lijkt er niet eens op; rechtsonder gedateerd 1802.
Uit : Hart van Kennemerland. – IJmuiden : Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken N.V., 1968. – p. 46
Bron : Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam
1810, Kastrikum, uitgegeven door Hendrik Moolenijzer, naar J.A. Crescent, 1807
Bron : Universiteitsbibliotheek Leiden
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Inscriptie in de noord-westelijke steunbeer van het gedeelte dat de kerk aan de toren verbindt : ANNO XVcXIX en niet 1219
Bron : Het geheugen van Nederland, foto uit 1947
(Met dank aan Hans van der Himst te Castricum)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Grafsteen van Willem Dirksz., 1519
Bron : Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Noord-Holland / beschreven door P.C. Bloys van Treslong Prins en J. Belonje. - Utrecht : Oosthoek, 1928-1931. 5 dl.
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Het Vaderland, staat- en letterkundig nieuwsblad, 11 maart 1941
Bron : Delpher
(Met dank aan Hendrikus de Graaf te Castricum)
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)
Bluf-artikel van pastoor Voets, De Kennemer, 11 januari 1976
(Klik op de afbeelding voor een vergroting in een nieuw scherm)